Passionate. Jaargang 12
(2005)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
1.Het zal me benieuwen waar ze nu weer mee komt. Het verhaal van de vorige keer was zo lachwekkend dat ik er pijn van in mijn zij had. Ineens had mevrouw RSI-verschijnselen in haar knieën waardoor licht administratief werk onmogelijk zou zijn. Ze had gelijk gekregen van haar dokter en ik moest ook overstag. Dat was vorige week. Over een kwartier zal ze zich bij me melden, met een gedetailleerd rapport van de dokter. Ik wil wel eens zien met wat voor diagnose die kwakzalver me denkt in te pakken. Mijn kamerdeur staat tijdelijk open. Om deze werkdag door te kunnen komen moest ik de boel flink luchten, want het rook bijzonder onfris toen ik vanmorgen binnenstapte. Alsof de schoonmaakploeg gisteravond op mijn kamer kebab had klaargemaakt. Het zou me trouwens niks verbazen als dat regelmatig gebeurt. Ik heb eens een paar koffiekringen in de vensterbank gemaakt om te kijken of die lui wel werken voor hun geld. Het was schokkend. Ik heb zes werkdagen tegen een vieze vensterbank moeten aankijken. Uiteindelijk heb ik het zelf weggeveegd met een doekje uit de keuken. Ongehoord. Wat is er mis met werkloosheid als je toch niet wilt werken voor je geld? Rumoer op de gang. Een verzetje. Misschien is er iemand van het toilet gekomen die zich het Fresh Prince-grapje moet laten welgevallen, maar zo klinkt het niet. Dit heeft meer iets van een dialoog. Ik kijk om de hoek en zie Tineke opdoemen, vijf minuten eerder dan afgesproken. Ze is halverwege de gang staande gehouden door een collega, die vraagt of ze snel weer terugkomt. Ze weet het nog niet, maar ze heeft goede hoop, zegt ze. Daarna barst ze in een soort lachbui uit, die kenmerkend is voor haar genre. Communicatief niet vaardig houden zij zich amper staande in een groep. Ze concentreren zich op een aandoenlijke manier op hun gesprekspartner en kunnen een antwoord vanuit hun tenen geven, waarna ze de opgebouwde spanning kwijtraken door hard te lachen en te hikken. Binnen het Arbo-wezen wordt er altijd op gehamerd dat soort vrouwen kort te houden, want vanuit hun beperkte inlevingsvermogen zijn ze vatbaar voor waanideeën en dat kost de werkgever alleen maar geld. Zul je altijd zien: zit zo'n mens in haar periode naar een infodocu over spierziektes te kijken en hup, ze voelt wat in haar nek. En dan wil ze natuurlijk liever het zekere voor het onzekere nemen. Dat moet de Arbo-man dan maar snappen. Niet dat ze echt wat aan haar zogenaamde aandoening doet, want ze zit wél gewoon om de avond met zes kaarten bij de bingo. Nee, het eerste wat er bij dat soort mensen aan moet geloven is hun baan. De inhoud van je loonzakje loopt toch geen gevaar. Dat is zo'n fijne verworvenheid van onze beschaving en de reden voor bedrijven om hun productie over te hevelen naar landen waar dingen in alle redelijkheid gebeuren, zonder uitputtende regelgeving die werknemers lui maakt. Tineke staat nog steeds op de gang. De collega houdt haar aan de praat en zij komt op adem. Tineke heeft tamelijk forse tieten en de bewuste collega is dat nog niet vergeten. Puur en alleen voor zijn gemoedsrust zou ik Tineke snel weer op de werkvloer willen terugzien, al zou ik haar het liefst inruilen voor een Aziatisch type. Die zeuren niet, zijn nooit ziek en ze weten volgens mij ook niet wat een Arbo-medewerker voor ze kan betekenen. Des te beter, want ik heb het druk genoeg. Zat van het wachten draai ik me de gang op en roep Tineke tot de orde. Ik heb niet de héle dag de tijd, zeg.
Als mevrouw Burgers mijn kamer binnenkomt, heeft haar vrolijkheid van zonet plaatsgemaakt voor een imitatie van zakelijkheid. Ze heeft een gekleurde snelhechter in haar hand. In de gauwigheid zie ik grote rode en zwarte letters die er met viltstift zijn opgeschreven. Ik hoop dat ze een opstel voor me heeft, maar het blijkt haar revalidatierapport van de dokter te zijn. ‘Leuk je weer te zien,’ lieg ik haar tegemoet. ‘Pak een stoel.’ ‘Dank je,’ zegt ze formeel. Als ze gaat zitten veer ik kort even op achter mijn bureau. ‘Zo,’ zeg ik opgewekt, ‘dat ziet er bemoedigend uit. Je steunde bij het zitten gaan vol op je polsen.’ ‘Nee hoor, dat kan helemaal niet,’ zegt ze als door een wesp gestoken. ‘O ja zeker wel. Ik zag het je net zelf doen.’ ‘Uitgesloten.’ ‘Weet je wat ik denk? Ik denk dat je onderbewustzijn allang is gewend aan je voorwendselen.’ Ze kijkt me even aan en steekt de snelhechter naar mij uit. ‘Dit is het re...’ ‘Revalidatierapport ja, dat staat er in koeienletters op. Geef hier, | |
[pagina 41]
| |
ik ben reuze benieuwd.’ ‘Trouwens,’ zegt ze koel, ‘ik wend me eigen niets voor.’ ‘Staat dat hier ook in?’ Voor ze een antwoord kan geven, heb ik haar al tot kalmte gemaand, want met dat getetter kan ik me niet concentreren op complexe medische materies, zoals dit rapport. Na een halve tel snap ik al helemaal niets meer van de opbouw van het betoog. Het is een rapport van niks, dit lijkt nog het meest op een hobbyroman van een plattelander. ‘Die dokter van jou, hè, wat is dat eigenlijk voor man?’ ‘Dokter Verspochten is een vrouw,’ bitst Tineke, ‘Els.’ ‘Aaah,’ zeg ik op een jazzy toon, om vervolgens weer net te doen alsof ik aan het lezen ben. Precies wat ik dacht. Een vrouw. Zo'n mens dat patiëntes ronselt bij de batikclub en bij de vrouwen-gym. ‘Meid, het lijkt wel of je met je rug trekt. Joh, weet je wat? Kom morgenmiddag even bij me langs, kijk ik er even naar.’ Dat haar hobbyistische vriendinnenmanie uiteindelijk door de belastingbetaler moet worden opgehoest, interesseert Els natuurlijk geen dikke reet. Naar het zich laat aanzien heeft ze in het geval-Tineke gekozen voor een holistische benadering. Tineke moet haar dagelijkse regelmaat aanwenden om haar stressmomenten te kanaliseren. Probleem is dat juist haar dagritme is verstoord ‘door de uitval’ en dat ze dus hernieuwd een dagritme met taken moet aanleren. Ik vraag me af of het niet beter is om haar gewoon weer aan het werk te zetten. Dit is bewust een stap terugzetten om je op te laden voor een stap vooruit. ‘Helpt dit allemaal een beetje?’ ‘O ja zeker. Ik heb er veel baat van.’ ‘Baat bij,’ zeg ik achteloos, maar wel hardop. Ik gooi het broddelwerkje voor me neer. ‘Hoe lang gaat dit allemaal nog duren?’ ‘Geen idee, Els heeft...’ ‘Weet je wat het probleem is met Els? Els die denkt: “Hè gezellig, even lekker bijkletsen met Tineke”. In dit rapport staat helemaal niks wat op revalidatie lijkt. Geen medicijnen, geen dieet, geen oefeningen, geen tijdsduur, geen planning, helemaal niks.’ ‘En toch werkt het.’ ‘Hoe dan?’ ‘Nou,’ begint Tineke terwijl ze zich in een positieve houding schikt, ‘ten eerste geeft ze me innerlijke rust en dat is ook heel belangrijk, want innerlijke rust is de bakermat van je stressbeheersing.’ ‘Nog zoiets. Stress. Waar haal je het vandaan? Je doet licht administratief werk. Lícht administratief. Niet zwaar verantwoordelijk werk, maar licht administratief.’ ‘Sinds we vorig jaar ook de archivering van de poststukken erbij hebben gekregen, komen we gewoon tijd te kort voor het andere werk.’ ‘Voor het andere líchte werk, zul je bedoelen. En hoe is het met je knieën?’ ‘Wat is er met mijn knieën?’ ‘Vorige week zat je hier nog te verkondigen dat je RSI in je knieën had.’ ‘O, dat. Nee, dat is helemaal voorbij. Ik had Els erover verteld en die had zoiets van: gewoon lekker bewegen, dan krijgt de pijn geen kans om door te zetten. En dat was dus ook zo.’ ‘Even serieus nu, hoe lang duurt het nog voordat je weer aan het werk gaat? De dames beneden, jouw eigen collega's nota bene, klagen dat ze het werk niet afkrijgen omdat ze nog een heleboel poststukken moeten archiveren.’ ‘Dat zeg ik. We hebben allemaal stress daar.’ ‘Een ding: je maakt het je collega's niet bepaald makkelijker met jouw op jezelf gerichte houding. Sympathiek van je.’ ‘Alsof ik hiervoor heb gekozen.’ ‘Nee tuurlijk niet, jij hebt voor Els gekozen.’ Tineke zegt niets. Misschien ben ik te hard voor haar. Ze is tenslotte niet een van de nozelste collega's, maar ook niet echt een kwaaie. Daarbij moet ik zeggen dat binnen deze branche de vrouw zwaar ondervertegenwoordigd is, waardoor Tineke alleen al om haar borsten een completere werkvloer oplevert. ‘Weet je,’ zeg ik tegen de starende Tineke, ‘jij neemt een heel aparte plek in binnen dit bedrijf, wist je dat?’ Nee, dat wist ze niet. ‘Kijk,’ ga ik verder, ‘ten eerste zijn er gewoon vrij weinig vrouwen in deze branche, dat is gewoon zo.’ ‘Er zal wel weer wat vrouwonvriendelijks op volgen.’ ‘Nee echt niet. Ik bedoel juist dat vrouwen de toon zetten binnen een bedrijf. Als jullie nooit bloemen zouden kopen voor in de vaas naast de receptie, dan zou de entree van dit bedrijf aanmerkelijk minder sympathiek zijn.’ Ze giechelt. Wat moet ze anders? ‘Nou en daarom zouden we allemaal graag zien dat jij ons team weer kwam versterken. We moeten het tenslotte mét elkaar doen en dat lukt niet als er eentje zich laat betuttelen door een tuinbroek met massagepraatjes. Vind je ook niet?’ ‘Wat bedoel je met...?’ ‘Els,’ zeg ik snel. ‘Els draagt gewoon een witte jas en...’ ‘Jaja, als je maar onthoudt dat we je graag weer terugzien, hier op de zaak.’ Tineke zegt niets. ‘Hoe lang duurt het nog voordat je hier weer iedere dag bent?’ ‘Ja, dat weet ik niet hoor,’ zegt Tineke opgefokt, ‘ik begin net weer op krachten te komen.’ ‘Goed zo,’ zeg ik. Ik vouw mijn handen en tuit mijn lippen. Ik doe net of ik diep, diep nadenk en kijk vlak langs Tineke, die daardoor niet echt durft te bewegen. Na een half minuutje bedenk ik me dat het een leuk idee is dit zo lang mogelijk vol te houden. Zelf zet ik in op twee minuten, want Tineke zal van de spanning moeten lachen. Dat gebeurt niet, omdat ze zestig seconden later zegt dat ze even naar het toilet moet. Ik knik. Als ze de kamer bijna uit is, roep ik haar naam. Ze kijkt om. ‘Toen je net opstond uit de stoel, steunde je vol op je polsen. Dat is belangrijk, hoor. Je herstelt goed. Ik ben echt blij voor je.’ | |
2.Als ik zeven jaar geleden had geweten dat een Arbo-medewerker bijna uitsluitend te maken krijgt met de kneuzen van zijn eigen | |
[pagina 42]
| |
werkkring, dan had ik me misschien nog bedacht. Maar ja, het beginsalaris, dat was niet gek voor een net afgestudeerde. Toen zeiden we wel eens tegen elkaar: het is dan wel geen baan voor het leven, maar dat hoeft ook niet. Dit moet je zien als opstapje. De echte banen krijg je met minimaal drie jaar werkervaring. Dan maak je de klappen. Grootpraat natuurlijk, want geen van ons heeft uiteindelijk die grote klap gemaakt. Iedereen zit nog op zijn plekje, de ene nog sneuer dan de andere. Wat dat betreft heb ik nog mazzel gehad. Toch heb ik niet het idee dat er op korte termijn wat anders in zit. Vanwege de economie natuurlijk, maar ook omdat de Arbo-wereld behoorlijk stram is. Er is meer dan voldoende bemensing. Ik word dagelijks geconfronteerd met een kleine vijf procent van in totaal zeshonderd werknemers. Altijd dezelfde, al jaren. Het zijn de ergsten, de minst waardevolle collega's. Mensen die per se om het kwartier twee keer drie minuten moeten klapwieken met hun armen om de doorbloeding op gang te houden. Of types die de hele dag op de gang staan te kletsen om geen RSI te krijgen en schermen met begrippen als cooling down en intervalscore. Er zijn zelfs figuren die zich bezorgd afvragen of er E642 in de zoutloze bouillon zit, een variant die overigens dankzij hun gezeur in het toch al ruime bouillon-assortiment is opgenomen. Op zich iets om gemakkelijk overheen te stappen, maar die lui zijn het systeem van binnenuit aan het corrumperen en dat is het ergste van alles. Kijk, zo'n hoofdkantoormannetje krijgt een verzoek van lagerhand of er zoutloze bouillon mag komen omdat mensen daarom vragen. Hij denkt: wat kost me die grap op jaarbasis, dat blijkt mee te vallen en hup, het klaagvolkje heeft zijn zin. Twintig keer zo'n dom verzoekje en je praat ineens over grote bedragen. Het is walgelijk. Met dat soort mensen zit ik dus dagelijks opgescheept. Ik noem een Thomas Versteeg, die liegt over zijn medicijngebruik. Maagzuurremmers tegen depressies, jaja. Wat volgt? Shampoo om niet in de file te hoeven staan? En dan heb je nog dat mens van een Tineke Burgers en dan loopt er ook nog een stinkende wollen trui rond, vast en zeker bezitter van een wilde weegbreeverzameling in zijn voor- en achtertuin. Je zal er maar naast wonen. En dan zijn ongevraagde mailtjes, met zo'n afwijkende jaren-zeventigspelling. Om gek van te worden. Klaas-Jan Schenkel heet hij. Logische naam voor zo'n varken. In de kantine zit ik nooit bij hem in de buurt want dat spul dat hij op zijn brood heeft, is ronduit gevaarlijk. De geur slaat in ieder geval subiet op de luchtwegen. Dat hij last heeft van concentratie-stoornissen en slapeloosheid verbaast me niet, daar hoef je geen medicus voor te zijn. Dus als ik tegen hem zeg dat hij gewoon vlees moet eten en melk moet drinken omdat zijn bovenbenen eruitzien alsof ze bij windkracht tien afbreken, dan gelooft hij me niet. Jij bent geen arts, zegt hij als ik het tegen beter weten in toch probeer. Nee lul, denk ik dan, maar een vuilnisman heeft de voetbaltoto ook wel eens goed. Een normaal mens heeft meer dan alleen vakkennis. Bovendien is het vakgebied van de Arbo-medewerker erg ruim en flexibel. Het gaat tenslotte om mensen en dan is een stukje medisch inzicht onontbeerlijk. Het is niet dat ik klaag, hoor, maar eigenlijk zou ik liever een baan zonder collega's hebben. Of laat ik het nuanceren. Ik wil graag werken met mensen zonder humor. Gewoon, omdat hun zogenaamde humor niet te pruimen is. Altijd maar die domme grapjes, je wordt er niet goed van. Elk moment bezit ondertussen een scala aan opmerkingen, die gemaakt kunnen worden om de stilte van de handeling kleur te geven of op te heffen. Het is meer dan een douceurtje; het hoort bij de rituelen van de groep. Als je bijvoorbeeld naar de keuken gaat voor een kopje koffie en je ziet halverwege de gang iemand uit het toilet komen, dan moet je iets zeggen. Dat kán niet anders. Je kunt niet niks zeggen, volgens de groepsriten. ‘Zo, heb je de Fresh Prince van Bel Air even op de trein gezet?’ Ik hoor het er al zo lang als ik hier werk, en zelfs toen de Fresh Prince even niet op televisie was, bleven we hem op de trein zetten. Sommige collega's slaan erin door. Die zeggen het ook op feestjes en desnoods in het café. Zij leven ermee. Als je ze een koekje van eigen deeg geeft, dan lachen ze om het hardst. Heerlijk, die types. Komt er eentje uit het toilet, wijs ik lachend in zijn gezicht: ‘Zo, ga je met de trein naar Oostenrijk?’ Hij zal hard lachen. Volgens mij denkt hij er zelfs naderhand niet eens over na. Dit was namelijk het-zinnetje-voor-als-je-uit-het-toilet-komt. Daar moet je hoe dan ook om lachen. Dat is logisch.
Ik ben omringd door debielen en ik voel me goed verschijnt eind oktober bij uitgeverij Passage |
|