Drie klinkers
Op het tweede Huwelijk van den Wijzen,eerentfesten, hoogachtbaren Heer, en Mr. Iohan Pesser, Raad en Vroedschap der Stad Rotterdam, en gecommitteerde Raad van de Ed: Groot Mog: Heeren Staten van Holland en West- Vriesland,
Net de begaafde Iuffrouw, Geertruid Nienhoven,
In Echt verzameld tot Rotterdam den 26. Januarij, Anno 1670.
ZOud d'eer, en deucht, en naam van Pesser zonder erven,
Voor God, het land, zijn huis, dat edel bloed versterven?
Dat moest niet zijn, 't gemeen dat quam'er bij te kort.
De Maagt van Holland zit om t'marren vast en knort.
T'waar zond' en schande, zoud' haar maagdom voorstand derven
Van zoo getrouwen stam; zoo zal ze t'niet verkerven.
Maar wie zal 't zijn, die tot de eer verkoren word,
Van met zoo grooten hôôp, en pronk te gaan begort?
't Zal zijn een Jonge Spruit gequeekt in Nieuwen-hoven.
Die onder duisenden de Kroon van eere spand.
Dat jong is, zet zich licht en haast na hooger hand:
Gaat meerderjaarigheid in vruchtbaarheit te boven:
Om vruchten is 't te doen, om kinderen van Staat,
Geteeld voort Vaderland tot vrome raad en daad
| |
Schiet Rotterdam, schiet nu van vreuchde uit Kartouwen:
Uw Raad met lijf en Ziel, uw Pesser gaat hertrouwen.
Men deed t'wel, die geen heil, als eigen, zocht in 't land.
Hier hebt g'er een die voor 't gemeen in ijver brand.
Heel is hij, wat hij is, om u end t'land te bouwen.
De vrijheid mach op hem, als op een Held, vertrouwen!
Daar leeft hij voor met al zijn krachten en verstand,
Van Herten blank, van mond vrijmoedig, rein van hand.
Men ziet van Arenden geen blinde uilen komen,
Maar goede end' vrome, van recht goeden, en recht vromen.
De ondeucht heeft, en ook de deucht haar eijgen zaat
Dat groeit van zelfs, maar dit op t'edel bed' van eeren
Uit deucht, daar d'aarde en Hemel bij floreren.
Geen hooger interest van vrije stad en staat.
Begaafde Nymph met al wat liefde kan verwekken,
Uw' liefde hebt gij hoog, en wijsselijk besteed.
Daar uws gelijk verzot op groene, laffe gekken.
Veeltijds an wulpsche weeld, en d'wellust zich vergeet,
Kiest gij'er een, die u volkomen kan verstrekken
Een man, een Hooft, een voogd, na wensch in lief en en leed.
God wil, u maar alleen dat steunstel niet onttrekken,
Gij hebt aan hem al meer genoegen als gij weet.
Een ander draaft en kuipt om ampten en om staaten;
Hij rekend groot bewind maar voor een lastig kruis,
Noch komt het onbegeert zijn deucht van zelve t'huis.
Op zulken voorstand kan zich 't Vaderland verlaten,
En gij niet minder, hoog met een partuer vereert
Niet meer van u, als van t'gemeine best begeert,
|
|