Passionate. Jaargang 12
(2005)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Muziek voor buitenDe trein is gestopt bij een station. Het is vroeg in de avond. Ik kijk door het raam naar beneden en zie onder aan de spoordijk een hond over een bruggetje lopen, gehaast onderweg naar het groen opgeschoten niemandsland langs het spoor. De bazin komt er achteraan. Even later lopen de dame en haar hondje samen door het gras. De nazomerzon staat laag. Ik heb een koptelefoon op mijn hoofd. Daniël Lohues zingt over hoe mooi het leven is. Dankjewel voor de zon, zingt hij. De hond maakt een trage sprong die heel lang duurt, zijn bazin schrijdt licht door het hoge gras, sterren dansen om haar hoofd. Het licht is goud, de dame zweeft een beetje, zie ik nu, klein in de ontzaglijke vooravond, haar hond kromt zijn rug om naar de hemel te springen, hij is dankbaar als een hond, voel ik, dankbaar voor zijn bazin, dankbaar dat hij leeft, daar en op dat moment, dankbaar voor het heelal, en niets minder dan dat. En ik ook, dat ik het mag zien. Verdorie, in mijn ooghoeken breekt de zon in duizend kleuren. Zo meteen gaat er iets gebeuren. Maar met het nummer dooft de betovering uit. Ik wrijf in mijn ogen en zie nu dat de hond niet krom staat om naar het uitspansel te springen, maar gewoon omdat hij staat te schijten. De bazin kijkt zijn drol naar buiten, wappert ongeduldig langs haar gezicht om muggen te verjagen. Ze schreeuwt. De trein begint te rijden. Om me heen zitten mensen uit het raam te kijken, of naar hun knieën, of naar het plafond. Allemaal met muziek op hun hoofd. Het zal ongetwijfeld iets hoogstpersoonlijks doen met hun plafond, met hun knieën, met hun uitzicht. Rufus Wainwright begint te zingen. Sitting here remembering me... De mensen worden onbelangrijk. Niets is meer gemeenschappelijk. De trein is leeg. In Boekelo had je alleen binnen muziek. Goed, twee keer per jaar marcheerde de harmonie door het dorp, maar muziek die er toe deed, die was voor binnen. Een nieuwe LP sleepte je zo snel mogelijk naar je hol, in mijn geval helemaal van de stad naar het dorp. Een onhandig formaat om vast te houden, zo'n LP, te kwetsbaar voor de schooltas, dus voorzichtig tussen elleboog en zij geklemd (geen kracht zetten), acht ongemakkelijke kilometers lang, door het centrum, de buitenwijk, over de es, langs de velden met maïs en aardappels, de boerderijen, tot aan de bosrand van het dorp, de bomen van de buurt, de fiets tegen de muur, gauw naar binnen, plaat uit de hoes, voorzichtig uit de binnenhoes, middelvinger op het gaatje, duim tegen de rand van het vinyl; en dan kijken naar het label, en wennen aan het geluk dat jij die plaat nu bezat, dat je hem kon draaien wanneer je wilde. Plaat omdraaien, kijken, de kleine lettertjes met de namen van de nummers, de naam van de band. Dan pas luisteren. En nog een keer luisteren; op bed liggen met de boxen links en rechts van het hoofdkussen. Nog een keer luisteren. En daarna liep ik naar de vriend van tegenover om samen opnieuw te luisteren, in zijn half in de bosgrond verzonken slaapkamer met Wharfedale boxen. Hij had een houdertje gemaakt waarin hij de lege LP-hoes zette, met daarboven, net als in de winkel, een witte strook met de tekst: U HOORT NU: De trein remt af, ik sta op het balkon met de vinger al op de knop. De koptelefoon hangt om m'n nek. Het loopt tegen 11 september. In een stalletje opent een avondkrant met het bericht dat de bewaking op het station is verscherpt. Omdat er lichte dreiging is. Om me heen allemaal mensen met oortjes in; muziek. Het is vrijdag, de avond is begonnen. De reizigers hebben de pas erin. Zodra ik op de fiets zit, gaat ook bij mij de koptelefoon weer op. De wereld verandert als bij toverslag. Ik rij een film binnen, een feelgood movie met veel rustige beelden tussen schaarse sleutelscènes in. Mooi camerawerk. Een beetje mooifilmerij zelfs. Een koppel duiven vliegt op. De vleugels klappen als een snaredrum. Een tram dreunt als een rif over het spoor. En die auto die daar als een ingehouden gitaar de afrit afkomt, dat is niet zomaar een auto die een afrit afkomt en remt om de weg op te draaien; nee, die auto is opgeladen met onheil, er gaat zo iets met die auto gebeuren, dat voel je aan de muziek. De bestuurder weet nog van niets, misschien denkt hij zelfs dat het een gewone vrijdag is en dat hij op weg is van werk naar huis. Hij kijkt over zijn schouder, gaat wat verzitten en draait met platte hand zijn stuurwiel rond, de gitaar zwelt aan. Daar gaat hij, zijn noodlot tegemoet. Overal verschieten lichten van kleur. Ik moet stoppen voor rood. De betovering twijfelt. De muziek gaat door, maar ik sta stil. Plotseling bekruipt me het vermoeden dat ik geen toeschouwer ben, maar personage. Wat is de grote regisseur met me van plan? Het stoplicht begint me angst in te boezemen. Alles heeft betekenis als de muziek aanstaat. Als ik zo thuiskom gaat ie uit. Muziek is voor buiten geworden. Voor één tegen allen en alles.
Mathijs Deen (1962, Hengelo (Tw)) groeide op in Boekelo, studeerde Nederlands in Groningen en presenteert sinds 2002 het historische programma OVT voor VPRO radio. Publiceerde romans en verhalen bij uitgeverij Passage. |
|