wilde een beetje voeling houden met de normale maatschappij. Ik zei tegen hem, zo wil ik niet meer leven, ik wil een gezin. Dat vond hij wel goed, maar het was verder mijn zaak.’
In 1972 werd hun dochter Isis geboren. Vaandragers drugsgebruik liep in deze periode uit de hand, regelmatig werd hij opgenomen in de psychiatrische kliniek Delta om af te kicken. Hij was zo met zichzelf bezig dat hij zich om zijn gezin nauwelijks bekommerde. Smink: ‘Dan was ik met die baby onder mijn arm naar Delta gereisd en had ik allerlei spullen voor hem meegenomen. Ik wilde hem verzorgen, zien dat hij er weer bovenop kwam. Maar zelfs daar was hij bezig aan drugs te komen, dan kreeg hij restjes van anderen. Dan werd ik kwaad en zei ik, ga maar lekker verder zo. Maar dan zat ik toch weer in de rats omdat ik van hem hield.’
‘Later probeerde hij wel af te kicken. Dan werd hij badend in het zweet wakker naast me en dan zei hij, ik droomde dat ik werd onthoofd. Dan slikte hij weer wat pillen om het vol te houden maat het lukte niet. Hij vond dat zijn leven geen kwaliteit had zonder drugs.’
‘Ergens wilde hij dat gezinsleven wel, maar tegelijkertijd verzette hij zich ertegen. Het paste niet bij zijn levensstijl. Als ik om zes uur het eten op tafel had staan zei hij dat dat burgerlijk was. Ik heb nooit goed begrepen wat dat is, “burgerlijk”. Dan zei ik, wees blij dat je te eten hebt.’
De ruzies liepen verder op toen Vaandrager steeds meer afval mee naar huis begon te nemen. Smink: ‘Hij wilde er kunst van maken, maar daar kwam weinig van. Het huis werd onbewoonbaar, je kon haast niet meer lopen. Ik had nog wel een kinderhoekje gemaakt, daar had ik een tafeltje en een stoel staan. Maar Cor vond ze te lief, die kinderspullen. Dan kwam ik 's ochtends beneden en dan had hij dat tafeltje bovenop een enorme stapel troep gezet.’
‘Hij trok zich nergens wat van aan. Dan zag hij bij een winkel spullen buiten staan, met een bordje “pak mee”. Dat vatte hij dan letterlijk op. Of hij ging boeken stelen, en dan zei ik, dat brengt je geen geluk. Soms wist hij niet meer wat hij deed. Zo was hij eens in een ton met witkalk gevallen, de brandweer heeft hem nog uit de dakgoot gehaald. Vervolgens stond hij erop dat ik zijn jas naar de stomerij bracht. Ik zei, ze verklaren me voor gek daar. Nee zei Cor dan, ik wil die jas houden, die moet schoon. Ik deed het nog ook en dan zei ik, zie je, ik heb het geprobeerd.’
‘Ik wist niet meer wat ik doen moest. Dan liet ik een vrouw van de G.G.D. komen, onder een vals voorwendsel anders mocht ze van Cor niet binnen. Cor was ineens rustig en zei bijna niets. Dan zei ze op de gang tegen me, ik kan niets doen want hij doet zijn mond niet open.’
‘Op een gegeven moment ging het niet meer, het werd gevaarlijk. Ik moest voor mijn kind kiezen. Maar daar wil ik verder niet over praten.’
In 1976 werd de scheiding uitgesproken. Vaandrager wilde het niet accepteren, contact was een tijdlang niet mogelijk. Enkele jaren na de scheiding trok hij in bij zijn vriendin Marianne Groen. ‘Daar was ik alleen maar blij om. Marianne bleef hem opzoeken in Delta, wat ik niet meer kon opbrengen na wat er allemaal gebeurd was. Er werd zoveel kwaad over hem gesproken, wat is er mooier als er toch iemand van je houdt en voor je wil zorgen?’
In de laatste jaren van zijn leven zag Smink hem weer af en toe. Soms ging dat via zijn moeder die, na de dood van haar man, regelmatig door Smink verzorgd werd. ‘Hij woonde een tijdje in bij zijn moeder. In die periode had hij geen vaste verblijfplaats meer, hij deed er ook geen moeite voor. Het moest allemaal op zijn pad komen. Als hij al ergens mocht blijven gedroeg hij zich alsof het huis van hem was.’
‘Het is heel zwaar geweest, onze tijd samen. Soms vragen mensen of ik naar die film over hem kom kijken, EXITing. Dan zeg ik, hoe kun je dat vragen. Het snijdt door mijn ziel als ik die beelden zie, hoe hij bij een container staat en naar spullen zoekt, en dat hij over straat zwerft. Dan denk ik hoe voornaam hij vroeger was. Hij is een bekende schrijver geworden, maar dat had hij toch ook op een andere manier kunnen bereiken.’
‘Nu is hij tien jaar dood en missen de mensen hem. Ze lezen nog eens in zijn boeken, of ze hebben hun herinneringen. Dan denken ze, er is ons iets ontgaan, hij was zijn tijd vooruit. Hij zei een keer in een interview, ik luid iedere dag de alarmklok. Dat begreep men toen niet. Nu zien ze dat hij altijd eerlijk was. Hij slijmde niet, hij wilde alleen maar de naakte waarheid beschrijven. Dat is zoiets bewonderenswaardigs. Hij maakte van zijn hele leven zijn werk, tot op het laatst. Daarom klaagde hij ook niet. Dan zat hij in een of ander krot en zei: ik woon hier wel lekker, ik moet alleen nog wat aan het plafond doen, en dan barstte hij in lachen uit. Hij zocht de intensiteit, dat was zijn gevecht. Hij was een reus, en net als in sprookjes zijn die altijd een beetje gevaarlijk.’