zodra ik ze binnenkreeg.
Natuurlijk geloofde hij me niet. Hij niet, maar zijn toekomstige ik die zittend achter dat stuur, geknuffeld door zacht leer, begon te denken aan het beloofde grote bureau, zijn eigen bedrijf, geïntimideerd personeel en een strak wijf thuis, begon te geloven en zijn ogen gingen dicht.
Hij gaf ons zijn geld en Volkswagen en reed weg in de BM.
Die avond toen we voor het huis stonden, waar de trainee lag te slapen, voerden Noah en ik de verdwijntruc uit.
Het was geheel legaal.
Als je onze vader kende, dan wist je dit.
De katholieken op school denken dat ze me kunnen redden. Als ik het zelf maar wil. Ik heb nog nooit gehoord van iemand die zijn toestemming moest geven om uit een brandend gebouw te worden gered. Ze zeggen tegen me dat ik me moet overgeven aan god.
Weet niet wat ze proberen te bereiken door mij over jou te laten schrijven. De eerste opdracht die de schoolpsycholoog me gaf, was een profiel van jou op te stellen.
Ik stelde me meteen voor dat je gehandicapt was.
Niet een arm of een been die het niet doet. Nee, alles doet het niet bij jou. Je druipt als een mongool. Je kunt alleen in klinkers spreken. Je bent defect en weet het zelf niet eens. Jouw vingers bewegen ieder elke kant op en je raakt jezelf aan. De hele dag.
Het grappige is, dat moeder je had laten testen toen je nog in haar zat, ze wilde alles meteen weghalen wat niet perfect was. Zoals ze ook naar een kliniek rende, iedere keer als er een rimpel verscheen.
De dokter zei tegen haar dat je okay was, een blozende jongen, totdat je uit haar kwam en ze het bloed van je afveegden en de dokter en de zusters naar jou keken met een hele grote frons.
Moeder haatte rimpels, zowel op zichzelf als op anderen.
Je kwam uit haar schoot te voorschijn, wees met je vingers alle kanten op en pakte de grote zak tussen je benen stevig vast. Ik hield meteen van je. Ken je dat gezegde: dat de vijand van je vijand je vriend is. Ik hield meteen van je.
Tot op de dag van vandaag klaagt moeder nog de dokter aan, die haar niet verteld had dat jij defect was en haar mentale pijn en lijden heeft bezorgd. Waarom heeft hij me dit aangedaan, zegt ze tegen rechters.
Ik fantaseer dat je net zo groot bent als ik en omdat ik niet wil dat je bij ons thuis woont, heb ik je in ons zomerhuis in Zuid-Engeland geplaatst, waar je een verpleegster hebt en een constant uitzicht op de zee.
Ik stel me voor dat de verpleegster jou in wollige foetale dekens rolt en je naar een strandstoel helpt op het lege strand en dat je jezelf nog steeds aanraakt.
Ik kom je bezoeken en ga in een stoel naast je zitten en kijk naar jouw botloze lijf, hoe je haar waait en hoe je gewikkeld in de deken op een wurm lijkt.
Ik noem je Pythagoras.
En ik denk niet meer dat je jezelf aanraakt omdat je defect bent, maar dat je net als ik bent; een jongen van jouw leeftijd en misschien is jouw verbroken verbinding met moeder en alles wat er met onze vader is gebeurd gewoon jouw grootste zegen. Maar de schoolpsycholoog wil dit allemaal niet horen en vraagt me om ‘aanraken’ te definiëren.
Homo.
De schoolpsycholoog heeft me het onvermijdelijke gevraagd: ‘Hoe nu verder?’
Het liefst, heb ik tegen hem gezegd, wil ik ooit doodgaan aan griep. Niet nu. Ooit. Niet griep als de uiteindelijke anticlimax van een gruwelijke ziekte, maar gewoon doodnormale huis-tuin-en-keuken griep. Grappig, dat we dood-normaal zeggen en niet leven-normaal. Er is namelijk niets normaals aan het leven. Kijk maar naar jou.
Op een dag loop ik op straat, eerst een kuchje, even later spierpijn en koorts en de volgende dag het graf. Op mijn grafsteen zal ik laten zetten: hier ligt Max, broer van Pythagoras. Ik hield meteen van je, mongool.
Beste Pythagoras.
Ik heb nog een uur om mijn laatste brief aan jou te voltooien voordat de conciërge het pand sluit. Het schoolbestuur heeft na ‘zorgvuldig’ overleg besloten de reddingsactie op te geven. De kans op een overlevende lijkt volgens hen nihil. Ze hebben hun reddingsbrigadier met de twee linkeroren teruggeroepen.
Ik dobber nu in de zee tussen murenhoge golven, misschien komt ooit nog een reddingsboei van de jeugdzorg, maar eigenlijk geef ik er niet veel om. Jeugdhulpverleners zijn therapeuten zonder oren. Waar ik op hoop, is dat jij in jouw constante uitzicht op de zee me zult zien of horen. Ik zal Pythagoras schreeuwen zolang ik niet verdrink.
Ik hoop niet dat dit mijn laatste brief aan jou is. Ik zou me willen voorstellen dat de verpleegster iedere dag een fles aan de lege kust ziet aanspoelen. Dat ze jou in wollige feutale dekens rolt en naar het strand brengt, waar voetafdrukken naar de zee en terug jouw misvormdheid verraden.
Je rolt uit je deken en bochelt in je blote spleet naar de rand van het water waar de fles zwemt. Je recht je rug, althans zo recht als die van jou kan, en trekt met je krabbende vingers de brief eruit. Beste Pythagoras. Je kunt niet eens lezen...
De Mazzel, klootzak. ■
A. el Baraka (1977) studeerde Internationale Betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam. Dit is el Baraka's eerste publicatie in een literair tijdschrift.