er een beetje gek uit. Ik dacht: “Fuck, nog lelijker dan ik dacht.” Maar goed, zat haar kussen aan haar kop vastgekleefd. Haar haar helemaal omhoog en korstig. M'n hele nest onder het bloed. Achteraf bleek dat ze een scheur van drie centimeter in d'r kop had.’
‘Jezus, Wyman! Echt? Had je dat niet gezien?’
‘Nee, nou, nee, ik had wel gezien dat ze bloedde, maar ik was nog niet klaar, weet je wel. En daarna viel ik in slaap. Lachen, hè? En dat wijf maar gillen, joh. Godverdomme, wat een achterlijk wijf was dat, zeg!’
‘Wyman, kijk voor je, die auto remt, Wyman!’
Wyman draagt een wapen. Een van Tsjechische makelij. Hij moet wel, zegt hij. Hij wordt vaak achterna gezeten.
‘Achterna gezeten? Door wie?’
‘Mensen uit de organisatie.’
Mensen uit de organisatie blijken wiettelers van wie hij de oogst steelt. Het is een extra handeltje dat hij er aan de zijlijn bij doet. Riskant werk.
Wyman heeft geen rijbewijs. Ook nooit gehad. Hij is nooit gepakt door de politie. Nooit gecontroleerd.
Hij zegt: ‘Ik ben wel 's aangehouden, natuurlijk, wat dacht jij dan? Maar dan verzin ik altijd wel wat.’
Wyman draagt geen gordel. Dat benauwt hem. De zakjes met pillen liggen verspreid in z'n auto. Hij maakt zich geen zorgen.
Wyman zegt: ‘Ik ben de dorpsgek. Wie veroordeelt de dorpsgek? Wie stopt hem?’
Justine (46) heeft haar drie kleinkinderen opgehaald in haar roestige Daihatsu Charade. Haar dochter Rochelle (23), een alleenstaande moeder, bakt hamburgers bij McDonalds. Vriend Raoul heeft haar laten zitten met de kinderen.
‘Hij heeft alleen zijn hond meegenomen,’ zegt Justine. Ze schudt haar hoofd en staart voor zich uit. Ongelovig; ‘Z'n hond! Nou ja, dat beest was toch veel te groot en gevaarlijk voor Rochelle en de kinderen.’
Justine is een Molukse vrouw met een bescheiden glimlach en een zachte, broze stem. Zes maanden geleden verloor ze haar Indische man aan de slepende ziekte MS.
‘Achtenveertig, dat is toch veel te jong,’ zegt ze.
Ze zegt: ‘Hij kon dan wel niet veel meer, maar hij was er gewoon, begrijp je? Dat was zo belangrijk voor mij. Voor mij én de kinderen.’
Ze kijkt in haar binnenspiegel. Probeert de kinderen die achterin zitten te kalmeren. Ze rijdt de snelweg op en voegt in. Ze rijdt niet harder dan zestig kilometer per uur. De kinderen klimmen over elkaar heen. Ze huilen, ze lachen, ze kietelen elkaar, ze trappen elkaar, ze zingen, ze vragen hoe lang het duurt voordat ze bij de dierentuin zijn.
‘Niet lang,’ zegt Justine.
Het wagentje rolt over de weg, traag en schommelend. Het lijkt erop dat Justine stilstaat en de andere auto's haar rakelings passeren. Er wordt getoeterd, geseind met lichten.
‘Hij kon op een gegeven moment niet meer zien,’ zei ze. ‘Dat vond hij erg, hoor - Ruby, zit nu een keer stil!’
Dit tragische gezin. Ze zullen worden geramd. Het is onvermijdelijk. Een truck uit Spanje met een dikke, slaperige Spaanse chauffeur zal de macht over het stuur verliezen en het koekblik rammen, platwalsen. De truck zal schuiven en uiteindelijk kantelen. De vracht zal omvallen. Sinasappels. Sinasappels zullen over de snelweg stuiteren als golfballen. Ze zullen tegen de ramen van andere auto's uiteenspatten. Waarom ziet Justine dit niet? Ze tuft maar door en stoort zich voor geen ogenblik aan al het langsrazende verkeer. Justine en haar kleinkinderen, bewegend en pratend in hun eigen zeepbel, in hun universum, in hun eigen unieke biotoop. Het snelle, gewelddadige leven vindt plaats buiten de Daihatsu.
‘Ik sla me er wel doorheen,’ zegt Justine. ‘Maar ik mis hem wel. Ik mis hem elke dag. Het laatste wat hij tegen me zei was dat hij van me hield. Ik besteedde er geen aandacht aan. Hij had het warm, maar z'n lichaam was helemaal koud. Ik wilde hem verzorgen. “Ja, dat weet ik wel, gek,” zei ik. “Je bent hartstikke koud, man. Ik stop je in bed.” Hij glimlachte maar zo'n beetje. Wist ik veel. Toen ik daarna bij hem ging kijken was hij er niet meer. Ik raakte totaal in paniek. Ik was er gewoon niet op voorbereid.’
De auto's die langs razen. De bestuurders. Ze zijn Leonardo Di Caprio in die tranentrekker Titanic. Ze willen allemaal op de reling staan en brullen dat ze de koning van de wereld zijn. Ze grijpen zich vast aan het stuur en brullen tegen iedereen die het horen wil dat ze niet met zich laten sollen. Ze zijn geweldenaars. Keizers. Soldaten. Meesters over hun eigen lot. Ze zijn Michael Douglas in Falling down. Ze pikken het niet langer, niet meer. Ze staan in de file en ergeren zich kapot aan een vlieg. Daar kan geen antiverkeersagressie campagne tegenop. De snelweg is een oorlogsgebied waar brave burgers lijden onder het geweld van de soldaten en de guerrilla's, een kliniek waarin de contactgestoorde patiënten de leiding hebben overmeesterd en nu voortdurend met elkaar slaags raken. De snelweg is het heelal waarin alle universumpjes met hun sterrenstelsels en planeten tegen elkaar aanbotsen. Het is de natuur. Het is voorbeschikt.
Thomas zegt: ‘Uiteindelijk draait het erom of je haar op je tanden hebt, of niet. Ben je een schaap of een wolf? Het is een asfaltjungle daarbuiten.’
Thomas de filosoof.
De ethicus.
De wolf.
Zes kickboksers achtervolgen en mishandelen koppel, stond er een paar jaar geleden te lezen in een landelijke krant. Het koppel had de BMW van de kickboksers gesneden en daarop hadden onze jonge helden de achtervolging ingezet. Voor het stoplicht, beneden aan de uitvoegstrook, waren de jongens uitgestapt en hadden ze de man uit z'n bus getrokken. De vrouw werd hysterisch, de man sloeg in het rond. Ze sloegen en schopten hem een hersenfractuur en bespuugden de vrouw. De politie stond erbij, maar kwam mankracht te kort. Ze vroegen om versterking, om nog meer dienstwagens, om de M.E..