Passionate. Jaargang 10
(2003)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
[pagina 49]
| |
's Avonds hoorde Olaf zijn huisgenote gitaar spelen. Ze sliep in de kamer rechts van de keuken en hield van Bob Dylan. Dat speelde ze dan ook, Bob Dylan. En Bruce Springsteen. Dat soort mensen. Ze was behoorlijk knap, wist Olaf. Ze had lange donkere, bijna zwarte haren en een lief rond gezichtje. Mooie ogen ook. Bruin en groot. Niet heel bruin, ook een beetje groen of iets dergelijks. Maar erg mooi. Als hij met haar praatte, tijdens het afwassen, keek hij graag in die ogen. Dan liet hij haar vertellen, over volleybal of zo, en dan kon hij kijken in haar ogen. Geweldig vond hij dat. Haar naam was Annabel. En dat was ze ook, een echte Annabel. Zachtmoedig en dromerig. En lief. Heel lief. Hij vond het knap dat haar ouders het zo goed hadden aangevoeld dat het een Annabel werd. Vast leuke mensen, haar ouders. Dat moest wel met zo'n kind. Nee, het woord kind paste eigenlijk niet bij Annabel. Immers, Annabel was een meisje. En dat was heel wat anders dan een kind. Annabel was zelfs het ultieme voorbeeld van een meisje. Nee, Olaf kende niemand die zo erg een meisje was als Annabel. Zelfs Laura kon niet aan Annabel tippen. Niemand kon aan Annabel tippen. ‘Je hebt mooie ogen,’ had hij haar willen zeggen bij de afwas. Maar hij zei, nee hij vroeg: ‘Heb je een leuk weekend gehad?’ Annabel knikte. Heel soepel, zoals alleen Annabel dat kon doen. Ze moest wel goed gesmeerde gewrichten hebben, om zo soepel te kunnen knikken. ‘Ja, ik ben naar het strand geweest,’ antwoordde ze. ‘O leuk. Alleen?’ Stomme vraag natuurlijk, maar de opzet was duidelijk. ‘Nee, met Roy.’ Roy? ‘Roy? Wie is Roy?’ ‘Een jongen die bij me op volleybal zit.’ ‘Ah.’ ‘We wilden ook gaan beachvolleyballen, alleen Roy was de bal vergeten.’ ‘O, dat is dom.’ Nee, hij vond het niet dom, hij vond het oliedom. Ridicuul, ziekelijk. Als je naar het strand gaat om te volleyballen en je volleybal vergeet, hoor je in een gesticht thuis. Minstens. ‘We hebben wel gezwommen. Het was wel koud joh, het water.’ ‘Dat geloof ik graag.’ Die zin gebruikte hij niset vaak. Hij voelde dan ook een beetje onwennig aan, net als een nieuw paar schoenen dat nog niet helemaal was ingelopen. En bovendien: waarom zou hij dit ‘graag’ geloven? ‘En jij? Heb jij nog wat leuks gedaan?’ Ze zette zijn Charlie Brown-theeglas op het onnatuurlijk groene vaatdoekje dat als afdruiprek fungeerde. De mok zat nog helemaal onder het sop, want afspoelen deed ze nooit. Vond ze waterverspilling. En misschien had ze ook wel een beetje gelijk. Alleen maakte dit de taak van af droger niet gemakkelijker. Iets leuks gedaan? ‘Mwah...’ Wat had hij ook alweer gedaan dit weekend? O ja: ‘Ik ben uit eten geweest met postbodes.’ ‘Met postbodes?’ ‘Ja, ik ben zelf ook postbode. Zaterdagpostbode. Vandaar.’ ‘Een etentje van de zaak?’ ‘Zoiets.’ Hij probeerde het sop uit de koffiefilter te blazen. Dat lukte niet echt. ‘Was het gezellig?’ vroeg ze toen. ‘Een beetje. Alleen het eten was goor.’ Goor. Ja, dat was de juiste typering. | |
[pagina 50]
| |
‘Wat voor eten was het?’ ‘Chinees. En de tomatensoep smaakte hetzelfde als de saus bij Foe Yong Hai.’ En hij kreeg er diarree van, maar dat vond hij te gênant om Annabel te vertellen. Annabel en diarree waren twee werelden die onmogelijk waren te verenigen. Annabel had vast nooit diarree. En ze liet ook nooit winden. Nee, daar wilde hij eigenlijk niet eens over nadenken. Genoeg over zijn weekend, hij wilde Annabel horen praten: ‘Ben je alleen naar het strand geweest?’ ‘Dat vroeg je net ook al.’ ‘Nee hoor.’ ‘Taalgrapje.’ Ja, nu zag hij het, ze lachte. Heel subtiel. Om te schilderen zo mooi. Annabel maakte wel vaker taalgrapjes. Alleen meestal was het niet nodig om dat er bij te zeggen. ‘Ja, ik ben ook naar een rommelmarkt geweest van een muziekvereniging,’ ging ze verder. Weer serieus. ‘Excelsior.’ ‘Zit jij bij een muziekvereniging?’ ‘Nee, een vriend.’ ‘Roy?’ Ze glimlachte. Om flauw van te vallen. ‘Nee, een andere vriend. Gerben. Een trompetter.’ ‘Ah, een trompetter.’ Een trompet, dat vond hij een raar instrument. Eigenlijk vond hij alle blaasinstrumenten raar. Met name de tuba. De meeste geluiden die je daar mee produceerde, kun je immers ook met behulp van je handen maken. Alleen zag dat er wat minder professioneel uit. Maar verder klonk het hetzelfde. Net zo belachelijk. En misschien klonk de tuba zelfs nog wel belachelijker. Toen Annabel het bestek afgewassen op het onnatuurlijk groene vaatdoekje had gelegd, liet ze Olaf alleen achter. Ze ging naar de wc. Om te plassen. Ja, dat was duidelijk, want de zitting duurde maar een halve minuut. Poepen deed je niet in een halve minuut. Daarna ging ze naar haar kamer en draaide het liedje ‘All I need’ van Air. Mooi liedje. Om te huilen zo mooi.
Op zijn kamer schreef Olaf een gedichtje voor Annabel. Een heel lief gedichtje. Een gedichtje waarvan hij hoopte dat Annabel het ooit zou lezen en hij tegelijk wist dat dit waarschijnlijk wel nooit zou gebeuren. Dat was absoluut ondenkbaar. Immers, dan zou hij het haar moeten geven, en daar was hij te bang voor. Nee, zover zou hij zichzelf nooit kunnen krijgen. Maar er was nog een optie. Een optie die wat minder lef van hem vroeg. Hij zou het gedichtje op een plek kunnen neerleggen waar Annabel het wel moest lezen. Aan de binnenkant van de wc-deur bijvoorbeeld. Naast de stripjes van Calvin and Hobbes. Nee, de wc-deur was bij nader inzien toch geen geschikte plek voor zijn gedichtje. Daar was het gedichtje veel te romantisch en fijngevoelig voor. Zoiets plakte je niet op een wc-deur. Je lijstte het eerder in en hing het boven je bed. En je zou er een kaars bij in de buurt zetten, zodat het gedichtje wanneer het donker was meteen vage flikkering werd belicht. Hij zag het al helemaal voor zich. Op Annabels kamer. Met dat wonderschone liedje van Air op de achtergrond. De gedachte alleen al was om te huilen. Ja, het was werkelijk om te huilen. De telefoon ging. Het was de KPN. Mevrouw Neusdriel van de KPN. Die had Olaf pas ook al aan de lijn, herinnerde hij zich. Net als toen stak mevrouw | |
[pagina 51]
| |
Neusdriel nu wederom een verhaal af over een acceptgiro. Ze opperde de mogelijkheid om de KPN te machtigen om het geld automatisch van zijn rekening af te laten schrijven. Maar daar zag hij weinig heil in. Daarvoor was zijn verstandhouding met de KPN nog veel te fragiel. Nee, zo'n machtiging was werkelijk geen serieuze overweging waard. De laatste tijd had hij al zo weinig grip op zijn bestaan, en nu wilde hij het laatste beetje dat hij nog over had niet in de handen geven van zoiets als de KPN. Dat zei hij tegen mevrouw Neusdriel. Deze zei dat hij dan voortaan wel op tijd moest zijn met het opsturen van zijn acceptgiro's. Ze klonk een beetje pissig. Ingehouden pissig, alsof het toilet was bezet. Maar toegegeven: ze had een punt. Olaf legde de hoorn neer en pakte een pen. ‘Acceptgiro zoeken’ schreef hij in zijn agenda. Hij zette er een uitroepteken achter. Het zou weinig uithalen, maar dat besefte hij pas later: hij zette overal uitroeptekens achter.
De nacht was lang. Hij voelde zich niet echt optimaal. Er spookten allerlei gekke gedachten door zijn hoofd en zijn mond was droog. Kurkdroog. Hij stond op, pakte een wit plastic bekertje en vulde het met water. Er bleek een opgedroogd theezakje in het bekertje te zitten. Nu was het natuurlijk nat, het theezakje. Eigenlijk had hij nu gewoon thee gemaakt. Koude thee, en erg slap, dat wel, maar toch: wel thee. Uiteindelijk gooide hij het maar weg, deze koude, slappe thee, spoelde het bekertje om, vulde het nog een keer en dronk het op. Vier bekertjes achter elkaar. Dat hielp. Hij legde zijn hoofd weer op zijn kussen. Het kussen was te plat, hij vouwde het dubbel, ook dat hielp. Zijn mond was alleen wel weer snel droog. Spijtig. Maar hij had geen zin om nog meer water te drinken. Ja, wel om het drinken, maar niet om het te halen. Dat was het probleem. Het halen. Het opstaan en lopen en zo. Misère. Het was geen nacht om vrolijk van te worden. Nu waren nachten sowieso niet om vrolijk van te worden, maar deze was wel heel erg deprimerend. Hoewel, deprimerend, dat was het woord niet echt. Het was meer verwarrend. Verwarrend en vaag. Ontzettend vaag. Eigenlijk is de nacht altijd vaag, maar meestal sliep hij, en dan had hij het niet door. Maar goed ook eigenlijk. Olaf zette zijn wekkerradio aan. Zijn witte wekkerradio van het merk Akai, die hij van zijn ouders had gekregen. Er kwamen vonkjes uit het snoer, daar waar het de radio inliep. Dat kwam omdat hij een week of twee geleden een harde schop tegen zijn radio had gegeven. Dat had hij beter niet kunnen doen, bedacht hij nu. Maar ja, nu was het te laat. Nu lag hij op bed met een droge mond, gekke gedachten in zijn hoofd en een radio waar vonkjes uitkwamen. Ze draaiden een liedje van Phil Collins. Dat ging dan weer wel, om drie uur 's nachts. ‘In the air tonight’, zo heette het liedje. Aardige titel. Vast ook wel een aardige man, Phil. Zou hij heel hard Annabel gaan schreeuwen? Ja, zou hij dat gewoon doen? Zou ze hem horen? Zou dat helpen tegen deze verwarring? Vast wel. Ze zou wakker worden. En misschien zou ze daarom ook wel boos worden. Of gewoon een beetje gepikeerd, maar dat is ook niet leuk. Maar niet doen dus, gewoon liggen en rustig zijn. Rustig zijn, niet nadenken over concrete dingen. Ook niet over Annabel. Niet nadenken over morgen. Je laten meevoeren met die vage, bedwelmende gedachtestroom. Mee de nevels in. Daar waar de werkelijkheid vervaagt en de droom begint. Op een luchtbed drijvend op zacht golvend water. Laat Phil en de radiocommercials je vooruitblazen. Morgen is niets en alles is een droom. Een drug. Zoiets. Slaap zacht. |
|