Het wonder bleek niet iets uiterlijks te zijn, maar een doorgaans sluimerende mogelijkheid van gewone dingen.
Van een afstand bezien lijkt het een religieus besef. Alsof ik, zo klein als ik was, een middeleeuwer werd die op zijn hoede om zich heen keek, op zoek naar tekenen van een hogere macht. Of naar een vermaning van een of andere God.
Maar zo was het niet. Want als ik mijn vader zag schelden op zijn auto alsof het arme ding oren en een geweten had, kwam het niet in me op dat de steilte van de Zwitserse helling, de motorzwakte van de Citroën Ami (600 cc), de chronische hooikoorts plagen konden zijn, hem van hogerhand gezonden als beproeving. Ik zag om me heen geen hoofdstukken uit het Grote Boek met God als auteur en mij, gelovige, als lezer.
Ik zag mensenwerk. Ook al bleef het verborgen wie precies de deur van de supermarkt en de ruitenwissers van de auto gemaakt had. Ze hadden het beste met de wereld voor en nog veel voor me in petto. Ik las in het boek der dingen alleen maar mogelijkheden. De dingen droegen een idee, een optimistische verwachting. Tot ik me realiseerde dat ze zich tegen me konden keren.
De raket die mannen naar de maan bracht en weer op aarde afleverde, was een goedaardig beest, een voorlopig hoogtepunt. Ooit zouden we naar Jupiter. Het waren de raketten die niet voor de maan, maar voor het slagveld bedoeld waren, die roet in het eten kwamen gooien. Tien jaar nadat in Zwitserland de supermarktdeuren naar een lichtende toekomst(de supermarkt) waren opengeschoven, lag ik voor het eerst wakker van de dingen. Wat als er een fout werd gemaakt? Wat als zo'n ding per ongeluk vanzelf afging? Wat als de dingen het heft in eigen hand zouden nemen?
De jaren tachtig waren begonnen. In de bioscoop draaide een film over een lift die een flat terroriseerde. Was het in de geschiedenis ooit eerder voorgekomen dat mensen niet meer bang waren voor goden, geesten of soortgenoten, maar voor eigenmachtige dingen? 1984 kwam en ging. De kruisraketten kwamen niet. De angst doofde langzaam uit, tot een standby niveau.
13 september 2001, twee dagen na de elfde dus, vloog ik naar Zwitserland. Ik had last van allergie en wilde graag het hooggebergte in. Een paar dagen boven de 1500 meter lopen, dat zou uitkomst bieden. Het stond al een tijdje vast. Ik liet me verdorie niet weerhouden.
Op het vliegveld keek ik toch op mijn hoede om me heen. Het was rustig. De meeste vliegtuigen hadden een dag gehoorzaam aan de grond gestaan, veel mensen hadden hun vlucht afgezegd. Hier en daar stonden verweesde dingen op de pier: een plastic zak, een schoonmaakkarretje, een prullenbak. De reizigers versnelden de pas en liepen er met een boogje omheen. Waren het immers gewoon een plastic zak, een schoonmaakkarretje en een prullenbak? Of waren het dragers van een explosieve vermaning van een of andere God? Ik zag een Amerikaans muntstukje liggen, maar durfde het niet op te rapen.
Mezelf vermannend zat ik bij de gate. Wat kon me op weg naar Zwitserland nou overkomen? Sinds ik Hengelo uit was, begreep ik dat Zwitserland toch niet het land is waar alles het eerste gebeurt.
Er gebeurde inderdaad niets. Het ding vloog me naar Geneve, een Zwitserse computer verkocht me een treinkaartje, de treindeuren gingen geluidloos open, de lege trein zoefde langs het meer, het bergtreintje gromde probleemloos de helling op en voor de dag om was, sjokte ik met de tent op mijn rug langzaam naar 1500 meter. Ik at aardappels, gesmolten kaas en zure paddestoelen in een boerderij met een gelagkamer op de deel. Een duidelijk zichtbaar vlammetje verwarmde het inzichtelijke apparaat dat de kaas smolt. De aardappels lagen te stoven in een mandje. Overal koeien. Alles was begrijpelijk. Ik nieste er op los.
Mijn vriend die me had uitgedaagd een boek te schrijven zonder mensen maar met enkel dingen, schreef ik dat ik terug was in de 19e eeuw, alsof ik bij mijn overgrootouders was aangeschoven. De eeuw waarin de douche en de orkestbak zijn uitgevonden, die allebei de mensen optimistisch maakten omdat ze de illusie verschaften dat op commando de hemel openging. Ik schreef dat zowel douche als orkestbak ver weg waren waar ik nu was, dat je boven de 1500 meter nog heel erg last van allergie kan hebben, maar dat je wellicht ook niet het ondenkbare van het leven mag verwachten. Ik ben hier omringd door zekerheden en dat bevalt me best, schreef ik. Ik herinner me dat ik uitbuikend om me heen keek, de levenloze boerenwerktuigen toeknikte die her en der stonden te wachten. Een verhaal over dingen alleen lijkt me niets, besloot ik. Zonder mensen die de dingen opzadelen met hun angsten, verlangens en ambities gaat het niet.