Passionate. Jaargang 10
(2003)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
[pagina 47]
| |
Onderweg zijn. Naar Polen. We razen met 185 kilometer per uur richting Gdansk, maar het had ook Krakau kunnen zijn. Of Lodz. Ben Zoref, Sietze Holiday, Tom Vekeman en ik, Hensley Winterstroom. De Mercedes ruikt naar weed en nergens anders naar. We doen ons uiterste best om alles op te blowen. We willen geen gezeik bij de grens.
Sietze, de levensgenieter, trekt een blikje bier openen kiepert een deel van de inhoud over m'n kop. ‘Wakker blijven, eikel,’ schreeuwt hij in mijn oor. Ik schrik op en geef een ruk aan het stuur. Bier kruipt in mijn oorschelp. ‘Wakker blijven,’ zegt Sietze nog een keer. ‘Jij bent vandaag de Bob.’ Ik knik. Ik ben vandaag de Bob. En Bob volgt een dieet van weed en mineraalwater. ‘Geef nog maar wat mineraalwater,’ zeg ik. Ben pakt een flesje van de achterbank, geeft het aan Sietze, en Sietze passt het aan mij, vloeiend, alsof we het Nederlands rugbyteam zijn. Op tournee. ‘Wees blij dat je mineraalwater mag drinken,’ zegt hij. ‘Het bier van vandaag is niet te zuipen.’ Hij drinkt de rest van het blikje in één teug op en klikt een volgende open. Ik laat het stuur los om het flesje mineraalwater te openen. ‘En hou in godsnaam je handen aan het stuur,’ roept Sietze. ‘Ik wil niet doodgaan in Polen.’ ‘We zijn niet in Polen,’ zeg ik, en neem een slok water. ‘We zijn onderweg naar Polen.’ ‘Ik wil niet doodgaan in Duitsland, in een auto.’ ‘Hoe dan?’ vraag ik. ‘Gewoon,’ zegt Sietze. ‘Thuis. In bed. Met een Marlboro bungelend aan mijn lippen. Een glas Jim Beam on the rocks in mijn hand. En een bloedmooie vrouw die net mijn hartslag tot 200 slagen per minuut heeft opgejaagd. Dàn wil ik sterven. En mijn vrouw moet het niet erg vinden dat ik doodga. Dat komt omdat ik een klootzak ben die de hele dag niets anders doet dan drinken en roken.’ Sietze krijgt een brede glimlach op zijn gezicht. ‘Ja, dat zou mooi zijn,’ zegt hij.
We rijden een kutdorp binnen. Een kutdorp met grijze huizen, grijze winkels en grijze mensen. ‘Wat is dit voor kutdorp?’ roept Tom door de auto. ‘307,’ zegt Ben. ‘Kutdorp nummer 307.’ Hij zet een streepje op een bierviltje. ‘Ik krijg er nou een beetje genoeg van.’ We zien de lokale bevolking staren. Tom begroet ze met 2 middelvingers. ‘Waarom moeten we lijden om gelukkig te zijn?’ ‘Wat wil je zien?’ vraag ik, ‘tropische vogels? vulkanen?’ ‘Indianenstammen,’ zegt Tom, ‘ik wil woedende indianenstammen zien.’ ‘Tom,’ zegt Ben. ‘We zijn in Duitsland. Niet Polen. Geen indianen hierzo.’ ‘Karl May,’ zegt Tom triomfantelijk. Hij leunt weer achterover en neemt een flinke hijs van z'n joint.
De gelukkigste momenten uit je leven - die ben je vergeten. Dat je met een glimlach voor je uit zit te staren. Met een joint, een glas wijn of de muziek van Pulp fiction op de stereo. Elke dag ben je een paar seconden de gelukkigste | |
[pagina 48]
| |
mens op aarde. Maar je merkt het niet. Op een gegeven moment hoor je in een stille kamer de klok ook niet meer tikken.
Ik herinner me dat ik ooit een uitnodiging kreeg voor Sietze zijn bruiloft. Niemand mocht een cadeau meenemen - alleen een fles champagne, want de volgende dag zou het bruidspaar naar Klein Azië vertrekken. Iedereen nam champagne mee. Maar er was geen bruid. Nergens te bekennen. Sietze had de hele boel gefaked. ‘Ik had gewoon zin in een tuinfeest.’ Zijn moeder heeft nog nooit zoveel gehuild en zijn vader nog nooit zoveel gedronken. Zijn vrienden lieten alle flessen champagne knallen. Binnen het uur was iedereen zat en omhelsde men elkaar. Er werd gelachen en gedanst op het gras. Het werd laat, het werd vroeg. De zon kwam op en de dauwdruppels fonkelden in de zon. En iedereen was heel even gelukkig.
We staan stil in kutdorp 307. ‘Ik ga even wandelen,’ zeg ik. Zowel Ben als Tom als Sietze blijven zitten. Ze zijn zo stoned als apen. De Mercedes achter me latend loop ik door een klein steegje en kom uit bij een plein met een stereotiep pittoresk kerkje. Ik laat mijn broek zakken, kijk naar de kerkklokken hoog boven me, en richt een ferme straal op de kerkdeur. Ik denk dat ik niet eens 100 ML heb laten lopen als het getik op mijn schouder al begint. Ik verwacht een vette Duitser in lederhose, maar het is een vrouw. ‘Je bent snel,’ zeg ik. Ze heeft piepkleine sproetjes op haar wangen. Haar ogen zijn groen. Het is een vrouw waar je onmiddellijk mee zou trouwen als je van sproetjes en groene ogen houdt. Ik ben er geen liefhebber van. Mijn laatste lief had een kop als een gootsteen, rook naar een pond stront en kon zuipen als de beste. De vrouw met de groene ogen begint in het Duits een betoog waar ik geen fuck van versta. Waarschijnlijk over negers, en dat ze allemaal hetzelfde zijn. Ik plas rustig door. Ze kijkt naar beneden en als ze mijn pik ziet, valt ze flauw. Soms denk ik wel eens dat er chloroform op mijn pik zit. Ik rits omslachtig mijn broek dicht, steek een peuk op, en loop terug. In de auto tref ik Ben, Sietze en Tom in exact dezelfde toestand aan als waarin ik ze heb achtergelaten. Ze kijken nog even stoned naar een weiland met twee schapen. Drie seconden later scheuren we verder, naar kutdorp nummer 308 waarschijnlijk.
Ben was toch wel de stoerste van ons vieren. Hij was twee meter lang, had melkboerenhondenhaar en keek uit zijn ogen alsof hij je ieder moment kon doden. Maar zijn stem was toch wel het allermooist. Zijn stem eiste slachtoffers. Als hij naar een bank ging en zou zeggen: ‘Ik wil zeven ton,’ zou hij het zo krijgen. En als hij tegen een fenomenaal mooie vrouw zou zeggen: ‘Wij gaan trouwen,’ zou zij zich de volgende dag in het wit hullen. En als Ben drie jaar later tijdens het lezen van het Zaterdags Bijvoegsel zou zeggen: ‘Wij gaan scheiden,’ dan zou ze zonder zeuren haar spullen pakken en verdwijnen. We waren alle vier ongenaakbare helden, altijd onderweg naar nergens, maar Ben Zoref was de stoerste. Hij was als een cowboy, maar dan zonder handgemaakte Mexicaanse boots, vale jeans en een hoed. Hij was meer. Waar van een echte cowboy niks overbleef als hij in zijn slip eenzaam op de prairie stond te bibberen, daar zou Ben Zoref schitteren. Stoer naar de horizon kijken | |
[pagina 49]
| |
met de zon majestueus boven hem. Hij sorteerde nooit zijn sokken, liep altijd in verschillende paren.
We rijden 183. We komen steeds dichterbij. Het landschap is een waas. Tom draait aan de radio in de hoop er goede muziek uit te krijgen, maar het enige wat er te horen is, is een liedje over verloren liefde. Wij haten liedjes over verloren liefdes. Als een zanger ooit gedumpt wordt door een hemelsmooi lief meisje, dan moet hij zijn gitaar aan stukken slaan en een degelijk touw kopen. In plaats van de hele fucking ether te vullen met zijn verdriet. Ik kan me überhaupt niet voorstellen dat je oneindig ongelukkig kan worden van een meisje. Alhoewel, ik herinner me hoe ik op de basisschool een keer twee uur heb gedaan over een pakje appelsap, toen Sarah zei dat ze niet meer verder met me wilde. Misschien was ik toen ongelukkig - of had ik gewoon geen dorst?
Tom heeft het draaien inmiddels opgegeven. Hij begint te drummen op het dashboard en mompelt af en toe ‘oh yeah’. Sietze valt hem ogenblikkelijk bij. En even later klinkt het in koor ‘oh yeah’ door de Mercedes. Na een drumsolo van Tom van veertig minuten vind ik het tijd voor een pauze. We stoppen bij een etablissement dat er noch charmant, noch angstaanjagend uitziet. Volgens Tom is het een duur restaurant en heet het ‘het verkrachte hert’. Tom is een talenwonder. Als Duits de taal van het geluk was, had hij een 10 voor Duits gehad. We vragen om de grootste tafel en om een fles Pol Roger. We lachen als we onze glazen tegen elkaar klinken. We lachen altijd als we onze glazen tegen elkaar klinken. Mensen die dat niet doen, moeten uit elkaar. Er moeten een heleboel mensen uit elkaar. Sietze drinkt zijn champagne alsof het San Pellegrino is en hij in de Sahara zit - zoals je champagne hoort te drinken, zeg maar. We bestellen alle vier verkracht hert en verbazen ons over de verfijnde smaak. Natuurlijk betaalt Tom de rekening. Hij is ooit wakker gebeld door een notaris uit Chicago. Tom was de enige erfgenaam van een oud oom die het geluk in de Verenigde Staten is gaan zoeken en het daar heeft gevonden in de vorm van negenhonderdduizend dollar. Tom heeft de man gezegd ‘to fuck off’, omdat hij aan het tukken was. Hij heeft de hoorn op de haak gepleurd en is verder gaan slapen. Drie weken later puilde zijn postbankrekening uit. Vanaf die dag dronk Tom alleen nog melk bij zijn ontbijt, de rest van de dag champagne. Hij heeft een tijdlang geprobeerd om bij z'n cornflakes champagne te doen, maar dat was niet binnen te houden. Het leven van Tom was één groot feest. Hij deed waar hij zin in had. Hij sliep in hotels, reed in oude auto's, hij opende een winkel in geluk & liefde in Peking waar je rode rozen en cd's van Marvin Gaye kunt kopen. Ik zei het al: Hij was een talenwonder, onze Tom.
De maan ziet er ziek uit. Sietze blaast kringetjes door de auto. We blowen nog steeds aan een stuk door. Volgens mij gaan we het niet halen - de Benz rochelt onheilspellend. Tom en ik negeren de Benz standvastig. Ons favoriete onderwerp: de ideale vrouw. ‘Die bestaat niet.’ Het is even stil in de auto. | |
[pagina 50]
| |
‘Ze moet mooi maar gek zijn,’ zegt Sietze. Tom laat een boer. Ik een scheet. ‘Als we gaan trouwen,’ vervolgt Sietze, ‘en er gevraagd wordt of iemand tegen het huwelijk is, moet haar moeder opstaan. En met tranen in haar ogen roepen dat haar dochter bij haar moet blijven. Ze moet zich aan de benen van haar meisje vastklampen, en over de marmeren vloer mee getrokken worden, naar buiten. Daar schijnt de zon en staat een witte limousine voor. Kerkklokken luiden als we wegrijden. Mama blijft alleen achter.’ De wazige gele grasheuvels zijn ver achter ons; overal waar we kijken zijn trieste meren te zien. Met zwart kabbelend water, de zieke maan alert. ‘Haar dochter moet de eerste jaren van het huwelijk gelukkig zijn, maar daarna moet ze gek worden. Ze moet geesten zien, net als Ophelia - ja dat is mooi,’ Sietze lacht. ‘En ze moet whisky drinken en schreeuwen,’ roept Sietze. ‘Ze moet mij in het gezicht slaan en van razernij niet meer weten wat te doen. En ze moet op haar 28ste sterven, nog net zo mooi als op de dag dat we trouwden.’ Sietze lacht nog steeds. Wij zijn stil.
Ik herinner me hoe ik ooit écht gelukkig was. Ik herinner het me door een kleur groen, een zoete geur. Vroeger kon ik alleen maar ruiken. Mijn ouders namen me naar Nederland mee toen ik vier was. Nederland was wit en reukloos. De winter was een trip. Ik kan me nog herinneren dat ik aan het krijten was met Kees en Mark en dat Mark toen riep: ‘Hensley! Er ligt ijs op de sloot!’ Het had één nacht gevroren. Ik heb mijn groene krijtje op de stoep gegooid en ben richting sloot gerend. Daar heb ik een halve seconde op het ijs gestaan. Mijn moeder heeft me getroost en me voor de wasmachine gezet. Mijn favoriete plek. Volgens mij heb ik mijn halve jeugd voor de wasmachine doorgebracht. Met wijd open mond heb ik hele zondagen staan staren naar de was die al draaiend schoon werd getoverd. Ik kon er maar geen genoeg van krijgen, van die magische machine. Zo werd Nederland toch mooi.
Sietze geeft me een stomp. ‘Wakker blijven,’ roept hij. ‘Hoe vaak moet ik dat nog zeggen.’ Ik geef minder gas, neem een haal van de joint die Sietze me geeft. ‘Relax,’ zeg ik, ‘ik ben klaarwakker.’ Volgens mij kijk ik erbij alsof ik al lig te slapen. Sietze geeft me nog een stomp. ‘Ik wil niet dood,’ zegt hij. ‘Niet in Polen.’ ‘Dit is Duitsland.’ ‘Ook niet in Duitsland.’ De maan is verdwenen. Op de achterbank is het een drukte van jewelste. Filosoof Tom en filosoof Ben lijken plotseling nuchter te zijn. Ze hebben het over de misvatting van Shakespeare over onmogelijke liefde. ‘Dat heeft niks te maken met twee mensen uit verschillende families, of met verschillende godsdiensten,’ zegt Ben. ‘Èchte onmogelijke liefde is die tussen een bloedmooi meisje dat de denkcapaciteit heeft van een basilicumplantje en een jongen die zijn studie econometrie in vier jaar heeft gedaan.’ ‘Shakespeare zat er zo naast,’ zegt Tom, ‘met dat toneelstuk Romeo & Juliette.’ ‘Kutstuk,’ beaamt Ben. ‘Die gozer, die moet een partij gelukkig zijn geweest die periode - dat wil je niet weten.’ Tom laat een stilte vallen, denkt een moment, en gaat dan door met zijn exposé. ‘Volgens mij is hij helemaal suf geneukt en is hij toen Romeo & | |
[pagina 51]
| |
Juliette gaan schrijven. Ik zie hem al zitten met een mega grijns achter z'n pc, terwijl hij over rozen en regenbogen schrijft en z'n vrouw “William” roept. “William, kun je nog een keer?”’ ‘De geilheid en vrolijkheid druipen er vanaf,’ zegt Ben. ‘Maar het loopt slecht af.’ ‘Loopt Romeo & Juliette slecht af?’ vraagt Ben, hij gelooft zijn oren niet. Tom is ook geschokt. Na een halve minuut stotteren, verstaan we ‘echt?’ Ik knik. Vertraagd, gelukkig, in slaap gevallen. |
|