Dichters in de Prinsentuin
28 juli, Prinsenhof, Groningen
‘Een magistrale stralende zon... een magistrale stralende zon!’ Deze overbekende regels van Johnny ‘the Selfkicker’ van Doorn galmden vrijdagmiddag over een inderdaad zonovergoten Prinsenhof in de binnenstad van Groningen. Rob Engelsman liet de legendarische Amsterdamse performer voor even uit de dood herrijzen. Zo opruiend als Van Doorns maniakale voordracht in zijn tijd (de jaren zestig) was, zo gemoedelijk luisterden nu complete gezinnen, aan terrastafeltjes of in het gras, naar de inmiddels vergeelde en allang niet meer brutale verzen, in een geforceerde imitatie. Het voordragen van poëzie is bezig aan een heropleving, en dat biedt genoeg excuus om ook legendarische podiumkunstenaars van vroeger onder het stof vandaan te halen. Dat het allesbehalve vlamde, kon niemand deren. Het weer was prachtig, en jong en oud genoot ontspannen van de achtste editie van dit gratis festival, dat een staalkaart van de hedendaagse poëzie wil bieden. Of het nu de Friese verzen waren van Abe de Vries (vertaling bleef door tijdsgebrek achterwege), of de klaaglijke taferelen van Maurice Buehler, de uitgehouwen beelden van Tsead Bruinja of de betoverende nachtmerrie van Mowaffk al Sawad, één stijl is geen stijl voor de Nederlandse poëzieliefhebber, en iedereen gunt elkaar het licht in de ogen. Voordrachten in het Theeveld werden afgewisseld met ‘ontmoetingen’ in de Loofgangen, passend binnen de trend van privé-optredens voor een select publiek, zoals de Literaire Afwerkplaats. Dat alles plaatsvond temidden van kleurrijk en uitbundig loof, droeg bij aan de sfeer van een onschuldig doch verantwoord dagje uit, waarin poëzie nog ouderwets wordt gezien als iets hoogstaands en romantisch, vol rozengeur en maneschijn.
Sinds een aantal jaar groeit poëzieperformance in populariteit. Collega-festivals als Poetry International en de Nacht van de Poëzie kunnen rekenen op warme belangstelling, en poetry slams zijn inmiddels niet meer weg te denken uit het culturele aanbod. Hoewel we met zijn allen steeds minder zijn gaan lezen, is onze behoefte aan poëzie niet verminderd. De rol van de voordragende dichter valt daarom niet te onderschatten. De moderne dichter is zichtbaar aanwezig, en kan klank, ritme, stemvervorming, muziek, theatrale middelen, kortom alle mogelijke ingrediënten inzetten om zijn/haar poëzie onder de aandacht te brengen. Rap en slam (vaak verwant aan rap) hebben hun sporen nagelaten in de nieuwe poëzie, die lang verguisde vormkenmerken als rijm en metrum heeft herontdekt, en zo oude tradities middenin de éénentwintigste eeuw plaatst. In Groningen bleek opnieuw hoe dichters deze ontwikkeling gebruiken als vrijheid om de poëzie breder en toegankelijker te maken. Zo trok Xavier Roelens de aandacht in de Loofgangen met een wervelend klankgedicht, dat geheel bestond uit werkwoordsvormen, waarvan sommige zelf verzonnen, die een verhaal vertelden over iemand die televisie kijkt en gezelschap krijgt van iemand uit de keuken, waarna de situatie een opwindende wending neemt. Het gedicht liet zich op twee niveaus beleven: als opzwepende muziek, en als verhaal. Vorm en inhoud gingen hierin een zeer geslaagde synthese aan. Ook de overige gedichten van Gentenaar Roelens kenden meerdere lagen, vaak lichtvoetig en ontroerend tegelijk, en werden gebracht met de veelzijdigheid en flair van een gepokt en gemazeld performer.
Later op de middag dwong Jan-Willem Anker met zijn sobere voordracht de aandacht weer richting de tekst, met regels als Elk contact is een botsing tussen gemoedelijke grootheden, dat kon gelden als motto voor het hele festival. Hoe relaxed en tolerant dichters en publiek elkaar ook beleefden, er blijft altijd een spanningsveld tussen de dichter (fysiek aanwezig, zichtbaar, hoorbaar) en het gedicht (de tekst op het papier en de betekenissen die daarin besloten liggen). Een spanning die op het papier niet bestaat, en daarmee is het ook de spanning tussen de oude garde, die zweert bij publicatie, en de nieuwe generatie dichters die opgroeit met Busta Rhymes en Jay-Z. Toch is er meer aan de hand dan een onvermijdelijke puberteit. Op dit moment is de poëzie bezig haar bestaansrecht opnieuw te claimen, in een digitale jungle zonder bewegwijzering. Bij deze speurtocht komen nieuwe vormen tevoorschijn, die opvallend genoeg grotendeels voortborduren op orale tradities. Zo bezien is er in feite geen sprake van een botsing met de oudere generatie. Het is eenvoudigweg de versnelde wervelwind van de moderne geschiedenis. Poëzie zal altijd blijven wat ze is, een poging tot verzoening met onze eigen sterfelijkheid. En welke locatie is daar nu beter voor te bedenken dan een in volle bloei staande tuin?
Maarten Das
Jan-Willem Anker