Passionate. Jaargang 10
(2003)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
[pagina 37]
| |
Gisteren het feest, vandaag de schoonmaak. Op de vloer lost een stuk cadeaupapier langzaam op in een plasje bier. Ik zit met Oscar in het raamkozijn. Hij kijkt slaperig naar buiten. In zijn wangen staan nog rode groeven van de kreukels in zijn kussen. Gisteren, met twee afstudeerpraatjes, twee negens en één feest eindigde onze studententijd. Vandaag zullen we hem met heet water en chloor losschrobben en door de afvoer spoelen. ‘Wow, lekker ding,’ zegt Oscar en wijst naar buiten. Ik zie haar. Jong, een jaar of zeventien. Ze gehoorzaamt aan alle oncomfortabele wetten die een meisje vrouwelijk maken. Hoge hakken. String onder stretchbroek. Lang haar dat ze om de paar passen met een hoofdknik voor haar ogen wegslaat. ‘Jonge meisjes willen altijd ouder lijken hè?’ vraag ik. ‘Dan zeggen ze: ik ben veertien, maar al bijna vijftien.’ ‘Klopt,’ zegt Oscar. ‘En dat terwijl wat oudere vrouwen juist weer jonger willen lijken.’ ‘Ja... en?’ ‘Dat betekent dat er dus ergens een optimum moet zitten,’ zeg ik. ‘Een soort ideale leeftijd. Maar welke?’ Oscar en ik hebben allebei techniek en organisatie gestudeerd. Geef ons iets in handen, wij vinden het optimum. ‘Ik weet het niet,’ antwoordt hij. ‘Negentien? Twintig? Dan ben je zelfstandig, alles wordt voor je betaald, en er begint nog niks uit te dijen. Ja, een jaar of twintig, zoiets zal het wel zijn. Wij zijn 'm in ieder geval allang gepasseerd.’ Allang gepasseerd. En ik heb het niet eens gemerkt. Nergens gaat vergrijzen sneller dan in een studentenstad. Je komt binnen als groentje, als feut. Vijf jaar later ben je een fossiel. Krijg je je eigen hoekje in de sociëteit, samen met de andere ‘ouwe lullen’. Oscar en ik zijn vijfentwintigen vierentwintig. Ouwe lullen dus. Als ik tegenwoordig op studentenfeestjes kom, ben ik één van de oudsten. Dan voel ik mij de tienerster op zijn retour; vanaf de bank kijk ik toe hoe mijn naam keldert op de hitlijsten en jongere talenten mijn plaats innemen. Vergrijzen is boven alles lichamelijke aftakeling. Elke ochtend kijk ik angstig in de spiegel naar de hoeveelheid hoofdhuid tussen mijn haren. Het is nog niet zo erg als bij Oscar. Hij heeft zijn haar al moeten millimeteren om te verhullen dat zijn haargrens zich terugtrekt, langzaam maar zeker, als een vlakke zee van vloed naar eb. Op zijn hoofd zal het tij alleen nooit meer keren. ‘Kom op,’ zeg ik. ‘We gaan poetsen.’ ‘Vooruit dan maar,’ zucht Oscar. Ik pak een grote bezem en begin te vegen. Oscar gaat op een stoel staan en verwijdert de feestverlichting. We doen ons werk, als monniken, in stilte. Alleen het geluid van de raspende bezem over de tegels. En het continue piepje in mijn oor; de echo van de muziek van gisteren. Maar luider dan dat de vraag in mijn hoofd: Wat nu? Ze wilden het allemaal weten. Familie, huisgenoten, vrienden. Eerst de felicitaties, handje, kusje, cadeautje. Maar dan onvermijdelijk de vraag: ‘Wat ga je nu doen? Wat wil je worden?’ De vraag suggereert dat er iets drastisch moet veranderen, dat ik iets anders moet doen dan ik nu doe, iemand anders moet zijn dan ik nu ben. Vroeger, als kind, had ik mijn antwoord direct klaar. Teenage Mutant Ninja | |
[pagina 38]
| |
Turtle, dat wilde ik worden. Of linkervleugelspits bij Ajax. Of zanger in een jongensband, gillende meisjes aan mijn voeten. Later, nu, moet ik vooral realistisch blijven. In zes jaar studie hebben ze me geleerd hoe ik de wereld kan vangen in modellen. Ze hebben me geleerd dat alles en iedereen te beschouwen is als een systeem, een rechthoek die output genereert. En dat zo'n rechthoek pas mag bestaan als de omgeving behoefte heeft aan die output. Ze hebben me geleerd dat ook ik een rechthoek ben. Maar vooral hebben ze me geleerd realistisch te blijven. De hufters. Vorige week bezochten Oscar en ik nog een bedrijvenbeurs. Daar stonden we dan, samen realistisch te zijn. We flirtten met KPN, TPG, KLM en andere afkortingen. Allebei strak in het pak, gewapend met onze c.v.'s vol commissies en bestuurtjes; klaar voor productie. Met recruiters spraken we over steile leercurves, engagement en deliverables. Je had ze moeten zien die recruiters, glijdend, kwijlend, krimpend bij onze aanblik. Neem het ze eens kwalijk: Oscar en ik zijn nu eenmaal de natte droom van elke recruiter. We zijn manager, ingenieur en ideale schoonzoon ineen. Drie keer kassa dus. We zijn high-potentials, sluit ons aan en we leveren niets dan krachtstroom. Oscar legt je het verschil uit tussen effectiviteit en efficiency. En je zult het begrijpen. Hij wint van je met tennis in straight sets, wedstrijd na wedstrijd. Maar laat jou winnen als je een rotdag hebt gehad. En ik? Ik ontneem je je zorgen door al je bedrijfsprocessen te automatiseren. Ik automatiseer en automatiseer totdat alles geautomatiseerd is en er niets meerte automatiseren valt. Je hoeft alleen nog maar vanuit je bubbelbad op de aan-knop te drukken en je wereld zal draaien. Maar ik kan meer. Ik kan mijn orgasme een kwartier uitstellen, wist je dat? Twintig minuten als ik echt mijn best doe. Meer, ik kan nog veel meer. Als ik een scheiding in mijn haren kam en een stropdas draag, speel ik de hoofdrol in elke reclamespot. Met een machtige tandpastaglimlach verkoop ik auto's, levensverzekeringen of Greenpeace-lidmaatschappen. En je zult kopen. Ho, bijna mijn grootste talent vergeten. Op televisie volg ik zonder problemen vier programma's tegelijkertijd. Vertel ik je de namen van alle acteurs, de titels van alle clips, het verloop van iedere verhaallijn. Geef maar hier die afstandsbediening, laat ik het je zien. Oscar en ik, twee prachtexemplaren van jonge mannen. Trouw ons, wees onze vriend, neem ons in dienst. Je zult er geen spijt van krijgen. Want we kunnen alles, echt alles. Maar, we kunnen je niet zeggen wat we willen.
Ik hoor een zacht geknetter uit de speakers. Oscar staat met een spiegelbol onder zijn arm geklemd achter het mengpaneel en zoekt in een stapel cd's. ‘Doe de lichten dan nog even uit,’ zeg ik. ‘En de spots aan.’ Ik zet mijn bezem tegen de muur en sluit de luiken voor de ramen. In het donker drie sterren: paars, rood en wit. Daar is de muziek. Een domme dreun met een geile vrouwenstem. Ik ga bij de speaker staan, zo dichtbij als de pijngrens maar toestaat. Decibellen, meer decibellen. Kylie Minogue in mijn hoofd, stuitert van trommelvlies naar trommelvlies. ‘I'm spinning around, move out of my way.’ Binnen zingt Kylie, binnen dansen wij. Buiten is het stil, buiten wachten de hufters. Ik zei dat we alles kunnen, Oscar en ik. Ik loog. We zijn beroerde dansers. | |
[pagina 39]
| |
Elke knik, draai en sprong maken we een fractie na de beat. We dansen zoals peuters dansen. De bewegingen staan volkomen los van het ritme. Geen meisje dat langer dan één liedje bij ons durft te staan. Maar nu is er niemand. En ik ga los. Speel gitaar op mijn bezem. Break-dansje, moonwalkje, strike a pose, ik doe het allemaal. Oscar heeft nog steeds de spiegelbol in zijn handen. Speelt ermee in de spots. Sterren, overal sterren. Wit, rood, paars. Ze landen op muren, plafond en vloer. Oscar spint in het rond als een tol; blijven draaien om niet te vallen. En ik tol mee, graai als een dolleman naar de lichtbundels. Ik had er één te pakken, ik zweer het, ik had er één te pakken. Ik draai en draai. Sneller en sneller, totdat ik alleen nog maar vlekken zie en mijn hoofd niet meer voelt waar mijn lichaam is. Opeens lig ik op de grond. Getackeld door mijn eigen benen. Pijn in mijn elleboog en schouder. Ik ga zitten, met mijn rug tegen de muur. Ingezakt, uitgeteld. De vlekken verdwijnen, langzaam komt de wereld weer tot stilstand. Alleen Oscar beweegt nog. Blijft maar springen en draaien, heeft niets van mijn val gemerkt. Hij lijkt wel in trance; hij houdt zijn ogen gesloten, bijt op zijn onderlip en slingert de bol door de lucht alsof hij spoken verdrijft. Ik lach. Dat zinloze gezwiep met die zinloze armen. Dat doelloze gedraai met die doelloze benen. Ik zei dat we waardeloze dansers zijn. Ik loog. We zijn fantastische dansers, het is zelfs het enige wat we kunnen. En het enige wat we willen. |
|