Passionate. Jaargang 12
(2005)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
beeld Ruud Baan
| |
[pagina 31]
| |
[pagina 32]
| |
Op de eerste vraag die we haar voorleggen, waar haar nieuwe roman Normale dagen over gaat, neemt Gerritsen een quasi-gewichtige houding aan, zegt ‘Ik onderzoek...’ en barst dan in lachen uit. Vanwege de pretentie die aan die activiteit - onderzoeken - ten grondslag zou liggen. Feitelijk is dat precies wat Gerritsen in haar verhalen doet, ze onderzoekt. Daarin is ze allesbehalve pretentieus. Haar personages betreden de werkelijkheid zeer behoedzaam, niets is eenduidig. De zoektocht naar zuiverheid in de wetenschap dat die niet bestaat, dat is het lot van de moderne mens sinds hij God heeft dood verklaard - en in een notendop is dat Gerritsens onderzoeksveld, al zou ze het zelf niet in zulke bewoordingen duiden. Gerritsen: ‘In mijn werk gaat het altijd over mensen die doordraaien in iets. De ultieme consequentie uit een gedachte trekken en die als de waarheid zien.’ Zo volgden we in haar roman TussenEenPersoon de gedachten van een jonge vrouw, die veronderstelt dat de hele wereld bestaat uit ‘een persoon en dezelfde persoon’. De roman is een uitwerking van de vergaande consequenties van die gedachte. In Normale dagen is de schrijfster gestopt met de neiging om aan elke gedachte gevolgen te verbinden. Omdat ze die gekte, zoals ze het zelf noemt, beu was. ‘Ik wilde niet weer iemand beschrijven die alle gedachten serieus neemt. Steeds maar doorredeneren is uiteindelijk niet interessant, omdat elke gekte wel zijn eigen logica heeft.’ Natuurlijk gaat het daar dan wel weer over. Alleen gaat het niet meer over de vraag waar het je kan brengen, zoals in TussenEenPersoon, maar eerder over het gevecht daarmee. ‘Ik wilde met Normale dagen iets doen met zwijgen. Niet alleen het verbale zwijgen, maar ook het inwendige, het zwijgen in je hoofd. Dat je kunt besluiten om iets niet te denken, bijvoorbeeld. Dus in plaats van dat je elke gedachte serieus neemt, of het tegenovergestelde daarvan: alles te blokkeren, moest het gaan om de middenweg.’ En hoe deze middenweg te bepalen, daar gaat het boek over. | |
ConfrontatieNormale dagen gaat over Lucie, een beginnende toneelschrijfster die bezig is een stuk te schrijven over de terrorist Timothy McVeigh, bijgenaamd The Oklahoma City Bomber. Lucie's ouders zijn lang geleden bij een auto-ongeluk om het leven gekomen, sindsdien is ze door haar grootouders, die in een boerderij wonen, onder de hoede genomen. Ze heeft geen herinneringen aan haar ouders, wat haar fantasie de ruimte geeft om ‘van haar ouders te maken wat ze wilde’. Op latere leeftijd verhuist ze vanwege haar studie naar de stad. Vermoeid en verward door de complexiteit van haar nieuwe bestaan, stopt ze met haar grootouders te bezoeken. Niet zonder schuld. Maar koppig als ze is maakt ze zichzelf wijs dat het niet aan haar ligt, dat het door haar grootouders komt. Haar steeds langere afwezigheid ziet ze als verwijt aan hen, omdat ze zo stug zijn. Niettemin, de gedachte dat haar afwezigheid hen onverschillig zou kunnen laten, kan ze ook niet dulden. Het duurt drie jaar voordat Lucie van grootmoeder een telefoontje krijgt, met het bericht dat grootvader op sterven ligt. Nu moet Lucie wel terug, en ze vreest de confrontatie met haar grootouders, maar vooral vreest ze de confrontatie met haar eigen hersenspinsels. Gerritsen: ‘Ik wilde een generatie beschrijven waarin zwijgen taboe is. Die praten en benoemen als dogma heeft. In onze tijd leeft het idee dat het goed is om je gedachten uit te pluizen en uit te spreken, alsof daar absolute waarheid in zou liggen. Van zo'n generatie is Lucie. Voortdurend bezig met hoe om te gaan met de dingen om haar heen, met theorie en logica, met zuiverheid en het goede doen. Ik vind het dan interessant om er een oudere generatie tegenover te zetten die dat niet heeft, een generatie die juist het zwijgen als dogma heeft, die leeft bij de dag, en wat komt dat komt, vrij van theorieën.’ | |
McVeigh vs. SkywalkerEigenlijk zou haar boek afgelopen maart af zijn. Maar ze miste iets. Ze had wel de kleine besloten wereld van de grootouders beschreven, maar niet de grotestadswereld van Lucie, waarin mensen ook bezig zijn met gebeurtenissen buiten het eigen blikveld, met wereldproblematiek. Zo is ze op het idee gekomen Timothy McVeigh in haar boek op te nemen, de Amerikaanse terrorist die in 1995 in hartje Oklahoma-stad een overheidsgebouw opblies, met 168 doden als gevolg. Over de keuze voor McVeigh zegt Gerritsen: ‘Het is een actualiteit die ver weg ligt, een soort geschiedenis. Het stelt je als schrijver in staat om met de nodige afstand te schrijven. Zeg nou eerlijk, wij houden ons hier niet bepaald bezig met de lokale | |
[pagina 33]
| |
terroristen van Amerika.’ Maar er zie wel degelijk meer achter. McVeigh staat voor de absurde neiging om aan elke gedachte vergaande consequenties te verbinden, de gekte waartegen Lucie vecht om de middenweg tussen zin en waanzin te kunnen bepalen. Gerritsen: ‘McVeigh is iemand die volgens zichzelf geweldige theorieën had over de redelijkheid en betekenis van zijn daad. Die theorieën ontleende hij aan fictie. Zo vergeleek hij zich met Luke Skywalker uit de film Star Wars, waarin de held het schip van het slechte rijk, de zogenaamde “Death Star”, opblaast. Zo rechtvaardigt McVeigh zijn moord op talloze onschuldige mensen met het banale en zeer kinderlijke excuus dat ze heulden met het slechte rijk, de Amerikaanse overheid. De werkelijkheid is natuurlijk dat hij 168 mensen heeft vermoord, onder wie kinderen in een dagverblijf dat in het gebouw gehuisvest was. Die man leefde volstrekt in zijn eigen theorieën.’ Gek genoeg wekt dat bij sommige mensen weer de suggestie van intelligentie. Biografen schrijven bijvoorbeeld dat McVeigh een hele intelligente jongen was. Hij was niet dom, hij gebruikte zijn intelligentie alleen op een domme manier. ‘Wat is dat voor een dubieus soort intelligentie?’ | |
BanaalOver McVeigh en zijn executie heeft Gerritsen ooit een toneelstuk proberen te schrijven. Wat niet lukte, omdat ze te zeer geschokt was door de banaliteit van de werkelijkheid. Vlak voor McVeighs executie in Terre Haute, Indiana, werd op televisie ingegaan op diens logica om tot zo'n verschrikkelijke daad te komen. Ondertussen stond de burgemeester voor het executiegebouw toeristische informatie te verstrekken over haar stad, over de mooie hotels en de vriendelijke inwoners. Gerritsen: ‘Ik wilde daar helemaal geen fictie van maken!’ Nu heeft McVeigh dan toch een prominente rol toebedeeld gekregen. Maar geen fictieve. Nee, daar juist geheel van ontdaan. McVeigh wordt niet opgevoerd als een personage, maar behandeld als het historische feit dat hij is. Een studieobject, niets meer en niets minder. Toch identificeert de toneelschrijfster Lucie zich met de fantasiewereld van McVeigh, omdat ook schrijvers zich met denkbeeldige werelden bezighouden. Echter, hoe meer ze over hem te weten komt, hoe afstotelijker ze het vindt om in die fantasiewereld van hem mee te gaan. Dit besef wordt helder geformuleerd vlak nadat Lucie's grootvader is overleden: ‘Ze besefte dat ze zich wel voorstellingen had gemaakt van zijn sterven maar niet van zijn dood-zijn. [...] Haar eigen blik op hem kon nog veranderen. Maar al die veranderingen zouden bij haarzelf beginnen en bij haarzelf eindigen. Ze constateerde nuchter dat het nu dan werkelijk zo was, dat alles wat ze van hem vond, in hem zag, aan haar was toe te schrijven.’ Zo leert Lucie dat mensen alleen maar in theorieën geloven om hun daden te kunnen verantwoorden. Gerritsen: ‘Iedereen heeft kennelijk een verhaal nodig om het eigen handelen goed te praten. Soms is dat begrijpelijk, soms is het gewoon absurd.’ Dat de dood een belangrijke rol in het boek krijgt, heeft te maken met het verlies dat Gerritsen heeft geleden. Gerritsen: ‘Twee jaar geleden is mijn broer overleden aan kanker. Als je zoiets meemaakt, dan ontkom je er niet aan om over de dood na te denken. Dan besef je hoe betrekkelijk en vrijblijvend onze woorden en ordeningen eigenlijk zijn. In de nabijheid van de dood vallen woorden en ordeningen in het niet, is alles vergeefs. Wat moet er dan nog gezegd worden?’ | |
VerzoeningZoals veel van Gerritsens personages is ook Lucie op zoek naar een verzoening met het betekenisloze, het toevallige. Een zoektocht naar een geheime orde, een symboliek van willekeur. Als Lucie met de trein naar haar grootouders onderweg is, moet de trein stoppen omdat iemand ervoor is gesprongen. Lucie kan het niet laten een blik te werpen op de dode - en raakt volledig van slag als ze zijn arm ziet, die onder het laken uitkomt. Pas als de conducteurs hebben erkend dat ze het eigenlijk niet had mogen zien, is ze gerust. Elders in de roman wordt ook expliciet - tussen twee witregels door - vermeld dat Lucie's grootvader en de terrorist McVeigh niets met elkaar te maken hebben. En juist door die lukrake parallel krijgt zelfs willekeur iets symbolisch. Zo maakt Gerritsen de willekeur van het menselijke handelen voelbaar, maar ook de moeite die we koesteren om aan al dat willekeurige betekenis toe te kennen. Gerritsen: ‘Ondanks ons rationalisme bestaat stiekem een fantasie van zuiverheid. We zijn voortdurend bezig dingen op te lossen, in de hoop dat we die zuiverheid bereiken. Veel mensen gaan bijvoorbeeld in therapie. Je leest ook wel eens van mensen die kinderen krijgen, dat het in onze tijd zo lastig is om daarnaast ook nog aan je carrière te werken en aan je familie en een goed seksleven te hebben en noem maar op, waardoor een beeld van perfectie ontstaat. Dat wanneer je maar aan dat beeld voldoet, dat het dan wel goed komt. Wat als je die beelden helemaal niet had?’ Tot voor kort noemde Gerritsen zichzelf aspirant-atheïst, omdat het haar niet lukte om volledig atheïst te zijn. En dan dacht ze: foei, het lukt niet, ik heb nog allerlei religieuze denkbeelden! Gerritsen: ‘Dat vond ik vervelend, omdat ik het katholicisme heel lang heb geassocieerd met negatieve dingen zoals schuld en boete en biechtdrang, allerlei lastige kenmerken van het geloof. Maar daar heb ik nu vrede mee.’ Heeft de schrijfster zich verzoend met God? Op deze ietwat stichtelijke vraag kan ze moeilijk een glimlach onderdrukken, en antwoordt: ‘Ik weet niet hoe je dat soort dingen moet benoemen. Maar dat ik bezig ben met een zoektocht naar het niet-rationele is zeker. Ik kom bijvoorbeeld weinig in de kerk, maar als ik er kom, dan steek ik een kaarsje op voor mijn broer. Ik snap niet waarom ik dat doe, want al ben ik rooms-katholiek opgevoed, ik ben niet gelovig. Maar als uit een soort kriebel doe ik het toch. Dan denk ik: “Ik kan hier niet weggaan voordat ik een kaarsje voor mijn broer heb opgestoken!” En dan moet ik voor mezelf weer verantwoorden waarom ik dat kaarsje heb opgestoken.’ Een soortgelijke scène lezen we ook in Normale dagen, wanneer Lucie aan een communie deelneemt, omdat er toch niemand is die er vragen over zal stellen. Nog voordat de ouwel in haar mond is gesmolten, begint haar eigen geweten te knagen - en moet ze aan zichzelf uitleggen waarom. Gerritsen: ‘Misschien ga ik dezelfde kant uit als Reve en Otten, bekeer ik me tot het katholicisme.’ Weer begint ze te lachen, roept als geschrokken: ‘Ik ben godverdomme bezig met een zoektocht naar God, de overgave is begonnen!’
Said El Haji
> Normale dagen (fragment) |
|