Plakkaat van verlatinge
(2018)–Anoniem Plakkaat van Verlatinge– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
De tirannie verdreven
| |
[pagina 7]
| |
Het Plakkaat van Verlatinge in de Nederlandse geschiedenisHet Plakkaat als moment in de Nederlandse OpstandDe geschiedenis van de Nederlandse Opstand kent een paar jaartallen die een stereotiep beeld oproepen: 1572 - de inname van Den Briel: woeste geuzen rammeien de poorten; 1584 - de moord op prins Willem van Oranje: de kogelgaten in de muur van het Prinsenhof te Delft. Maar 1581 - het Plakkaat van Verlatinge? Het jaartal is misschien wel bekend, maar het is moeilijk zich van de gebeurtenis een voorstelling te vormen. De latere, overigens foutieve, term Afzwering van Filips II is lang in zwang geweest en leidde ertoe dat men in populariserende geschiedwerken van de negentiende eeuw de Staten-Generaal wel afbeeldde met geheven rechterhanden, alsof er een eed zou zijn afgelegd. Men baseerde zich daarbij op de enige prent die aan de plechtigheid is gewijd, die van de achttiende-eeuwer Jacobus Buys.Ga naar eind1 Nodeloos te zeggen dat deze afbeelding geheel aan de fantasie van de kunstenaar is ontsproten. Het is wel opvallend dat er in de kunst zo weinig aandacht is besteed aan deze in latere ogen zo belangrijke gebeurtenis: zelfs de onvermoeibare Frans Hogenberg (? ±1590), die het verloop van de eerste helft van de Nederlandse Opstand in talloze prenten vastlegde, heeft aan de verlating geen kunstwerk besteed.Ga naar eind2 Er zijn voor zover bekend geen liederen op gemaakt - wel ten minste twee jaardichten - en er is maar één penning geslagen. Met moeite zijn er enige pamfletten te vinden die een kennelijke reactie op het plakkaat bevatten.Ga naar eind3 Toch moet de afkondiging van dit plakkaat door de Staten-Generaal ook voor vele tijdgenoten een niet onbeduidende gebeurtenis zijn geweest; een door sommigen toegejuicht, door anderen stellig betreurd moment in de opstand van de Nederlanden tegen de landsvorst. Het historische deel van de considerans van het Plakkaat van Verlatinge gaat uitvoerig in op het verloop van de opstand sinds 1559. Maar hoe stond de opstand er voor in | |
[pagina 8]
| |
de zomer van 1581? Om deze vraag te beantwoorden is het nuttig in het voetspoor van het plakkaat de gebeurtenissen van de jaren tussen 1559 en 1581 kort te schetsen.Ga naar eind4 Omstreeks 1559 kenden de Nederlanden een aantal problemen, waarvan de snelle toename van de protestanten de meest acute was. De kort daarop in Frankrijk uitgebroken burgeroorlog liet zien waartoe religieus-politieke verdeeldheid kon leiden. De meeste Nederlanders stonden een gematigde politiek tegenover ketters voor, de landvoogdes Margaretha van Parma aarzelde, maar Filips II voerde vanuit Spanje een beleid dat polariserend werkte, onder andere door de benoeming van nieuwe bisschoppen en de afkondiging van de besluiten van het Concilie van Trente in de Nederlanden. De ketterplakkaten werden onverkort gehandhaafd en leidden zeer vaak tot doodvonnissen, ondanks pleidooien voor een gematigder houding waarvan het Smeekschrift der edelen (5 april 1566) het beroemdste voorbeeld werd. Door de beeldenstorm, die in augustus 1566 begon, werd de landvoogdes gedwongen beloften te doen ter verruiming van de mogelijkheid tot protestantse prediking. Deze beloften werden al in het volgend jaar geschonden: door hard optreden tegen opstandige ketters werd het land schijnbaar tot rust gebracht. De hoge heren zoals Oranje, Egmont en Horne, die eerst oppositie hadden gevoerd tegen de landvoogdes en haar beleid en hun politiek op het fiasco van de beeldenstorm hadden zien uitlopen, hadden nu de keus tussen een eed van trouw aan de koning of vrijwillige ballingschap. Willem van Oranje voorzag een verharding van het beleid in de Nederlanden en vreesde dat nog meer beloften geschonden zouden worden; daarom verkoos hij de vrijwillige ballingschap. Wie op de in 1566 door de regering gedane beloften was afgegaan, zoals Egmont en Horne, werd onder de nieuwe landvoogd de hertog van Alva wegens hoogverraad veroordeeld en terechtgesteld. Het - ook in het Plakkaat van Verlatinge - in schrille kleuren afgeschilderde schrikbewind van Alva werd gevolgd door de opstand van 1572 onder leiding van Oranje, die zich vanuit Holland en Zeeland uitbreidde naar andere gewesten. Alva's politiek, zo zag men ook in Spanje in, was kennelijk niet de weg om orde en rust in de Nederlanden te herstellen. De volgende landvoogd, Requesens, had de opdracht een gematigder politiek te volgen. In 1573 zetten alleen Holland en Zeeland de strijd nog voort. Men begon aan beide zijden in te zien dat niet militaire acties, maar onderhandelingen mogelijk een einde zouden kunnen maken aan opstand en burgeroorlog. De jaren 1574-1575 gaven dan ook vredesbesprekingen te zien tussen een afgezant van Requesens en Oranje te Breda, die op niets uitliepen. Na de dood van Requesens in maart 1576 diende zich weer een gelegenheid aan om tot vrede te komen en ditmaal hadden de voorstanders van hernieuwde onderhandelingen met de opstandige gewesten | |
[pagina 9]
| |
Holland en Zeeland succes: de Pacificatie van Gent (8 november 1576) werd gesloten. In essentie was de Pacificatie slechts een basisverdrag tussen de gewesten, waarbij eigenlijk alleen het principiële besluit viel dat de Spaanse troepen door gezamenlijke inspanning uit de Nederlanden verdreven moesten worden. Daarna zouden de overige problemen, waaronder de zeer netelige kwestie van de godsdienst, in de Staten-Generaal aan de orde komen. De denkbeelden achter de Pacificatie waren die van de gematigde middengroep, maar het was niet duidelijk hoe de radicale - meest calvinistische - opstandelingen, de - lang niet alleen maar katholieke - koningsgetrouwen en Filips II zelf zouden reageren. De opvolger van Requesens, Don Juan van Oostenrijk, die kort na het sluiten van de Pacificatie te Brussel arriveerde, had van zijn halfbroer de koning instructies tot het voeren van een omzichtig beleid gekregen. Hij erkende daarom voorlopig de Pacificatie in het Eeuwig Edict (12 februari 1577), een overeenkomst tussen hem en de Staten-Generaal. Hij zou als landvoogd worden ingehuldigd nadat de Spaanse troepen waren vertrokken. Lang wenste Don Juan zich niet bij deze beperking van zijn macht neer te leggen: in de zomer maakte hij een einde aan de precaire vrede door de citadel van Namen in te nemen en de Spaanse troepen terug te roepen. De ontwikkelingen volgden elkaar nu snel op en wezen in de richting van een toenemende polarisering. De Staten-Generaal, in verwarring gebracht door de harde acties van Don Juan, poogden een middenweg uit deze troebelen te kiezen - zo goed en zo kwaad als het ging. Zij waren wel gedwongen Don Juan tot vijand te verklaren, maar de schijn van een wettig, aan de koning ontleend gezag poogden zij te handhaven door Matthias van Oostenrijk, een neef van de Spaanse koning, als nieuwe landvoogd te erkennen. Op die manier hoopten zij de rebellen en Willem van Oranje niet in de kaart te spelen noch Filips II al te veel voor het hoofd te stoten. Matthias liep al snel aan de leiband van Oranje, Don Juan behaalde grote militaire successen en in vele steden namen calvinisten de leiding van een reeks uitbarstingen van geweld en rebellie. De protestanten en vooral de felle calvinisten speelden immers een grote rol in de Nederlandse Opstand; zij verweten Filips II vooral dat hij het ware geloof vervolgde. Het kwam weer tot beeldenstormen en onrust van allerlei aard; de idealen van de Pacificatie leken verder weg dan ooit. De Staten-Generaal konden de situatie al lang niet meer de baas en keken uit naar buitenlandse hulp. Zij vonden Frans van Anjou, broer van de Franse koning, die zich sinds augustus 1578 mocht tooien met de fraaie titel ‘verdediger van de vrijheid van de Nederlanden tegen de Spaanse tirannie’, maar van wie voorlopig weinig concrete hulp te verwachten was. De plotselinge dood van Don Juan (1 oktober | |
[pagina 10]
| |
1578) bracht de Staten-Generaal geen rust of voordeel; de nieuwe landvoogd Alexander Farnese, hertog van Parma, was een uiterst bekwaam militair en diplomaat, die direct munt uit de verwarde toestand wist te slaan. In deze situatie, waarin de Pacificatie van Gent tot een dode letter was gereduceerd, sloten enkele zuidelijke gewesten de Unie van Atrecht (6 januari 1579), die later uitgewerkt zou worden tot een verzoening met Filips II. Een aantal andere, meest noordelijke gewesten sloot kort daarop de Unie van Utrecht (23 januari 1579). Willem van Oranje had deze unie bedoeld als een strategisch verbond van een aantal provincies binnen de Pacificatie. Hij zag de Unie van Utrecht echter - mede door toedoen van zijn broer Jan de Oude van Nassau - verworden tot een strijdverbond met een duidelijk militant-protestantse signatuur. Steeds was de religie, niet de noodzaak tot verzet tegen de Spaanse koning en zijn dienaren, het grote breekpunt tussen de gewesten onderling. De politieke middengroep die de Pacificatie tot stand had gebracht, was verdeeld geraakt en werd tot een keuze gedwongen: voor de onbuigzame Filips II of voor de even weinig soepele militante protestanten van de Unie. Aan het eind van de jaren zeventig was de Nederlandse Opstand volstrekt in de ban van de polarisatie gekomen. De bekende tegenstelling staatsgezind en protestant tegenover Spaansgezind en katholiek was een feit, de verzoenende middengroep was van het politieke toneel verdwenen. Of toch niet helemaal? Willem van Oranje had in de zomer van 1578 nog tevergeefs gepoogd een religievrede tot stand te brengen met praktisch vrijheid van eredienst voor katholieken en calvinisten in alle gewesten. Hij bleef ook na het sluiten van de Unie nog streven naar matiging, vooral op het stuk van de religie, alsmede naar verzoening met Filips II, zij het onder stringente voorwaarden. Door bemiddeling van keizer Rudolf II werden er in de tweede helft van 1579 te Keulen vredesbesprekingen gehouden. Deze leverden niets op, maar zorgden integendeel binnen de Nederlanden voor nog grotere verdeeldheid tussen katholieke voorstanders van vrede en protestantse voorstanders van oorlog. Intussen verliep de oorlog goed voor de Spanjaarden. Parma onderwierp de ene stad na de nadere en liet niet na onenigheden binnen de Unie van Utrecht politiek uit te buiten. Vanuit Spanje probeerde Filips II Oranjes prestige aan te tasten door hem in 1580 in de ban te doen en hem de schuld van de Opstand in de schoenen te schuiven. Willem van Oranje antwoordde met de befaamde Apologie, zowel een bekwame verdediging van eigen handelwijze als een ongekend felle aanval op de politiek en persoon van de Spaanse koning. Nu scheen ook Oranje zover te zijn dat hij inzag, dat alle pogingen tot verzoening en matiging - vanaf de Bredase tot de Keulse vredehandel - tot niets hadden | |
[pagina 11]
| |
geleid. De toekomst was weinig rooskleurig: de Nederlanden waren religieus en politiek verdeeld en tegen elkaar opgehitst, de Spanjaarden waren nog steeds in het land en onder leiding van de uiterst begaafde Parma zeker voorlopig niet weg te krijgen, de Unie van Utrecht moest haar betrouwbaarheid en duurzaamheid nog bewijzen. Zo was de toestand in de Nederlanden aan de vooravond van het Plakkaat van Verlatinge. Bij de opstandige gewesten heerste een grote behoefte aan een eenhoofdige leiding, die vooral op militair en financieel gebied coördinerend en leidend zou moeten optreden. Het was duidelijk dat de opstand tegen Filips II door geen verzoenend gebaar meer terug te draaien was. Zijn gezag was in de opstandige provincies al lang een fictie geworden. De Staten-Generaal besloten hun ‘verdediger’ Anjou te verzoeken de soevereiniteit over de Nederlanden te aanvaarden. Eerdere pogingen om in het Duitse Rijk een nieuwe vorst te vinden of koningin Elizabeth van Engeland zover te brengen dat zij de opperheerschappij over de Nederlanden aanvaardde, waren mislukt. Zonder een nieuwe landsvorst ging het ook niet, vonden de Staten-Generaal, die op dat moment geen republikeinse stroming van enig belang kenden.Ga naar eind5 Wel wilden zij de macht van de nieuwe soeverein zo beperkt houden dat er nauwelijks van een echte monarchie sprake was. De keuze van Anjou, een katholieke Fransman van weinig persoonlijke allure, verdeelde de provincies: Holland en Zeeland stelden zich liever onder het gezag van Willem van Oranje; Utrecht, Gelderland en Overijssel aarzelden en de felle Gentse calvinisten waren ronduit tegen. Toch kwam op 29 september 1580 het verdrag van Plessis-les-Tours tussen Anjou en de Staten-Generaal tot stand, waarbij de eerstgenoemde onder een aantal voorwaarden de soevereiniteit aanvaardde. Het verdrag markeert ook duidelijk de inmiddels zeer gegroeide machtspositie van de Staten, die zeggenschap hielden in alle belangrijke zaken, zoals de benoeming tot allerlei ambten, de toewijzing en de hoogte van de bedes, en niet te vergeten de godsdienst. De ratificatie van het verdrag door de Staten-Generaal vond pas in januari 1581 plaats, op het moment dat Parma zijn ambitieuze krijgsplannen voorlegde aan Filips II. Vlaanderen en Brabant, de kerngewesten van de Nederlanden, moesten volgens hem liefst zo spoedig mogelijk worden veroverd. Er vielen steeds meer belangrijke steden in deze streken van de opstand af. De situatie was allerminst stabiel: de opstandelingen hadden alle reden Parma's militair en politiek genie te vrezen, terwijl zij voorlopig nog niet wisten of zij iets aan Anjou zouden hebben. De nieuwe landsvorst was namelijk nog niet in de Nederlanden verschenen, maar verbleef aan het Engelse hof om - overigens met instemming van Willem van Oranje - naar de hand van koningin Elizabeth te dingen. Een der- | |
[pagina 12]
| |
gelijk huwelijk zou de Nederlanden immers de steun van zowel Frankrijk als Engeland tegen Spanje kunnen opleveren. In februari 1582 arriveerde Anjou onverrichterzake in de Nederlanden om nu eindelijk de soevereiniteit ook werkelijk te gaan uitoefenen, onder leiding van de Staten-Generaal die de werkelijke macht bezaten. De landvoogd Matthias, die bij alle hiervoor beschreven verwikkelingen rond Anjou machteloos had moeten toezien, was toen al vertrokken. Inmiddels hadden de Staten-Generaal na veel wikken en wegen de consequentie uit het kiezen van een nieuwe vorst in de persoon van Anjou getrokken en in juli 1581, in een gewone zitting zonder enige ophef, Filips II verlaten. Het was een formele bevestiging van een bestaande toestand, want van enig koninklijk gezag was al lang geen sprake meer. Echter niet de verlating was tijdens die zomerzitting van 1581 de grootste zorg van de Staten-Generaal, maar de voortgang van de oorlog. Juist in deze tijd begon zich de vorm - zowel staatkundig als territoriaal - van de latere Republiek der Verenigde Nederlanden vaag af te tekenen: het conglomeraat van gewesten en steden dat zijn handtekening had gezet onder de Unie van Utrecht viel zo langzamerhand samen met de Generaliteit - de abstracte notie van het hoogste staatsgezag. Daarbij werd de tekst van de unie meer en meer aanvaard als grondslag voor het gezag van deze Generaliteit en haar organen, met als het belangrijkste orgaan de Staten-Generaal.Ga naar eind6 Door deze ontwikkeling en door de gang van de oorlog werd het ontstaan van de Republiek diepgaander beïnvloed dan door de verlating - hoewel ook deze niet is weg te denken uit de gecompliceerde ontstaansgeschiedenis van deze staat. | |
De latere faam van het Plakkaat als fundamenteel staatsstukDe Unie van Utrecht en het Plakkaat van Verlatinge, zegt de historicus Sneller, zijn 'de geboortepapieren van de Nederlandse staat'.Ga naar eind7 Men zou eraan kunnen toevoegen: merkwaardige geboortepapieren van een staat, die ten tijde van de uitvaardiging van het Plakkaat van Verlatinge zijn definitieve vorm nog lang niet had gevonden. De Unie van Utrecht - een verbond dat bijna tegen wil en dank van een louter strategische een vooral staatkundige zaak werd; het Plakkaat van Verlatinge - een formele beslissing om de wettige vorst van zijn rechten vervallen te verklaren nadat men reeds een andere vorst de soevereiniteit had gegeven. Het plakkaat werd onmiddellijk na het besluit van de Staten-Generaal gedrukt en verspreid, zoals dat voor een plakkaat hoorde - het had immers kracht | |
[pagina 13]
| |
van wet.Ga naar eind8 Er werden ook snel enkele vertalingen gepubliceerd.Ga naar eind9 In de pamfletliteratuur werd er, zoals reeds vermeld, weinig op gereageerd; men besteedde veel meer aandacht aan Anjou, wiens keuze en latere optreden felle polemieken veroorzaakten. Slechts één contemporain pamflet verklaart over de verlating 'dat noyt hier te lande eenige zake ter werelt met meerder voldoeninge ende solemniteyt ghebeurt is dan dese'.Ga naar eind10 Bij de Nederlandse geschiedschrijvers rond 1600 vindt men het plakkaat terug in een gedaante die nog niet die is van het fundamentele staatsstuk van later tijden. De in Engeland woonachtige Nederlandse koopman en historicus Emanuel van Meeteren (1535-1612) liet in zijn boek (1614) het stuk in extenso afdrukken met een kort commentaar.Ga naar eind11 De geschiedschrijver Pieter Christiaensz. Bor (1559-1635) gaf in zijn omvangrijker werk, dat tussen 1595 en 1634 verscheen en het tijdvak 1555-1600 omvatte, eveneens de gehele tekst met commentaar.Ga naar eind12 Historici hadden in die dagen immers de gewoonte authentieke stukken, brieven en dergelijke in hun werken af te drukken als bewijsplaatsen voor hun betoog. Zij vonden het plakkaat blijkbaar van genoeg belang om het in hun boeken op te nemen. Pieter Cornelisz. Hooft (1581-1647) vatte daarentegen in zijn beroemde Nederlandsche Historien (1642) de inhoud van het plakkaat slechts samen. Dit was zo zijn methode: in dit hoogtepunt van de zeventiende-eeuwse geschiedschrijving over de Opstand zijn stukken hoogst zelden in extenso afgedrukt; het Plakkaat van Verlatinge kwam kennelijk niet hiervoor in aanmerking.Ga naar eind13 Uiteraard is het plakkaat ook in zijn geheel opgenomen in het niet veel later verschenen Groot Placaet-boeck van de jurist Cornelis Cau (1601-1683), maar dit is geen geschiedwerk doch een verzameling plakkaatteksten.Ga naar eind14 In Caus boek staat het plakkaat gerangschikt onder de fundamentele wetten. De opvatting van het plakkaat als een van de fundamenten van de Republiek - samen met de Pacificatie van Gent, de Unie van Utrecht, de Bestandssluiting van 1609 en de Vrede van Munster van 1648 - vormde zich in de loop van de zeventiende eeuw, en wel in het bijzonder in de tweede helft. Aanwijzingen in deze richting zijn zowel in de praktische politiek als in de universitaire politieke theorie van die dagen te vinden. Zo begon de raadpensionaris Jacob Cats (1577-1660) zijn openingsrede tot de Grote Vergadering (1651) met een verwijzing naar de plaats (namelijk de Ridderzaal, waar deze vergadering plaatsvond) 'daer eertijds den koning van Spaegnien is afgesworen, zijn jock verworpen en de gronden van de vryheit deser landen zijn geleyt'. Hij stond er niet bij stil dat het besluit tot verlating hoogstwaarschijnlijk niet in de Ridderzaal is genomen, maar elders op het Binnenhof. Ook Constantijn Huygens (1596-1687) meende in zijn dichtwerk Hofwijck (1651) dat met de verlating ‘uyt de slaverny de vryheit is geboren’.Ga naar eind15 De Leidse hoogleraar in de wijsbe- | |
[pagina 14]
| |
geerte Marcus Zuerius Boxhorn (1612-1653) hield zich bezig met politieke theorie, maar deed dat - gelijk de meeste geleerden van zijn tijd - met veel meer aandacht voor de politica van de oudheid dan voor eigentijdse zaken. Toch wijdde hij ook aandacht aan de staatsen rechtsinstellingen van de Republiek, onder andere in zijn populair Politijck Hantboecxken (1650), waar hij het plakkaat als een van de fundamentele wetten van de Republiek noemde.Ga naar eind16 Het recht van opstand tegen de vorst bleef gedurende de zeventiende en achttiende eeuw een bekend thema in de politieke en juridische wetenschappen. Daarom is het niet verwonderlijk dat Adriaan Kluit (1735-1807), hoogleraar in de geschiedenis te Leiden, de verlating van 1581 van genoeg staatsrechtelijk en historisch belang achtte om er in 1779, middenin de patriottentijd, zijn oratie aan te wijden. Hij hield Filips voor een slechte vorst die zijn ambt had misbruikt en zijn rechten aldus had verspeeld, en verklaarde de verlating voor wettig, daar deze slechts de soevereiniteit van de Staten bevestigde die deze reeds sinds de middeleeuwen hadden bezeten.Ga naar eind17 In een anoniem achttiende-eeuws betoog dat slechts in manuscript is bewaard en mogelijk van een katholiek auteur uit de Zuidelijke Nederlanden stamt, werd het Plakkaat van Verlatinge daarentegen verworpen als verraad jegens Filips II. Deze werd niet alleen afgeschilderd als de rechtmatige heerser over de Nederlanden, maar ook als een goede vorst die tegenover de Nederlandse opstandelingen volkomen in zijn recht stond.Ga naar eind18 Na de opkomst van de moderne geschiedbeoefening in Nederland in de loop van de negentiende eeuw duurde het nog lang voordat vakhistorici hun aandacht op het plakkaat zelf en de totstandkoming ervan richtten. Negentiende-eeuwse geschiedbeoefenaars als Groen van Prinsterer, Bakhuizen van den Brink en Fruin hielden zich niet expliciet met het Plakkaat van Verlatinge bezig, maar uit hun her en der verspreide, terloopse opmerkingen is wel af te leiden dat het idee van het plakkaat als ‘geboortepapier’ van de Nederlandse staat bij hen was ingeburgerd. De archivaris van het Koninklijk Huisarchief Japikse publiceerde in 1913 een kleine studie over het plakkaat. Uit de titel ‘Onafhankelijkheidsdag (26 Juli 1581)’ blijkt genoegzaam hoe hoog het plakkaat als staatsstuk bij hem stond aangeschreven. Enige jaren later gaf hij de minuut en de tekst zelf uit.Ga naar eind19 De moderne belangstelling voor het plakkaat - na Japikse volgden nog enige studies - hing natuurlijk samen met de reeds in de negentiende eeuw herleefde aandacht voor de geschiedenis van de Nederlandse Opstand als ontstaansperiode van de Nederlandse staat. Een grote vraag was daarbij steeds de rol van het calvinisme, van de religie in het algemeen eigenlijk, en de betekenis van Willem van Oranje en andere protagonisten voor de Opstand. Dergelijke vragen werden uiteraard door iedere historicus naar gelang zijn eigen | |
[pagina 15]
| |
godsdienstige en politieke overtuiging en zijn opvatting van de geschiedbeoefening beantwoord. Dat hierbij soms scherpe tegenstellingen konden ontstaan binnen de bijna al avant la lettre ‘verzuilde’ historische wereld is evident. Ook bij de geschiedschrijving over het plakkaat zijn deze tegenstellingen op te merken. Japikse meende dat het stuk, met de considerans over het recht van de onderdanen de vorst te verlaten, een vrucht was van de calvinistisch getinte staatsleer van de zestiende-eeuwse Franse monarchomachen; het plakkaat zou daarvan de eerste reële en consequente uitdrukking in de praktische politiek zijn geweest. De beslissende rol van Willem van Oranje, die de verlating door zijn scherpe kritiek op Filips II in zijn Apologie als het ware had voorbereid, stond voor hem buiten kijf. Japikse was een van de vele historici voor wie de trits Oranje-calvinisme-Verlatinge vanzelfsprekend was, zoals ook voor de hierboven geciteerde Sneller. Maar er waren ook andere opvattingen: Geyl ontwaarde in de verlating niets specifiek calvinistisch, maar juist puur middeleeuwse tradities; De Vrankrijker meende in zijn dissertatie - over de theorieen van het verzet van de opstandelingen in de jaren 1565-1581 - dat invloed van de monarchomachen op het plakkaat niet was aan te tonen en dat overigens gedeeltelijk uit de middeleeuwen stammende natuurrechtelijke denkbeelden aan het stuk ten grondslag hadden gelegen.Ga naar eind20 De lijst van moderne historici die de ene of de andere mening in - meestal - een eigen nuance zijn toegedaan, is gemakkelijk uit te breiden.Ga naar eind21 De faam die het plakkaat als fundamenteel staatsstuk genoot, werd hierbij nooit aangetast. Van Gelderen opende er in 1992 zelfs zijn boek over de politieke theorie van de Nederlandse Opstand mee, en noemde het een mijlpaal in de Nederlandse geschiedenis.Ga naar eind22 Niet iedereen ging echter zover als de historicus Berkelbach van der Sprenkel, die het plakkaat vergeleek met de Amerikaanse Declaration of Independence van 1776.Ga naar eind23 Later zou deze vergelijking systematisch worden uitgevoerd door de rechtshistoricus Coopmans, die tot de conclusie kwam dat zowel het Plakkaat van Verlatinge als de Declaration of Independence retorische en inhoudelijke overeenkomsten vertoonden die te maken hadden met hun gedeelde politiektheoretische grondslagen. Coopmans achtte het echter zeer onaannemelijk dat Thomas Jefferson bij de opstelling van de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring de tekst van het Plakkaat zou hebben betrokken.Ga naar eind24 Hierin verschilde hij van de Amerikaanse specialist in achttiende- en negentiende-eeuwse retorica, Stephen E. Lucas, die meende te kunnen aantonen dat het helemaal niet onwaarschijnlijk was dat Jefferson zich mede door het Plakkaat van Verlatinge had laten inspireren.Ga naar eind25 Ook bij buitenlandse historici, schrijvend over de Nederlandse Opstand, treft men tal van meningsverschillen aan die min of meer parallel lopen met de hierboven aangeduide. | |
[pagina 16]
| |
De Amerikaanse negentiende-eeuwse historicus John Lothrop Motley riep het Plakkaat zelfs tot uit een van de belangrijkste politieke documenten aller tijden waarin ‘the spirit of Liberty revealed (..) her majestic proportions’.Ga naar eind26 Om met twee voorbeelden van gezaghebbende geschiedschrijvers van later tijd te volstaan: Henri Hauser zag in de verlating de ‘première mise en action des doctrines francogénévoises de 1573 sur le droit des peuples à déposer les rois infidèles à leurs serments’, en vertegenwoordigde daarmee de historische richting die hier de calvinistische monarchomachistische theorie aan het werk zag.Ga naar eind27 J.H. Elliott beschouwde de denkbeelden van de monarchomachen als ‘standard sixteenth-century doctrines’ en kwam op een genuanceerde middenpositie uit: ‘The deposition of Philip II was no theory but a fact; and, misleadingly enveloped in medieval garb, a modern state surreptitiously made its first appearance in the world.’Ga naar eind28 Waar zoveel onenigheid heerst over de theorieën die zowel aan het feit van de verlating als aan het plakkaat zelf ten grondslag zouden hebben gelegen, loont het de moeite de politieke denkbeelden van de zestiende eeuw over het verzet tegen de vorst opnieuw te overwegen en de beroemde considerans van het Plakkaat van Verlatinge in dit licht te beschouwen. |
|