het gesloten raam de buitenwereld haren. Ronkende auto's, gelach, een voorbijrazende trein ver weg, dichterbij het tsjilpen van een mus. Na de koffie dronk hij thee met een kaneelsmaakje. Hij besloot tot een wandeling.
Op straat speelden een jongeman en vrouw badminton. De witte shuttle werd tussen de twee rackets in de blauwe lucht gehouden. Allang de hoek om hoorde hij nog de snerpende klappen tegen de witte shuttle.
Hij slenterde naar de Hoge Bomenlaan. Een lange, brede weg van gras met aan weerszijden lange rijen majestueuze bomen. Vroeger reden hier auto's, daarvoor reden er paardenwagens. Tegenwoordig mocht je er niet eens meer fietsen. De laan tussen de statige, oude huizen was een park geworden.
De zon scheen, dus waren er veel mensen. Meisjes in korte rokjes, jongens in korte broeken. Vrouwen met en zonder kinderwagen. Hij droeg zijn zwarte pak, omdat dat er nu eenmaal bij leek te horen. In de schaduw van een boom zat een oude man een boek te lezen. De man had een sigaar tussen zijn wijs- en middelvinger. De zelfmoordenaar ging een boom verder in het gras zitten. De oude man drukte zijn sigaar uit in het gras, haalde een mandarijn uit een bruine papieren zak en begon de oranje vrucht te pellen.
Licht misselijk van de hitte haalde de zelfmoordenaar een vergeelde krant uit zijn binnenzak. Acht dagen oud. Op de voorpagina stond een artikel over de verouderde procedures van het publieke bestuur. ‘Er is een cultuur ontstaan waarin eindeloos wordt gediscussieerd zonder dat er ooit tot handelen wordt overgegaan.’ Op dezelfde pagina stond een zwart-wit foto van de drukbezochte autobeurs. Onderaan de pagina was een advertentie van de Albert Heijn. De witlof en de ham waren de hele week in prijs verlaagd. Hij vouwde de krant weer op. De aanbieding was inmiddels verlopen. De krant ging terug in de binnenzak.
Een uur lang probeerde hij aan niets te denken. Het lukte slecht. Als je zou weten dat je zou sterven als in een horrorfilm, dacht hij, dan zou elk weldenkend mens de kettingzaag voor proberen te zijn.
Voorbijgangers praatten met elkaar. Veel gesprekken betroffen het weer. Voor de rest werd er gesproken over andere mensen. Weinig goeds. Hij ving slechts flarden van de voorbijgaande conversaties op. ‘Dat ze zoiets zegt. Begrijp jij dat nou?’ ‘En dan de kleren die ze draagt.’ Het gesprek was voor hem voorbij, maar werd snel gevolgd door een volgende en een volgende. Nog geen drie meter van hem vandaan zat een golden retriever te poepen. Twee jongemannen in sportkleding kwamen hijgend langs. Ze waren aan het joggen. Ademnood. Hun shirts waren nat van het zweet. Bij de spoorlijn aan het einde van de laan draaiden ze zich om en kwamen teruggerend. Ze passeerden hem voor de tweede keer. Hij staarde de mannen na tot ze kleine stipjes geworden waren. Vanuit de verte leek het erop dat ze zich opnieuw omdraaiden. Inderdaad, de stipjes werden weer groter. Een kettingzaag, een ijspriem, een bijl, dacht hij, geen mens zou het zover laten komen.
In het zachte rumoer neuriede een meisje een populair liedje. De oude man die een nieuwe sigaar had opgestoken keek even van zijn boek op. De zelfmoordenaar wreef in zijn handen. Hij stond op.
De bewaakte spoorwegovergang lag als een grens tussen de Hoge Bomenlaan en de drukke stad van voortbewegende auto's. Op het moment dat hij overstak, begonnen de belletjes te rinkelen. Geen theorieën, nam hij zich voor, en faalde. Hij stond midden op het spoor. Als hij doodgewoon een halve minuut niet zou bewegen, was het gebeurd. De trein zou gedwongen worden zijn lichaam uiteen te doen spatten of in delen mee te sleuren over het spoor. Gebeurde het in één klap, boem, of duurde het langer? Hoe ging zoiets eigenlijk in het werk?
Zijn moordwapen kwam van ver weg over de rails aanrijden. Hij stond stil. Hij bleef stil staan. De spoorbomen daalden. Een alert meisje in een kort rokje gilde hard. De trein kwam met een noodgang dichterbij, maar leek zich in zijn hoofd, omdat hij zich erop concentreerde, te vertragen. Een geraas in slowmotion. De spoorbomen waren gesloten. Hij stond er als een gevangene tussen. Het meisje werd nu in haar gillen bijgestaan door andere toeschouwers. Paniek! Driehonderd meter. Hysterie! Tweehonderd. De machinist moest hem kunnen zien nu, maar het gele gevaarte kon niets. Met een doodvaart moest het de strijd aan. De grond trilde van het razende gewicht op de rails. Seconden.
Hij stond stil en vroeg zich af of hij nu een zelfmoordenaar was. Het antwoord was nee. De zelfmoordenaar is een kort leven beschoren. Zijn grote streven was naar een minuscuul moment geweest: de seconde dat hij niet meer weg kon stappen. Daarna was het voorbij. Langer mocht het niet duren.