Passionate. Jaargang 12
(2005)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
IMisschien zijn de beste schrijvers verslaafde schrijvers. In zijn korte roman De speler ontleedt Fjodor Dostojewski genadeloos zijn eigen gokdwang; jarenlang struinde hij de Europese casino's af en tartte hij het noodlot aan de roulettetafel, dat hem steeds dieper vernederde. Uiteindelijk was dat ook de bedoeling, want in zijn roman legt de schrijver zijn diepste drijfveer als speler bloot: de echte gokker wil verliezen. Vanuit de diepste diepten herrijzen, in de allerergste vernedering verlossing vinden, daar gaat het bij Dostojewki over - en behalve een echte, tergende verslaving was de roulette voor hem ook altijd een metafoor. De speeltafel was het leven zelf, de schrale casino's met hun gebladderde klatergoud stonden voor de werkelijkheid, en de roulette was een symbool voor de wanhopige pogingen van een mens om aan zichzelf te ontstijgen, aangeraakt te worden door een hogere macht. In De speler beschrijft Dostojewski heel precies de obsessies met het wereldse spel, het even absurde als verslavende magisch denken dat iedere speler uiteindelijk in zijn greep krijgt, de krankzinnige blikvernauwing en het ijskoude isolement van de verslaafde gokker, wiens hele universum zich beperkt tot rood en zwart, even en oneven, de verwachting van de winst die alle verlies goed moet maken. Aleksej in De speler wil in het leven iets groots grijpen, iets wat groter is dan hemzelf. Hij wil het noodlot een beslissing over hem afdwingen. Hij eindigt als een meelijwekkend geval, aan wie het echte leven volledig ongeleefd voorbij trekt. Valse hoop, dat is het enige wat hij nog heeft. Die wonderlijk lucide blik, die een schrijver in staat stelt zijn eigen obsessies te doorgronden terwijl ze hem ook in zijn macht hebben, vind je ook bij die ander grote verslaafde, F. Scott Fitzgerald. Bij Fitzgerald is het niet gokken, maar drank - en alcohol staat bij hem voor zelf-ontwrichting. Al Fitzgeralds alter ego's in zijn romans en verhalen zijn geobsedeerd door succes in de wereld - mooie spullen, mooie kleren, mooie meisjes, mooie zinnen, mooie gebaren - maar door te drinken halen ze zichzelf steevast onderuit. Terwijl ze fanatiek hun wereldse ambities nastreven, knaagt van binnen het ongeloof in diezelfde ambities. De wereld zoals hij is - is dat alles? Dat het leven zelf niet voldoet, dat achter alle verbeten ambitie om er te komen, het besef van een reusachtig, inktzwart niets schuilgaat, dat is de reden waarom veel van Fitzgeralds ambitieuze jonge mannen in hun streven naar succes ook altijd flirten met mislukking, zoals een autocoureur ook altijd op de fatale crash aanstuurt. Bij Fitzgerald is dat geen spectaculaire ontsporing, maar iets veel gruwelijkers, iets wat hij de crack-up noemt: het plotselinge besef van de totale vergeefsheid, de onverhoedse aanslag van iets duisters in jezelf op alles waar je oprecht in geloofde. Weg ambitie, weg energie, weg geloof. Daarna wacht de mislukking met open armen op je - geen fantastische duikvlucht of gewelddadig slotakkoord, maar een langzaam wegsterven in onbeduidendheid, het voortslepen van een bestaan waaraan iedere zin onttrokken is. Anders dan bij Dostojewski is er geen kans op herrijzenis, er is zelfs geen hoop op herrijzenis. Fitzgerald kon het aanzien met de onthechte blik van de arts die beseft dat hij met een hopeloos geval te doen heeft; soms sardo- | |
[pagina 27]
| |
nisch, zoals in zijn hilarische, schmierende Pat Hobby-verhalen (over een uitgerangeerde scenarioschrijver in het Hollywood van de jaren dertig), soms met een ijskoude wanhoop, zoals in het late verhaal, ‘An alcoholic case’, waarin hij een meelijwekkende alcoholist beschrijft, gezien door de ogen van een thuisverpleegster. Die alcoholist is hij zelf. Maar Fitzgerald is ook de schrijver die naar zichzelf kan kijken, met mededogen misschien, maar zonder de genade die Dostojewski meestal voor zijn alter ego's reserveert.
Dostojewski en Fitzgerald, verbaasd vinden ze elkaar in het werk van hun nazaat Bret Easton Ellis. Met Dostojewski deelt Ellis een obsessie met de ongrijpbare pathologische inslag van de mens, het duistere binnenste dat een man tussen twee beschaafde zinnen naar een bijl doet grijpen. Met Fitzgerald heeft hij een hartstocht voor wereldsheid gemeen, een hang naar een leven dat enkel en alleen uit glanzende oppervlakten bestaat. Verslaafd is hij aan een cultuur die iedere betekenis heeft afgezworen, die zich volledig aan de roes van het luchtledige heeft overgegeven. Less than zero, American Psycho (zijn meesterwerk), Glamorama, het zijn stuk voor stuk romans geschreven vanuit een obsessie met de wereld als enkel en alleen nog buitenkant. Zijn verslaving uit zich in zijn overvloedige vermelding van de gestroomlijnde glamour van het Amerika van de jonge verwende superrijken, de talloze merken en labels en namen die tezamen een universum van uiterlijkheden vormen. Dat die verslaving voor misverstanden zou zorgen, was - zeker wanneer je terugkijkt - te verwachten. Less than zero en in mindere mate The rules of attraction waren generatieromans - en generatieromans moeten het altijd hebben van het soort heftige, verdwaasde vereenzelviging waar je op je twintigste behoefte aan hebt. Ellis werd gezien als lid van de Brat Pack, het groepje jonge auteurs dat de gevestigde literaire orde in de jaren tachtig wel even een lesje zou leren. Dat Ellis in die jaren op een hoop werd gegooid met schrijvers als Tama Janowitz en Jay McInerney, het lijkt nu onvoorstelbaar, maar de modieuze kritische oordelen die over deze groep werden geveld, waren onderdeel van hun succes in de media en hun cultstatus bij nieuwe lezers. Zoals iedere verloren generatie - en welke nieuwe generatie is niet voor minstens een paar jaar verloren? - koketteerden ze met de totale zinloosheid en de totale verlorenheid. Ikzelf ergerde me toentertijd juist aan het in mijn ogen al te gemakzuchtige moralisme in Less than zero, de gulzige opeenstapeling van bewijzen van totale gevoelloosheid bij zijn personages, terwijl de schrijver zijn lezers tussen de regels maar bleef porren - of we wel beseften hoe erg het was? Ik hield niet zo van boeken over jongeren die bedoeld waren om ouderen te shockeren. Ellis wilde een generatie laten zien die in verlorenheid alle voorgaande overtrof, en ik vond toen dat hij zich schuldig maakte aan effectbejag - een lijk een vuurtje geven, ja hoor! Terugkijkend moet het juist de verslaving aan de oppervlakte van Bret Easton Ellis geweest zijn, waardoor ik de aard van zijn talent verkeerd inschatte. Net als zijn generatiegenoten koketteerde hij met de leegte die achter de obsessie met uiterlijkheden zou liggen, maar waar iemand als McInerney in zijn Bright lights, big city (alleen die titel al) strandde in koket zelfbeklag en sentimentaliteit, daar raakte Ellis in zijn debuutroman wel een zenuw. Zijn verslaving aan de oppervlakte ging gepaard met een visioen van leegte dat het persoonlijke oversteeg. Toen ik zijn debuut enkele jaren geleden herlas, vond ik het veel minder aanstellerig; ik raakte alsnog overtuigd van zijn talent om hyperbolische situaties beklemmend te laten zijn. Achter de hysterie ging hopeloosheid schuil. Zijn generatiegenoten bleken akelig behaagziek in hun flirt met de zinloosheid; bij Ellis deed het soms echt pijn. De gelaten vlakheid van zijn stijl, de wezenloosheid van zijn opsommingen van merken en modenamen - het had niets te maken met stilistisch onvermogen. Het waren symptomen van de verslaafde die voelt dat zijn obsessies hem niet zullen bevrijden, dat alles wat straalt en glanst en schittert hem niet zal optillen, dat de wereld waaraan hij zich heeft overgeleverd hard en koud als staal is: een oord van onderkoelde verschrikking. Het zou Ellis' natuurlijke domein blijken te zijn. | |
IIDat de bewoners van die wereld ziende blind zijn, is niet verbazingwekkend. Toen Bret Easton Ellis een aantal jaar geleden voor het eerst in Nederland was, werd hij hier nog altijd gezien als een modeschrijver. American Psycho was, na aanvankelijk schandaal en een reeks van misverstanden, in Amerika herkend als een moderne klassieker en stond op het punt om verfilmd te worden. Glamorama, zijn langverwachte opvolger, gold als een beetje een tegenvaller, een uit de hand gelopen herhalingsoefening, uit balans geraakt door de moeizame worstelingen die de schrijver volgens de verhalen met zijn manuscript had gehad. In die roman probeerde hij zijn thema's op scherp te zetten, door aan oppervlakte verslaafde fotomodellen tot lukrake terroristen te maken, maar die tournure wilde maar niet geloofwaardig worden; in ieder geval niet zo overtuigend als de glamoureuze pathologie van Patrick Bateman, wiens leven aan de buitenkant verstoord wordt door uitzinnige geweldsfantasieën. In Nederland werd Ellis ten tijde van zijn auteursbezoek nog altijd op face value beoordeeld: de kranten zagen hem nog altijd als een vertegenwoordiger van een hippe generatie schrijvers, die zich verlustigde in modieuze excessen en koketteerde met de tijdgeest. Glamorama speelt zich deels af in de modewereld en dus organiseerde zijn Nederlandse uitgever een modefeest, waar Amsterdamse meisjes zich om de schrijver verdrongen alsof hij een popster was. Hier waren het zijn lezers die zich als verslaafden gedroegen. De schrijver zelf paste niet in dat beeld van modieus schrijverschap; hij was een vriendelijke, nerveuze, nog net jonge man, die zich braaf alles liet aanleunen en zich leek te schikken in het eeuwige misverstand dat een schrijver met zijn onderwerp moet samenvallen; al werden de zweetplekken in zijn dure overhemd almaar groter. Voorafgaande aan een vraaggesprek dat ik met hem zou hebben in een uitverkochte Rode Hoed, kreeg hij een heuse paniekaanval (‘I hate this. And it's my life. I hate my life.’) en moest ik hem zo ongeveer het podium opsleuren. (Jaren later, toen ik aan die verrassende | |
[pagina 28]
| |
angstaanval refereerde bij Donna Tartt, een oude vriendin van hem, haalde die haar schouders op: ‘Oh, Bret is always like that.’) Tijdens dat interview - eenmaal op het podium gedroeg hij zich ineens beheerst en professioneel, zodat ik onwillekeurig toch aan Patrick Bateman moest denken - verzette Ellis zich tegen het beeld van hem als verslaafde; veel eerder was hij een moralist als Dostojewski. Merken interesseerden hem niet echt, en de oppervlakte alleen voorzover hij het in zijn werk kon gebruiken. Over zijn komende werk deed hij aarzelend, hij wilde een memoir over zijn jeugd schrijven. Jaren later werd een roman aangekondigd. Ik ben benieuwd naar dat boek, maar ik vrees het ook. Wanneer de mode is weggeëbd, komt het werk van een populair schrijver in een nieuw licht te staan. American Psycho heeft de jaren negentig moeiteloos overleefd, ondanks de mislukte verfilming, en gaat ineens over veel meer dan het meedogenloze materialisme van het Reagan-tijdperk. Het wordt terecht een moderne klassieker genoemd. Maar het werk lijkt ook een eindpunt; er is zoals het beroemde laatste zinnetje zegt, geen uitgang - geen verlossing à la Dostojewski, geen tragische afgang volgens Fitzgerald, maar een vacuüm gezogen wereld, waaruit geen enkele ontsnapping mogelijk lijkt. Iedere nuancering van dat wereldbeeld komt over als een literair zwaktebod. Iedere bevestiging ervan is meer van hetzelfde. American Psycho is de meesterlijke roman waaruit de schrijver Bret Easton Ellis volgens mij zelf niet meer kan ontsnappen. Ik hoop dat ik ongelijk krijg.
Bas Heijne (1960) is schrijver en als essayist verbonden aan NRC Handelsblad. Onlangs verscheen zijn nieuwste essaybundel Hollandse toestanden - opvolger van Het verloren land - bij uitgeverij Prometheus. | |
[pagina 29]
| |
foto Gie Knaeps
|
|