Passionate. Jaargang 11
(2004)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
[pagina 65]
| |
Daar stond-ie. J.A. The Man in Black - nu die andere onder de zoden lag. Uiteraard in het pak, natuurlijk die bril, die hoed, die handschoentjes. En die kop. Die maffioso-smoel van hem, dat haar vet naar achter. ‘Slick’ is het woord. De doodgraver van de dichtkunst.
Zijn presentatie is dermate gecultiveerd, dat hij van mens via artiest tot icoon is verworden. Want daar, voor zijn huis, stond dan wel J.A. in vlees en bloed. Maar had er iemand anders gestaan, in datzelfde zwarte pak, met diezelfde handschoenen, hoed en bril, dan had ik nog steeds gedacht: hé, Deelder. Sterker nog: had alleen die bril op straat gelegen, dat montuur met die vleugeltjes en die metaalkleurige, geribbelde pootjes, ja zelfs dán nog had ik daar J.A. in gezien. Zoals Nike haar naam niet meer hoeft uit te schrijven, maar genoeg heeft aan haar logo. En Adidas, en Shell. En J.A.
Sinds een paar jaar verschijnt André Hazes altijd en overal in het zwart. Met een zonnebril, met een hoed, met zo'n al lang niet meer modieus ringbaardje, een kringetje haar in dat gigantische, verder kale gezichtsoppervlak. Het is de nieuwe Dré. Wat hem in zijn muziek nooit is gelukt - maken wat hij écht zou willen maken, en daarmee zijn wie hij uiteindelijk zou willen zijn: de blueszanger - dat zal, zo lijkt het voornemen, in zijn uiterlijk wel slagen. Dus is er altijd die hoed, immer die bril. Ziet hij er in ieder geval uít als de zelfgedroomde Hazes. En de buitenwereld denkt: best, Dré, wat jij wilt, al draag je een fucking duikbril, als je maar zingt wat wij willen horen. In dat opzicht is J.A. er al, op de plek waar Hazes ooit hoopt te komen.
Op die zaterdagmiddag gaf hij een hand, zo slap als een dweil. Zei iets van hai, of hoi, of wat-dan-ook: het werd in ieder geval met een zeldzame lauwheid opgediend. Er stond al een auto klaar, een Skoda Actavia. Die auto kon niet van hem zijn. Onmogelijk dat J.A. in een Skoda rijdt, een Volkswagen voor hen die geen Volkswagen kunnen betalen. De stoelbekleding mag van leer zijn en de techniek Duits, het blijft een Skoda. Oost-Europees. Dat heeft met stijl niks van doen, daar is in de verste verte niks slick aan. J.A. rijdt oud en Frans. Dat roest, pruttelt en hapert, maar ademt stijl, al is het niet zelden op de vluchtstrook. Stijl, dat is het sleutelwoord, het criterium voor doen en laten. Het maakt J.A. cool, damn cool. En, ironisch genoeg, voorspelbaar. J.A. in een roze sweater en met een ronde bril, dát zou pas een verrassing zijn. Vraag is of het dan nog J.A. is.
Die Skoda bleek van Rinus, zijn manager. Zo'n echte; zo eentje die het altijd druk heeft, altijd belooft terug te bellen, en dat dan nooit doet. Altijd de zin ‘Ik wou je nét bellen!’ paraat. Ze stapten in, nadat ze eerst voorgedraaide joints waren gaan halen. Als nachtburgemeester van de arbeidersstad mag J.A. ‘Amsterdam’ graag uitspreken alsof het een tumor betreft. Het verbleekte bij zijn uitspraak van de bestemming van deze reis. ‘Stéénwijk?’ Ja, legde saxofonist Ger uit, Steenwijk. Een nogal gereformeerd plaatsje dacht hij, van oudsher de toegangspoort naar Friesland, dat - als hij zich niet vergiste - een prominente rol speelde in de tachtigjarige oorlog, een gemeente ook die een historie had van militai...-’ ‘Een gát is het,’ zei J.A. Punt uit. Afmakers, daar was-ie goed in. Ger vertelde over een gezamenlijke kennis, overleden aan kanker. J.A.: ‘Ach, je mot toch érgens aan doodgaan.’ Rinus wijdde uit over Mike Tyson, die bekend had gemaakt te gaan kíckboksen. J.A.: ‘Tyson is hartstikke leip.’
Ondertussen waren ze Rotterdam nog steeds niet uit. Wegen bleken opgebroken, routes veranderd, sluip-alternatieven afgesloten. Het was chaos. De mogelijkheden waren beperkt, maar de mógelijke mogelijkheden vlogen door de auto. Door het bos! Nee, over het fietspad! Achteruit door de bocht! Rakelings langs het hek! J.A. vatte de situatie samen: ‘Gódverdómme.’ Hij was verbaasd dat ZE hier ook een bord voor fietsers hadden neergezet, dat ZE die weg hadden afgesloten. Hij concludeerde dat ZE gek waren geworden, zoals hij iets eerder ook dacht dat ZE Bin Laden nooit zouden vinden want, zo vertelde hij met de uitgestreken smoel van iemand die er tweewekelijks komt, ‘dat Afghaanse terrein is onbegaanbaar.’
Ik moest denken aan mijn oom. Ome Henry. Die heeft een hoefijzersnor, traint politiehonden, benadert iedereen met een brom - behalve mijn tante want daar snaúwt hij naar -, die geeft op verjaardagen een fles Jonge Klare cadeau om die dezelfde avond zélf op te drinken, die komt in zijn woonplaats Obbicht in kroegen waar mannen zeggen dat ze hun ‘zwager een | |
[pagina 66]
| |
hand gaan geven’ als ze moeten pissen, en die heeft het altijd en overal over ZE. Ome Henry wil weten wat ZE hebben gemeld voor morgen als hij benieuwd is naar de weersverwachting, ome Henry vindt dat ZE die criminelen eens wat harder moeten aanpakken. Of de ZE van het weer dezelfden zijn als de ZE van de criminaliteit: geen idee. Ik dacht altijd dat het zijn onvermogen was om kennis te nemen van de wereld buiten zijn koelkast en hondenren dat hem ertoe bracht alle vertegenwoordigers van die wereld dan maar ZE te noemen. Het zal, bij nader inzien, dan toch een andere oorzaak hebben. Anders zou J.A., man van de wereld op weg naar Steenwijk, het niet eveneens doen.
‘Zullen we maar een jointje opsteken?’ vroeg J.A. aan niemand in het bijzonder. ‘We hebben toch niks anders te doen.’ Want het was dan wel gelukt om Rotterdam te verlaten, nu stond de Skoda in de file. Er werd gepraat over auto's. Die van J.A. had een nieuwe accu nodig, want deze was leeggelopen. Moest die accu dan ook meteen vernieúwd worden, vroeg Ger. Uiteraard, zei J.A: een kut-accu moet je vervangen. O, vroeg Gert, is het een kut-accu? Ja natuurlijk, zei J.A., hij is toch leeggelopen? Daar had niemand nog iets tegen in te brengen. Bij het tankstation nam J.A. ‘een gehaktstaaf met mayo en tomatenketchup en een ijssie’. Hij sprak het uit alsof het een gedicht was, alsof hij tomatenketchup een mooier woord vond dan mayonaise en daarom het ene afkortte en het andere niet. Daarna nam hij een kauwgum, al vond-ie hem wat groot: ‘Hiervan zit meteen je hele muil vol.’ Rinus vroeg of J.A. die uitnodiging ook had gekregen, die voor de première van Fighting fish, een Nederlandse vechtfilm. Néderlandse vechtfilm, vroeg J.A. Ja, zei Rinus, en hij las het kledingvoorschrift voor: ‘Black tie of orientic’. Ze lachten hard. Ook toen het nieuws langskwam op de radio en ze hoorden dat xtc minder populair werd, terwijl de voorlichtingscampagnes juist op die drug zijn gericht. ‘Daar komen ze dan mooi op tijd mee,’ vond J.A. Hij had wel iets gehoord over een nieuwe drug, TPG of zoiets. TPG, vroeg Rinus? Haha: dat was de post. Rinus bulderde, J.A. trok een grimas met zijn bovenlip. En God, dan kwam die reclame ook nog. Al die web-adressen. ‘Punt en-nel,’ zei J.A. En nog eens, en nog eens, en nog eens. Er kwam een Kerstreclame langs, want dat was het bijna, Kerst. J.A.'s gedachten daarover luidden aldus: ‘Al die idioten met hun Kerst.’ En hij voegde er aan toe: ‘Punt en-nel.’
Het weer was kut. ‘Steenwijks weer,’ vond J.A. Zes over half zes was het, afslag Meppel, toen hij besloot: ‘Tijd voor een tweede joint.’ Niet heel veel later volgde afslag Steenwijk. ‘Kolere, man. Het eind van de wereld.’ Daar stond zijn naam, op een groot bord buiten ‘theater/evenementenhal’ De Meenthe. Onder Bolder en Plate (‘cabaret’, stond er veiligheidshalve achter) en boven Buisman/Dijkstra (‘streekavond’): Kamadeeldra, Jules Deelder en Kamagurka. ‘We zijn er,’ zei Rinus toen hij de kofferbak opende. J.A. keek achter zich, naar het/de theater/evenementenhal, en zei: ‘Maar waartoe, vraagt men zich af.’
De deuren bleken open en er waren zelfs al mensen. Maar De Meenthe bleek dan ook niet alleen een theater en de plek waar onder meer De Boer Supermarkten en Mitra Slijterijen hun bedrijfsfeesten hadden gehouden, het was ook het honk van geolo-gievereniging Noordwesthoek en volleybalclub Steevast. Voor het eerst vandaag besloot J.A. er geen grap over te maken: de feiten waren al vermakelijk genoeg. Hij grinnikte alleen maar. Kamadeeldra was, zo hadden de twee besloten, een ‘neontriektragikomieklactieflocomomulti laconiekglobanaalmediamythologistiekfelxibiolo gastronomonomaniakadastrofaalpedagogigolobastr aractiefcryptofelemonumentaaltriviaaldecadentione elmuzikaalhumaniverseelparagnostradamurinoirasta farizeebanketotesterontovibrafonetielmanipulastom atolapathologarithmystiekeurocentrifugalastraaldia metraalcentradiktioneukpatronolokakafenomenolala giraaldodendrontosaunaromatiekgenantgenieke voorstelling’. Voor het gehele gezin, wel te verstaan, ‘hoekslag en grondsteen van de menselijke wormen en maden, te land, ter zee én na de dood, zo waarlijk helpe ons God amechtig’.
Veel neontriektragikomiekenzovoortse Friezen woonden niet in Steenwijk, want van een voorverkoop was nauwelijks sprake geweest. Niemand leek zich daar druk over te maken, zoals praktische zorgen en inhoudelijke overwegingen de hele dag al geen rol speelden. J.A. reed gewoon naar Steenwijk en speelde zijn voorstelling, basta. Omdat het alcoholaanbod in De Meenthe wat achterbleef bij hoop en verwachting, dacht Ger J.A. een plezier te doen met een roze breezer. Dat bleek een misrekening. Nu ze toch vroeg aanwezig waren en er verder niets te doen was, besloot J.A. zijn | |
[pagina 67]
| |
nagels bij te werken. Hier zat hij, onder het felle licht van de T.L., in deze kleedkamer met lichtgroen behang en zeil op de vloeren, met een schaartje in zijn hand. ‘Hierom is het nuttig op tijd te komen voor een optreden: dan kan men zijn nagels knippen,’ sprak hij plechtstatig. Om een minuut later op te merken: ‘Zó, had ik me een partij lange nagels!’ Op de tafel stond een potje Nu Nile, ‘hair slick dressing pomade jar’, voor het geval zijn haar mocht droogvallen.
Luc, alias Kamagurka, arriveerde een uur voor aanvang en de aanwezigen liepen als op commando naar buiten. De Belg had namelijk een nieuwe auto en dat was een BMW 7-serie. Een sloep op wielen. Ze maakten een snel proefritje door Steenwijk. Op een groot kleurenscherm gaf een landkaart een indruk van ‘het te bombarderen gebied’. Het kostte wat, zo'n 7 (namelijk 82.700 euro), maar nondeju, dan reed je ook ergens in. J.A. viel er een beetje stil van, al mompelde hij nog iets over ‘al die ingehouden kracht’. Om acht uur zouden ze moeten beginnen met de voorstelling. Ach ja, moeten, moéten. Een kwartier eerder begonnen ze aan hun soundcheck. Wat liedjes, wat tekst en vooral veel gelach. Ze liepen af, en nog geen tien minuten later weer op. Onmogelijk dat honderden mensen in die korte tijd een theaterstoel hadden opgezocht. En inderdaad, van de vierhonderd stoelen was minstens negentig procent leeg. Die 350 thuisblijvers misten een veelbelovend begin. De combinatie van absurdisme, cartoons, grappen, voordracht en, vooruit, een stichtelijk lied, het had kunnen worden wat de twee beoogden: ‘een geloofsoorlog tegen het theatraal correcte klimaat van de afgelopen 35 jaar’. Maar na een half uur werd het bitter. Want hier stond J.A. Deelder, nachtburgemeester, dichter, schrijver, performer, de meest meeslepende jazz-DJ van het land, artiést in iedere vezel. En hij kon het nog, voordragen als een bezetene, doorgesnoven zinnen voordragen die maar doorgingen en doorgingen en doorgingen en nog steeds niet ophielden en ondertussen ook nog liépen en nog steeds doorgingen zodat de toeschouwer zich afvroeg of die man ook nog eens adem ging halen. Hij kon zelfs zíngen, bleek vanavond. En nog steeds poëzie spúgen in de microfoon, in plaats van weeïg voordragen. Literair cool zijn, en dat op zijn 59-ste. Toen het begrip poetry slam nog niet bestond en dichters niet zelden jongbejaarden waren, was Deelder de kabeltrui al lang voorbij, schreef hij zijn ‘Kutgedicht’.
Dat de voorstelling daarmee begon, was een teken aan de wand. Want na dertig minuten sloeg een enorm misverstand toe: dat als twee uitzonderlijk originele geesten samen op een podium staan, daar ook automatisch uitsluitend geslaagde of interessante beweringen en grappen langskomen. Pijnlijk was het. Pijnlijk, dat er soms maar twee mensen lachten. En die stonden allebei op het podium. Pijnlijk, dat J.A. grappen over Erica Terpstra nodig had om een voorstelling vol te krijgen. Alsof absurditeit zich ook aan kwaliteitsmaatstaven zou onttrekken, alsof iedere losse flodder leuk is als je hem maar uitspreekt óf hij dat is. Au.
Was Deelder passé? Een schim uit het verleden? Gaan geloven in zijn mythe, in plaats van hem continu nieuw leven in te blazen? Je zou het denken, hier in het decor van de herkauwde grap, de flauwiteit boven de rariteit, voor een zaal vol lege stoelen. Als twee marktkoopmannen, onbeschaamd enthousiast voor de handel, verkochten Luc en J.A. na de voorstelling hun waar aan de toeschouwers. De verkoop viel niet eens tegen. En, zo zei J.A., terug in die groene kleedkamer: ‘Da's een goede graadmeter. En, ook niet onbelangrijk, eentje die meteen geld oplevert.’ Ger rekende het verdiende bedrag om in guldens. ‘De gulden bestaat niet meer, Ger,’ kapte J.A hem af. Geen woord over de geringe belangstelling, alleen enthousiasme over die paar grappen of aanzetten daartoe die vanavond waren ontstaan. Hij bekeek, met een schuin oog over zijn bril, het etiket van de fles wijn die hij had ontvangen. ‘Ik heb menig slechter wijntje aanschouwd.’ J.A., kortom, was tevreden. ‘Tijd voor een jointje.’ Hij las het etiket van de wijnfles hardop voor, in beroerd Frans. Zelfs dat was bij hem een voordracht. Het was zelfs vermakelijker dan het uur eraan voorafgaand.
Op de terugreis naar Rotterdam was het stil in de Skoda. Wat moest er ook nog worden gezegd? Dit was Steenwijk geweest en na Oud op Nieuw kwam er weer een andere plaats. Er zijn de kunstenaars die creëren vanuit een permanente zelftwijfel. En er zijn de artiesten, die bestaan bij de gratie van het gebrek daaraan. J.A. was die tweede. Daar kwam geen Steenwijk tussen. |
|