| |
| |
| |
Op het Huwelijk van de Heer Mr. Iohan Pesser, En Juffr. Geertruid Nienhoven,
In den echt versamelt den 26. Januarij 1670.
MIJn Zang-godin, hoewel zij op haar ruwe luit
Nooit sloeg als maar een schor, een heesch, en vals geluit,
Het welk het oor verveelt, kan evenwel niet zwijgen:
Haar plicht doet haar gezang nu vlugge voeten krijgen,
Dees dag, dees blijde dag, die haar den Hemel geeft,
Maakt dat haar pen op dit papier met blijdschap sweeft.
Nu dat zij voor t'altaar van Hymen ziet vereenen
Ons Bruigom met zijn Bruitd; nu is de tijd verschenen
Om dit gezegent paar, gebonden aan het juk,
Het zoete juk van d'echt, te wenschen heil, en luk.
Geluk dan de Bruidegom, den Hemel wil u geven
Een lang'en ruimen tijd om met uw Bruit te leven
In alle vreugt en vree; ga koestert nu uw lust,
Nu dat geen oorlogs trom ons Land en Staat ontrust:
Nu Hollands vrije Leeuw, na dat hij met zijn pooten
Vertreden heeft 't gewelt der Britsche water-vloten,
In rust en vrede leeft, niet denkend' aan de smart,
En 't p'rijkel, daar hij noch stond onlangs in verwart,
Eer dat de vrijheid was op haren throon gezeten,
En midden uit den raad Stadhouders stoel gesmeten,
Na dat voor Bons Amis, en eereloos gebroed
Ons dier gekochte land van binnen was behoed.
God lof voor dit geluk, die van zoo helsche tijden
Uit vaderlijke liefd ons Land heeft willen vrijden,
| |
| |
En onzen Staat geret; voed Bruid'gom nu uw lust.
Derf noch een wrevle Mars verstooren onzen rust,
Stoort gij u daar niet aan: die Mars die zal ook leeren,
"Hoe hachelijk het zij de weerelt te braveren,
Door 't zwaard van onze Leeuw, gewet en aangegord
Door steuiting van 't gewelt, en moetwil, aangepord
Uit loutre heersch-zucht om onnoozel bloed te plengen.
Maar d'Hemel kan noch zal die gruwel niet gehengen.
Neen! 'tFransje mag quanfuis zoo speelen wat den baas,
Maar in der daad zoo weegt haar zaak al meenig aas
Bij d'ons te licht: zoo maar de zeven vrunden-rijken,
Gezamentlijk ter deeg haar tanden laten kijken,
Zoo zal de Lelij wel verslonssen alzoo ras,
Als door een barre wind verwelkt het groene gras.
Geluk Vrouw Bruid, geluk, die tot uw man verkoozen
Hebt een rechtschaapen Man: een hater van de boozen,
Een minnaar van de deugd, te Hoof een dapp're raad,
Aanzienlijk en geeert, die om geen gunst of baat
Van iemand ietwets oit zouw willen doen of laten.
't Geen street met het gezag en vijheid van de Staten:
Nu vrij, maar eertijds vast verpand aan vreemt gebiet,
"Doen niemand koopen wouw dit kost'le Land om niet.
God lof dat is voor bij; het zijn nu andere tijden:
Het luk en onze gloor, die God ons geeft, benijden
Ons aller Princen schier, nu zij ons zien vereert
Met zoo een Christen deugd, dat men hier balanceert
Het oorlog, dat men houd in toom vermet'le vorsten,
Die puur uit heerssens lust na menschen bloed staag dorsten.
Maar k'maak het al te lang misschien met deze praat:
Ik keer na 't nieuwe paar mijn wensch in dees haar staat:
Drie dubbelt lukkig paar, wat zal ik voor u bidden
Van Boven noch voor luk? Ik wensch dat in het midden
Van u noit onrust zij: dat liefd en eenigheid
Hoe lang hoe meer zich in uw beider herten spreid.
Ik wensch, eer negenmaal verwisselt haren horen
De zilvre maan, dat u een Pesser zij geboren:
| |
| |
Dien Grootvaar kussen mag, en dien hij wel gemoet
In bei zijn armen vat, en met dees woorden groet.
Mijn klein en waarde Neef, wast op in Christen deugden,
Wast op in vromigheid uw Ouderen tot vreugde:
Wast op in wetenschap, om met uw goeden raad
Te dienen 't Vaderland, haar Kerk en vrijen Staat.
Volgt Vaders stappen na; acht gaven noch geschenken
Om 't recht der vromen oit te buigen of te krenken,
Maar handhaaft ijders recht, en zoekt gerechtigheid:
Dat is het pad dat na ons na t'eeuwig leven leid.
|
|