Passionate. Jaargang 9
(2002)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
Een paar vragen:Waarom zou je in 2002 moeite doen nieuwe lezers te winnen voor het werk van Cornelis Bastiaan Vaandrager? Wat gebeurt er als nieuwe lezers Leve Joop Massaker, Totale Poëzie of De reus van Rotterdam openslaan, kunnen ze het lezen? | |
Een paar getallen:Het is alweer 10 jaar geleden dat Cor Vaandrager stierf. Van een literaire nalatenschap is geen (0) spoor te bekennen. Meer dan 90% van zijn werk schreef hij tussen 1959 en 1975, een literaire loopbaan van 16 jaar, die 27 jaar geleden eindigde. In de laatste 17 jaar van zijn leven publiceerde Vaandrager nog twee gedichtenbundels en los gelegenheidswerk. Het oeuvre van Vaandrager omvat ongeveer 600 bladzijden proza en ongeveer 300 bladzijden gedichten. Wie anno 2002 het werk van Cor Vaandrager leest heeft een belevingswereld en een literair fenomeen voor zich die zijn ontstaan tussen 1960 en 1970. Dat is tussen de 42 en 32 jaar geleden. Voor een nieuwe lezer (een jongen/meisje tussen de 16 en 20 jaar) in 2002 stamt het werk van Vaandrager ongeveer uit de tijd dat zijn/haar ouders op de lagere school zaten en leerden lezen. Een nieuwe lezer in 2002 leest over ‘toen opa een jonge man was’. | |
Een obstakelAls je begint na te denken over de blijvende aantrekkingskracht of, nog ambitieuzer, het actuele literaire belang van Vaandragers werk worden je gedachten vertroebeld en gehinderd door het imago van CBV. Juist na zijn dood, waarmee een lange en hartverscheurende lijdensweg werd afgesloten, overschaduwt zijn verslaafde, paranoïde en haveloze verschijning het lezen van zijn werk. Niet in negatieve zin uiteraard, want zodra iemand dood is wordt zijn tragiek als bij toverslag romantisch en neemt de kans op herdrukken toe. Een irritante loser verandert in een gedoemde dichter. Men is van je af en dus kunnen de liefhebbers aan je vieren wat ze maar willen. Met je dood overwint het personage dat je bent de persoon die je was. Ik wil er natuurlijk niet voor pleiten Vaandragers werk los te zien van zijn leven en zijn persoon. Vaandrager is bij uitstek een schrijver bij wie het stupide zou zijn dat te doen. Laten we dan wel bedenken dat 98% van dat werk geschreven werd door een man die weliswaar ernstig worstelde met de liefde, de middelen en de letteren, en die we in De hef zelfs onder onze ogen in een ijzige duisternis zien verdwijnen, maar die nog niet uitgeblust en met stomheid geslagen was. Misschien is het best mogelijk geweest dat Vaandrager bijvoorbeeld in 1978 of 1981 weer uit die ijzige duisternis tevoorschijn was gekomen om ons | |
[pagina 87]
| |
nog drie of vier decennia proza en gedichten te schenken. Misschien was het volstrekt onmogelijk. Mijn punt is dat dat weinig uitmaakt als ik De avonturen van CBV lees, of de ‘Cyclus in de verleden tijd’. Wat Vaandrager schrijft over een leven op de rand is waardevol of niet. Of hij vervolgens van de rand afviel, of dat hij wankelde en overeind bleef of dat hij viel en triomfantelijk herrees mag mijn lezersblik niet al te veel kleuren. Vaandragers werk (op de laatste gedichten na) lezen als de boeken van iemand met wie het na 1975 ook anders had kunnen lopen. Of liep. Zo verzet ik me tegen de na-kennis. Doe ik dat niet, pleeg ik verraad aan wat Vaandrager daar op die rand deed: zich verweren tegen valse romantiek en sentimentaliteit. Wie Vaandragers werk zo prachtig vindt omdat je eraan zou kunnen ruiken dat de schrijver ervoor betaald heeft met zijn levensgeluk, maakt zich schuldig aan tragiekfetisjisme. Daaruit groeit het obstakel dat onze blik vertroebelt. | |
Een outsiderOfficieel stond het nieuw-realisme voor het gegeven dat de dichters en kunstenaars zich zonder zichtbaar protest, luisterend en kijkend zouden laten opgaan in de werkelijkheid van de moderne consumptiemaatschappij. Hun leven en ervaringen kwamen overeen met die van de massa, maar hun blik, hun verwondering was anders. Die zou zich uiten in het selecteren en isoleren van allerlei soorten materialen, voorwerpen, klanken, woorden, tekstsoorten die deel uitmaakten van de moderne, welvarende werkelijkheid. In hun isolement, hun opstapeling, hun combinatie konden ze een adembenemend wonder tonen, je zou kunnen zeggen de oneindige diepte van het oppervlak van de wereld. De romantische kunstenaar, die in zijn zielenroerselen de grote thema's der mensheid herkent en het conflict met het aangepaste leven in zijn kunst uitvecht door middel van kritiek, ironie, absurdistische fantasieën of het uiten van onverholen angst, walging of waanzin, die kunstenaar sloot deogen voor de historische veranderingen die hadden plaatsgevonden. In een industriële wereld, waar technologie heerste, de elektronische media oprukten en door de welvaart en democratisering een ware culturele revolutie plaatsvond, pasten geen kunst en literatuur die zich vastklampten aan de psychologische schema's en de hooggestemde esthetiek van eerdere generaties. Het is niet moeilijk te begrijpen dat deze gedachtegang als een ontheiliging van de kunst en literatuur werd gezien. Er trad in de ogen van de traditionalisten een soort proletarisering op: in de kunst doken werktuigbouwkunde, chemie, industrieel ontwerp en reclame op; in de literatuur drongen liedtekst, reclameproza, reportage, interview, technische of huishoudelijke gebruiksteksten en platte moppen binnen. Het merkwaardige was dat deze radicale en strak programmatische democratisering zich apolitiek en zelfs anti-ideologisch presenteerde. Het motto was: totaal. Niets was er aan de wereld, de taal, de werkelijkheid of het leven, dat deze kunst wilde uitsluiten of afkeuren. Daarmee was ook meteen de radicale outsiders-positie van de nieuw-realisten omschreven. De massa, de mainstream ziet de wereld en zichzelf aan de hand van duidelijke onderscheidingen in vreemd en vertrouwd, goed en slecht, mooi en lelijk, oud en nieuw, belangrijk en banaal. De nieuw-realisten mochten zich met wisselend succes vermommen als ‘normale burgers’, ze waren nog abnormaler dan de herkenbare artistieke types met hun maatschappijkritiek en opzichtig afwijkende leefstijl en uiterlijk. Die hadden nog iets aristocratisch in hun excentriciteit. Het was in de ogen van de zittende machten in kunst en letteren zelfs zo dat met de koele, oordeelloze en daarom amorele houding van de nieuwrealisten en pop-artists de deur werd open gezet voor duistere instincten, voze modieusheid, het recht van de luidruchtigste, kortom alles wat er barbaars aan de massa en haar popcultuur was. Waar de straat haar elite voortbrengt en de cultuur van de bovenlaag de straat opzoekt om zich te vernieuwen, daar onstaat een tussenzone, een cultureel schemergebied. Naar het denken van die dagen het terrein van de hipster. De hipster is geen hervormer of criticaster van het systeem, geen ascetisch verzaker, geen naïef ontvluchter, maar zoiets als een cultureel crimineel, een sater, die een oneerbiedig spel speelt met evenveel humoristische, seksuele, gewelddadige als intellectuele ingrediënten. Oeroud volkscynisme vermengd met stadse culturele verfijning. Botte levenslust doorschoten met trefzekere ontregeling van vanzelfsprekendheden en schijnheiligheden. Roes die langs de waanzin scheert, maar omslaat in aardse nuchterheid. Verborgen intelligentie en impliciete kritiek die zich uiten in de manipulatie van een carnaval aan dwaasheden en platheden. De ultieme hipster is natuurlijk een muzikant, denk aan Charlie Parker, Miles Davis, Muddy Waters, Keith | |
[pagina 88]
| |
Jan Cremer, Armando en Vaandrager, plm. 1962
Richards. Daarna komen andere artiesten. Je kunt denken aan Lenny Bruce, maar net zo goed aan Andy Warhol of William Burroughs. Op Hollands peil, Jan Cremer, Herman Brood of Jules Deelder. Meer dan alle anderen van zijn bentgenoten en vrienden geloofde Vaandrager in dit ideaaltype. In leven en letteren deed hij er alles aan om de hipster te zijn. In zijn ogen was het de enige geloofwaardige weg waarlangs hij zijn literaire missie kon volbrengen. Wat er ook mocht gebeuren, het ultieme doel was: de schrijver worden van verpletterende zinnen, die massa én ingewijden verbluften, de schrijver worden van eigenzinnige boeken met een even verontrustende als swingende ‘sound’. Vaandrager ging voor het hoogste en dat zag er zo uit: een popcultureel literair fenomeen dat het afdwingt artistiek zo serieus genomen te worden, dat het klassiek wordt. Het schemergebied tussen straat en letteren, tussen popcultuur en gevestigde literaire cultuur is onherbergzaam en eenzaam. De gestalte van de hautaine zelfbenoemde outsider wordt beloerd door zijn schaduw: de verstotene, die lijdt aan zelfhaat en wraakzucht. De kans is groot dat zowel de massa als de wereld der letteren ergernis of onbegrip tonen. Het hoge spel dat een hipster/schrijver speelt vereist behalve een flinke dosis overlevingskracht en een sterk gestel, ook aanpassingsvermogen en een lange adem. Waar clubs en instellingen ontbreken zijn vriendschappen het belangrijkste sociale medium en vriendschap is een onberekenbaar verschijnsel. Dan is er nog het gevaar dat de drank en drugs die deel van de levensstijl zijn het kritisch vermogen, het vakmanschap beschadigen. In de zone tussen straat en letteren doemt Vaandrager op als een overgevoelige, naar vriendschap hunkerende dichter, een dolende ziel, die rusteloos de stad doorkruist met een illusieloze blik en een talig oor; iemand die met teksttechnische vaardigheid en outsiders-bravoure zijn werk schrijft. Werk dat de sporen van al die tegenstrijdigheden draagt. Het is rommelig, dwaas, melig, overmoedig, maar het heeft ook een onverstoorbare stijlvastheid en pijnlijke trefzekerheid. Het is een mozaïek van achteloos oplichtende oppervlaktes, maar al die lichtheid ten spijt is de notie dat dit bloedige ernst is onontkoombaar. Het werk lijkt een veelheid met laag soortelijk gewicht: spreektaal, reclametaal, technisch en ambtelijk taalgebruik, puberdagboeken, hip engels. Maar zowel in zijn proza als in zijn gedichten weet Vaandrager er een eigen toon, een eigen geluid aan te geven. En wat vertelt dat geluid? Uit het hollen en stilstaan van het ‘versnelde proza’, de smelttaal van letterkunde en straatfonetiek, klinkt een bijna dreigende eerlijkheid, omdat dit werk als patroon van observaties, verbanden en obsessies het leven van de schrijver op papier tot leven wekt. Nota Bene!: dit is geen zelfportret in psychologische termen | |
[pagina 89]
| |
geformuleerd. En ook geen verbeelding in verhaal of personages van een levensgevoel of wereldbeeld. Hier vindt in geconcentreerde vorm een persoon, een leven plaats; als geschreven gedrag, als schrijfgedrag. De noodzaak om dat te doen, en het niet alleen volgens dit extreme procédé te doen, maar ook nog eens met zoveel verbetenheid, beheerst de bladzijden van Vaandragers werk. Behalve hilarisch en verrassend, vol sterke beelden en schitterende zinnen, is zijn werk daardoor ook beklemmend en pijnlijk. Het ware mysterie van Vaandragers werk is dat deze starre en toch fijngevoelige, boven alles tragische vorm van naïviteit zichzelf zo superieur leesbaar kon maken. Zoveel ‘storing’ die zoveel helderheid verspreidt; het is te vergelijken met de opname van een band die smerig klinkt, waar onzeker en half verstaanbaar wordt gezongen, maar de sound, het ritme, de dragende details in het spel openen stralende vergezichten. Er is met Vaandragers werk ‘geluid’ voor iets ontstaan dat in de Nederlandse letteren nog geen stem had en dat is een uiterst literair wonder. | |
Een antwoordImpliciet is met het bovenstaande al een deel van het antwoord gegeven op de vraag waarmee dit stuk opent. Door media en welvaart heeft de popcultuur zich niet alleen een enorme economische macht verworven, maar ook cultureel heeft ze zich tot supermacht ontpopt naast de traditionele culturele kunst en cultuur. Sterker, in veel opzichten kun je stellen dat de popcultuur het gewonnen heeft van de stijl en beschavingsidealen van de traditionele burgerlijke cultuur. Vaandrager de schrijver staat met zijn nieuw-realistische bevlogenheid, zijn popculturele hipster-ideaal wijdbeens over de wissel die de cultuur in de jaren zestig nam. En als iets hem actueel maakt, dan is het zijn werkwijze. In hedendaagse termen bestaat zijn werk grotendeels uit samples, niet alleen van spreektaal, maar van alle soorten geschreven taal. Hij schroomt er niet voor andermans en eigen werk ingrijpend te re-mixen: een interview van Arie Gelderblom met Vaandrager wordt radicaal herschreven, van commentaar voorzien en in een roman afgedrukt, idem dito met recensies, brieven, processen verbaal uit moordzaken enz. Alle taal is voor Vaandrager evenveel waard als materiaal om te selecteren, te bewerken, te versnijden en mixen. Voeg daar nog eens bij dat zijn werk geen enkele literair-historische context zoekt, en zonder chronologie, plot of discursief-logische structuur is; lijkt dat niet heel sterk op de manier waarop vandaag heel veel informatie wordt aangeboden? Lijkt dit niet op de info-environments, de hybride mediamengsels, de persoonlijke en artistieke websites, de documentaire kunst van nu? Ja, Vaandrager was een schrijver die zonder dat misschien te beseffen al werkte met een digitale mentaliteit. Natuurlijk bleef hij, net als de dissidenten van nu, koppig trouw aan het idee dat kunst iets op het leven en de wereld dient te veroveren, een inzicht, een Vorm. Het schrijven en zoeken was een zaak waar zijn persoon en waardigheid, ja zijn leven van afhingen. Geen gladde, aangepaste en geruststellende producten. Vaandrager toont dat popcultuur en media-industrie niet per se hoeven samen te vallen. Jonge lezers worden vandaag de dag omringd door een literaire praktijk waarin wel heel voorzichtig buiten de gebaande paden geopereerd wordt; uit angst de gewenste status van publieksauteur niet te halen. De sprong die Vaandrager deed naar een popcultureel denkkader, niet meta-slim, ironisch-postmodern, maar proefondervindelijk, met huid en haar; de rauwheid en ernst waarmee hij die sprong maakte, dat kon voor nieuwe lezers wel eens een verontrustende betekenis hebben. Het allerschokkendst aan Vaandrager voor nieuwe lezers en daarmee van actueel literair belang is deze combinatie: dat iemand die zo denkt, kijkt en luistert met hart en ziel in literatuur gelooft. Ja, dat hij denkt en schrijft als een dichter. Of nog scherper, dat dit een dichter, een schrijver is. Dat dit ook literatuur is. Met alle mogelijkheden en beperkingen, misverstanden en tragiek die erbij horen. Het zal niet makkelijk zijn voor nieuwe lezers om Vaandrager te lezen en door te dringen in de transparante waan die zijn literaire stijl bespookt. Maar misschien ook wel. Misschien herkennen ze in zijn werk hun eenzaamheid en gevoel van zelftwijfel in een koude wereldstad vol aanstormende data en slogans, vol spiegels en dwingende ideaalbeelden, waar flarden spreektaal en muziek, oeverloze meningen en giftige roddel je ogen en oren vullen, waar exotische onzin en onherhaalbare schoonheid even snel en achteloos passeren; waar liefde en vriendschap kunnen wegwaaien in een oogwenk, in een daad van geweld. Ik hoop dat ze in de kolderieke heldenmoed die uit Cor Vaandragers schrijfmachine rolde een uitweg herkennen, een smal, eenzaam, maar onvergankelijk pad: schrijven. |
|