| |
| |
| |
Ingmar Heytze:
‘Ik ben vastbesloten vaker miniaturen te schrijven.’
zelfportret Ingmar Heytze
| |
| |
| |
Doogeboren gedichten op sterk water
‘Hoewel ik niet kan zeggen dat ik er zeer tegen opzag om een kort verhaal te schrijven, heeft de opdracht me de nodige hoofdbrekens gekost. Eerdere pogingen tot vrij proza hadden geen noemenswaardig resultaat, omdat ik zo geconditioneerd ben om mijn kruit in het bestek van een gedicht te verschieten, dat ik al na twee alinea's hopeloos in het rond zat te schrijven. Vorig jaar verscheen er wel een “zomerdagboek” van me, maar dat zie ik eigenlijk niet als proza; het is nauwelijks fictief en het heeft als enige rode draad de dagen die zich vanzelf aaneenregen. Geen groter plan, geen ontwikkeling, geen spanningsboog. Vergeleken met een goed kort verhaal vind ik een column al helemaal geen kunst: geen dodelijker kwalificatie voor een auteur dan dat hij “columnistenproza” schrijft.
De allermooiste columns, zoals de korte stukjes die Koos van Zomeren alweer tien jaar geleden voor NRC Handelsblad schreef, zijn in feite prozaminiaturen. Zodra ik me dat realiseerde was het logisch om het verhaal voor Passionate op te bouwen uit miniaturen. De (niet al te dwingende) rode draad ontstond min of meer vanzelf; hoewel Egel de bijnaam is van een vrij recente ex, is het verhaal volkomen fictief en heeft het volstrekt niets met haar te maken. Bij het schrijven heb ik mooi studiemateriaal gehad aan Ik zat op het dak van Daniil Charms, dat ik op aanraden van de schrijver/performer Bernhard Christiansen heb gekocht. Verder heb ik als voorbereiding op dit project Vliegenpijn van Elias Canetti gelezen, en een paar boeken van de onvolprezen Adriaan Bontebal.
Tijdens deze opdracht heb ik ontdekt dat invallen die niet binnenkwamen als startpunt voor een gedicht (omdat ze wel inhoudelijk veelbelovend leken, maar niet op het gebied van ritme en klank) soms wel geschikt waren voor het schrijven van een miniatuur. Wat dat betreft zouden sommige miniaturen gezien kunnen worden als weckpotten met doodgeboren gedichten op sterk water. Ik sluit dan ook niet uit dat mijn archief met zestig notitieboekjes vol onuitgewerkte invallen alsnog een schat aan miniaturen zou kunnen bevatten. Want een roman zie ik er niet snel van komen, maar ik ben vastbesloten om vaker miniaturen te schrijven en ik zou te zijner tijd dolgraag een boek met een paar honderd van dat soort miniaturen publiceren.’
Richard Dekker
| |
| |
| |
Polaroids
vijftien miniaturen
Ingmar Heytze
| |
I
Stel: iemand stuurt je een zak vol suikerharten. Van die kleine, mierzoete, krijtachtige hartjes in wit, roze en geel. In al die hartjes staat een woord gestanst. Je pakt een witte uit de zak en leest ‘nee’. Je neemt er nog een. Weer nee. En nog een keer. Dan vind je het woordje ‘help’. Daarna ‘stop’. En later ‘doei’. Je schudt de zak leeg op tafel en begint met sorteren. Als je klaar bent, heb je vier theekopjes vol Doei, Nee, Stop en Help. Je gaat naar een supermarkt en koopt een nieuwe zak suikerhartjes. Een willekeurige greep levert de volgende woorden op: Ja. Hallo. Kusje. Prima. Geluk. Leuk. Gaaf. Mooi. Zoen. Schat. Bemin. Mij. Fax mij. Bel mij. Wat zegt dat over zo iemand? En zou iemand anders nu in het bezit zijn van een zak vol Kusjes, Prima's en Bel mij's?
| |
II
In de krant staat wel eens dat een brief, vijftig jaar geleden gepost, eindelijk is aangekomen. Zender en ontvanger zijn al overleden, waardoor zo'n brief een tijd lang op een wonderlijke manier in de tijd hangt, als een vlieg in barnsteen of een fossiel in een rots. Misschien zou iedereen voor de zekerheid zijn brieven voortaan zo moeten schrijven, dat ze tot ver over het graf de moeite waard zijn om te lezen. Vanmorgen vond ik deze brief in een boek achterin de kast:
‘Je krijgt deze brief pas wanneer wat ik zeggen wil achter ons ligt. De envelop zal vol met stempels zitten, onbestelbaar verklaard in alle wereldtalen, maar tenslotte toch bezorgd. Jij bent een oude vrouw op een veranda, met een lang gelukkig leven achter je mooie, rechte rug. Mijn kromme botten hebben het stof al opgezocht.
| |
| |
Wat ik nu zo lang geleden schreef is zo simpel als muziek uit open vensters, toen we fietsten door de zomernacht (de Gazelle mag je houden als je heel voorzichtig met haar bent), seringenlucht en lichtjes en de hitte van de dag nog in de kruinen van de lome bomen aan de Nieuwegracht.
Wat ik zeggen wil is: liefste, alles heeft halfwaardetijd behalve jij. En dat ik blijf bij alles wat ik eerder zei. Liefde is een ander woord voor dat er ergens iemand naast een telefoon te wachten zit...’
Enzovoorts. Alles goed en wel, maar aan wie is deze brief ook alweer nooit verstuurd, en wanneer?
| |
III
Misschien zou ik op de meest vreemde, onbereikbare hoekjes in mijn huis (midden onder de keukentafel, onder- en achterin het gootsteenkastje, op de vloer onder de wasmachine, achter de jas die altijd aan de kapstok hangt, op het gedeelte van de muur waar het bed tegenaan staat, achterop de WC-pot, in bepaalde boeken, onder de piano, aan de binnenkant van de linnenkast, in bet zadel van mijn eenzame Gazelle op de gang) stickers moeten plakken met de mededeling: ‘Hier niet kijken’.
| |
IV
Een verontrustend gesprek met Egel. Ze vraagt: ‘Liefde als een krappe deken, net te kort om goed onder te slapen, wil je dat?’ En ik zeg: ‘Als er niets anders is, dan moet dat maar.’ ‘Maar als de deken ook nog dun is, dunner dan je eigen huid?’ ‘Ik zal eronder slapen, ook al vriest het dat het kraakt.’ ‘Maar als de deken steekt als jute, vlooien bergt, beschimmeld is?’ ‘Ik zal slapen als een roos, als ik van één ding zeker ben: dat deze deken zeker weet dat hij een deken is.’ ‘En geen servet of tafellaken? Een deken weet niet beter dan degene die eronder ligt.’ ‘Dat kan zijn. Ik moet het zeker weten.’ ‘Dan is deze deken niet voor jou en niet voor mij.’
| |
V
De gesprekken met Egel zijn er niet beter op geworden sinds ik voor ons allebei de tekst moet bedenken. Schaken met mezelf kan ik ook al niet. Tenminste, niet zo erg goed, want ik verlies altijd. Ik voel me nooit jarig op mijn verjaardag. Ik voel me nooit vredig met kerst. Ik kan geen mensen herdenken tijdens twee minuten stilte. Kan iemand daar knoppen voor op mijn lijf monteren?
| |
VI
Gisteren en vannacht bijna de hele dag aan buikspreken gedacht. Vanochtend moest ik opeens overgeven, zo maar uit het niets! Daarna poepte ik een letter L. Wat dát nu toch allemaal weer moet betekenen...
| |
VII
Toen ik Egel nog nauwelijks kende, maar haar wel wou, op elke manier waarop een mens een ander mens kan willen, weerhield niets mij ervan het beste van haar te denken. Nu ik haar beter ken en weet dat zij mij niet wil, weerhoudt niets mij ervan het slechtste van haar te denken, en dat is allebei even onterecht. Hoeveel Egels zou ik nog moeten verzinnen?
| |
| |
| |
VIII
Zelfs de hoogste toon die je kunt fluiten is maar traag gerommel in de diepte voor de vleermuis die in de schemering boven onze hoofden rondfladdert - of misschien is een vleermuis wel in het geheel niet op de hoogte van ons gefluit, evenmin als jij en ik in staat zijn om te voelen hoe de aarde in haar binnenste kolkt en kookt, nog altijd niet gestold na al die tijd. Wij mogen ons zeer gelukkig prijzen dat we daar niets van merken. Hou dus asjeblieft op met de hele tijd te fluiten naar vleermuizen.
| |
IX
Het grootste onrecht in de wereld is dat liefde niet verdiend kan worden. Wij schenken ons hart aan mensen die op hun beurt niets om ons geven. Of nog erger, wij schenken het aan mensen die dat wel doen, maar hun hart al hebben weggegeven aan een ander, of er gewoon geen hebben. Wij zijn gemaakt om elkaar te verwonden, juist wanneer - om niet te zeggen omdat - we het beste met elkaar voor hebben. Wij zijn afwisselend elkaars olifanten en porseleinkasten, gedoemd om nu eens te stampen om dan weer volkomen aan diggelen te gaan, en met hetzelfde verdriet. Na een laatste gesprek waarin iemand zonder succes probeert je je hart terug te geven, wenst die iemand je bijvoorbeeld het allerbeste. Dat kan helemaal niet, want het beste waren jij en die iemand, en het allerbeste is misschien nog wel om helemáál geen hart te hebben. ‘Stel je niet zo aan,’ zei Egel.
| |
X
Ik rende en struikelde over een kinderhoofdje (ik was te laat voor een afspraak)...Tijdens het struikelen dacht ik aan allerlei zaken die me nu niet meer te binnen willen schieten. Misschien moet je eerst opnieuw struikelen voor de gedachten die ik op dat moment had, maar als je ze daarna weer onmiddellijk bent vergeten weet je a. niet welke gedachten het waren en b. al helemaal niet of het wel dezelfde gedachten waren als de vorige keer dat je struikelde, al zou het natuurlijk kunnen zijn dat je je zoiets op het moment van struikelen wel degelijk realiseert, maar dat besef moet je je dan dus wel weer weten te herinneren, anders weet je nog niets, en dan heb ik het nog niet eens over de inherente onmogelijkheid om uit berekening te struikelen, of je dat nu doet om herinneringen op te halen of in de hoop dat iemand je eindelijk eens opvangt.
| |
XI
Omdat nieuwe schoenen er nooit meer zo goed zullen uitzien als op de eerste dag dat je ze draagt, sta je de hele dag stil om naar je voeten te kijken. Door nieuwe schoenen is een zeer verdrietige crematie ooit grotendeels aan mij voorbijgegaan, omdat ik die dag een paar prachtige nieuwe zwarte schoenen droeg, van een eigenzinnig model dat vreemd genoeg meteen lekker zat. Niemand had iets gemerkt. Sterker nog, iedereen dacht dat ik zeer verdrietig was omdat ik de hele tijd met mijn hoofd naar beneden zat. De trieste waarheid is dat ik alleen maar naar mijn mooie nieuwe schoenen zat te kijken en me daarvoor te schamen. Ik heb moeilijke voeten. De overledene is uitgestrooid, de schoenen waren na een paar jaar afgedragen. Alleen ik ben nog over om me schuldig te voelen.
| |
| |
| |
XII
Later rende ik wéér over de gracht, gewoon omdat ik daar zin in had, ik had mijn zwarte jas aan. Toen ik klapwiekend als een albatros de brug over stormde hoorde ik een zachte klik, gevolgd door het gezoem dat automatische camera's maken als er een vol rolletje wordt teruggespoeld. Vanuit mijn ooghoeken zag ik een Aziatisch aandoende familie in slagorde geposeerd op de brug staan. Ik rende verder in het besef dat mijn bewogen beeltenis straks zonder enige context in een fotoalbum van volslagen onbekenden staat - dat ik een zwarte veeg ben op een foto in Japan. Egel vroeg of ik nu ook het idee had dat er een stukje van mijn ziel was gestolen.
| |
XIII
De aandacht die mijn vriendinnen genereren in het openbaar, zegt evenveel over mijn smaak als over hun onbetrouwbaarheid - en misschien ook wel omgekeerd, op welke manier dan ook. Wat ik allemaal heb meegemaakt met die meiden! Barpersoneel stort zich voor mijn ogen op hun lippen in ruil voor gratis bier (en ik houd niet eens van bier). Vage kennissen nemen hun billen ter hand als ze denken dat ik even niet kijk. Laatst sprong Egel met een rood hoofd van de bar toen ikte vroeg terugkeerde van de WC, terwijl mijn beste vriend zijn gulp dichtknoopte en deed of hij iets op een bierviltje zat te schrijven. Het is maar goed dat ik niet paranoïde ben. Vanmorgen vond ik een druipend visitekaartje in de wasmachine. Iemand had erop gekrabbeld: ‘Lieve Egel, je kunt me altijd bellen, desnoods midden in de nacht!’ en een privénummer. Ik denk dat het iemand van haar werk was.
| |
XIV
Het is midden in de nacht. De wekker tikt. Egel ligt naast me te slapen en ik haal héél voorzichtig de spoorfluit uit het nachtkastje, waar tussen twee haakjes ook de telefoon op staat.
| |
XV
Vandaag denk ik alleen maar in wandtegeltjes. Alles wat je niet had willen missen, had je evenmin kunnen ontlopen, zeg ik vanochtend tegen mijn spiegelbeeld. Op de fiets noteer ik: Bijna alles is beter zo, en wat niet beter is, geeft op zijn minst een richting aan. Eenmaal thuis, na een welbestede dag vol onherhaalbare wijsheden, bedenk ik vlak voor ik inslaap: Vals spelen met patience is een relatief onschuldige vorm van zelfbedrog.
|
|