| |
| |
| |
Rob van Erkelens
Op de huid van de tijd
tijdgeest in de jongste Nederlandse literatuur
In 1969 vroeg het tijdschrift Writer's Digest Vladimir Nabokov om een tekst over engagement in de literatuur. De grote schrijver antwoordde: ‘Geachte heer, mijn antwoord op uw vraag “Heeft de schrijver een maatschappelijke verantwoordelijkheid?” luidt: NEE.’
Dat is duidelijk.
Ook in 1939 zal zo'n brief zijn verstuurd. Ook in 1869. En tussen 1969 en nu nog wel vaker. De vraag is zo oud als de literatuur zelf, en het is niet te hopen dat het probleem - dat van de verhouding van de kunstenaar tot de contemporaine realiteit - ooit zal worden opgelost. Het is een van die kwesties die literatuur zo fascinerend maken.
De vraag dient zich in verschillende vormen aan. WatWriter's Digest ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid’ noemde, heette tien jaar later misschien ‘engagement’. Terwijl de literatuur haar eigen geschiedenis schrijft - als een draaideur, als een nietzscheaanse kringloop, als een familie, waarbij de zoon rebelleert tegen de vader door de visies van de grootvader te herwaarderen - deint de engagementvraag in een sinusbeweging mee op de golven van de mode. Het is vooral in bepaalde periodes dat het werkelijk een issue is, boeiend en krachtig en problematisch genoeg om een debat los te maken. Er zijn (blijkbaar) tijden waarin engagement of maatschappelijke betrokkenheid minder tot de verbeelding spreekt, of minder erg wordt gemist. Want het is altijd in een negatieve vorm dat het probleem aan de orde wordt gesteld. Ik heb althans nooit gezien dat het publiek vroeg om minder engagement in de literatuur.
| |
Kopieerkunst van het dagelijks leven
Het is niet vreemd dat de laatste jaren vaak wordt gewezen op het gebrek aan maatschappelijke belangstelling van Nederlandse schrijvers, met name jonge schrijvers. Er zijn er niet veel die in hun boeken verder kijken dan de eigen navel. Jonge auteurs lijken in deze tijd een terugtrekkende beweging te hebben gemaakt, zich te hebben verschanst achter de muren van het privé-leven en zich voornamelijk bezig te houden met de veilige wereld van alledaagse beslommeringen.
In een debatje op het Podium van Trouw deelden enkele jonge en oude lezers hun gevoelens en ergernissen over de schrijvende jeugd van tegenwoordig. Ergernis:
‘Ga een willekeurige boekwinkel binnen en bekijk de producten van de laatste decennia. Cabaretiers, tv-sterren, geflipte politici en velen die menen dat hun doen en laten in dit aardse tranendal zo interessant is dat ze het over straat moeten gooien zodat zij onze geest kunnen prikkelen en wij aan het denken gezet worden. Maar niets is minder waar! Al bladerend stop ik meestal na drie bladzijden en is er in het geheel geen motivatie meer om verder te lezen om te vernemen hoe mooi het tweede huis van de schrijver is in de Dordogne en hoe vriendelijk en onbaatzuchtig de boeren daar zijn die zijn/haar woning in de winter in de gaten willen houden. Deze “kopieerkunst van het dagelijkse leven” interesseert mij niet. Het zal dan ook nog heel lang duren voordat de Nobelprijs voor literatuur ooit nog eens aan een Nederlander zal worden uitgereikt. Maar (...) er zullen weer schrijvers
| |
| |
tegen de modderstroom op durven zwemmen en elkaar uit de polderklei trekken om producten te gaan maken die nog door vele generaties gelezen en herlezen zullen worden omdat daardoor hun geest geprikkeld werd en zij tot denken aangezet werden.’
De klager van hierboven heeft wel een beetje gelijk. Terwijl er de afgelopen jaren meer jonge schrijvers hebben gedebuteerd dan ooit, lijken hun boeken veelal van hetzelfde navelstaarderige soort.
| |
bildungsromans
Waar het is begonnen, is niet te zeggen, maar duidelijk is dat de jonge schrijvers van nu de ramen dicht hebben gedaan en de wereld buitengesloten. Een willekeurige greep uit de boekenproductie van het laatste jaar bewijst dat. Auteurs als Janneke Jonkman, Désanne van Brederode, Floor Haakman, Ronald Giphart, Russell Artus, Marieke Groen, Adriaan Jaeggi, Josien Laurier, Stephan Enter, Oscar van den Boogaard en Manon Uphoff - om er maar enkele te noemen - maken zich voornamelijk druk om het eigen zielenleven en de meer of minder turbulente gebeurtenissen in de emotiehuishouding. De liefde, altijd de liefde. Of de afwezigheid daarvan, of het teloorgaan ervan, of het verlangen naar liefde. De eigen jeugd, de eigen puberteit, de eigen adolescentie... Het aantal variaties is eindeloos, maar het thema blijft onverwoestbaar hetzelfde: me, myself and I. Dat kan natuurlijk prachtige literatuur opleveren, maar vaker wordt de lezer bekropen door een onmiskenbaar gevoel van beklemming; de leeservaring wordt claustrofobisch. Dat doet verlangen naar open ramen, naar tocht, naar geluiden van de straat, of uit de polder desnoods. Dat doet vragen om een decor groter dan de badkamer van de hoofdpersoon, waar hij zijn eerste orgasmetje beleeft.
Veel romans van jonge schrijvers van nu zijn Bildungsromans, waarin omstandig het groter worden van een - vaak veel op de auteur lijkende - jongeling wordt beschreven. Zijn of haar groei naar de volwassenheid, zijn of haar strijd om overeind te blijven in de grote wereld waar alles echt is en niets meer zorgeloos. Misschien is dat niet voor niets: net zoals het kind op een goede dag zijn besloten, overzichtelijke en veilige universum dient te verlaten om, angstig, de grote, bedreigende en chaotische wereld van de volwassenheid te betreden, zo weet ook de jonge schrijver dat hij of zij ooit het domein van het eigen leven achter zich moet laten en, moedig maar onzeker, de echte wereld in moet gaan en die een plaats dient te geven in de roman. Want ooit gaan de ramen open, en waait de werkelijkheid naar binnen. De gordijnen wapperen, de schrijver kijkt op, en ziet de kleuren van de buitenwereld, ruikt de geuren en hoort de geluiden van een realiteit, die in al haar onoverzichtelijkheid en dreiging te fascinerend is om buiten de literatuur te laten.
| |
Max Havelaar
De Nederlandse literatuur heeft niet echt een glorieuze geschiedenis waar het engagement of maatschappelijke betrokkenheid betreft. De contemporaine realiteit heeft altijd een bescheiden plaats ingenomen in het werk van onze schrijvers. (In tegenstelling tot andere Europese landen, waar politiek en literatuur beter met elkaar lijken te kunnen samengaan.) Niet voor niets zullen negen van de tien mensen als voorbeeld van een ‘geëngageerde’ Nederlandse roman Max Havelaar noemen, van zo'n tweehonderd jaar geleden. Dat Louis Paul Boon zijn, Vlaamse, realiteit tot onderwerp van enkele magistrale boeken maakte, bevestigt slechts de regel.
Engagement is natuurlijk iets anders dan interesse voor de contemporaine realiteit. Maar ook dat laatste lijkt te ontbreken in de jongste Nederlandse literatuur. Er is in de laatste jaren niet of nauwelijks iemand aan te wijzen die ‘chroniqueur’ genoemd zou kunnen worden. Waar A.F.Th. van der Heijden tot ‘chroniqueur van de jaren tachtig’ is uitgeroepen, blijven de jaren negentig vooralsnog verstoken van een schrijver die zijn of haar tijdperk eens en voor altijd vastlegt door het een plaats te geven in fictie. Alleen Serge van Duijnhoven heeft een geslaagde poging in die richting gedaan. Met name de sleutelroman Dichters dansen niet was een treffende evocatie van de tijdgeest van de jaren negentig.
De jaren negentig van de vorige eeuw zijn natuurlijk niet onbeschreven gebleven. Er werden genoeg boeken gepubliceerd waarin de alledaagse werkelijkheid wél een belangrijke rol speelde, en die elk, en zeker met elkaar, een helder beeld geven van een tijdperk. Hoe persoonlijk gekleurd ook, de verhalen van (onder vele anderen) Arjan Witte, Tommy Wieringa, René Huigen, Martin Bril, Dirk van Weelden, Jaap Scholten, Joost Zwagerman, Hermine Landvreugd en - vooral - Belgen als Tom Lanoye, Paul Mennes, Peter Verhelst en Jeroen Olyslaegers zijn geschreven op de huid van de tijd, zoals dat mooi en dichterlijk heet.
| |
| |
Literatuur is heus wel geschikt voor het beschrijven verbeelden, registreren en documenteren van iets vaags en ondefinieerbaars als een tijdgeest.
| |
leeghoofdigheid
Literatuur is daartoe in staat, misschien beter nog dan de andere kunsten: een tijdsbeeld te geven, een uitsnede uit de werkelijkheid, hoe persoonlijk ook, en hoe gekleurd ook, waarin de actuele maatschappelijke ontwikkelingen het decor vormen van willekeurig welke verhalen. Geen schrijver bestaat buiten de wereld, en geen schrijversleven is los te zien van de contemporaine realiteit. Wie, zoals veel jonge auteurs, over zichzelf schrijft - in gefictionaliseerde vorm of anderszins - ontkomt er dus niet aan te schrijven over zijn of haar wereld. De schrijver hoeft zichzelf niet meteen tot ‘chroniqueur’ te bombarderen, maar we mogen toch wel van hem of haar verlangen dat hij of zij verder kijkt dan de neus lang en de navel diep is. Dat op z'n minst de huid van de tijd wordt gestreeld.
Literatuur is heus wel geschikt voor het beschrijven, verbeelden, registreren en documenteren van iets vaags en ondefinieerbaars als een tijdgeest. Ook al slagen de media er in deze tijd in de hele wereld in no time bij ons thuis te brengen, en elke gebeurtenis uit en te na te coveren, literatuur kan altijd meer dan dat. Meer dan verslag doen. Ook interpreteren, vergelijken en vooruitkijken. De boeken van jonge auteurs van de laatste jaren lijken erop te wijzen dat het probleem niet zozeer is dat de werkelijkheid zich niet wil laten vangen in een roman, maar dat de schrijver helemaal niet wil dat de werkelijkheid in zijn roman wordt verbeeld. Want er zijn belangrijker en interessanter dingen te vertellen.
Het probleem kan dus net andersom liggen. Ik bedoel, het kan de schuld van de werkelijkheid zijn, en niet van de schrijvers, dat literatuur en de contemporaine realiteit zo slecht samengaan. Want hoe je het ook wendt of keert, de werkelijkheid moet wel iets te bieden hebben wil ze worden verheven tot fictie. Zoals we van een liefde willen dat ze uitzonderlijk is voor we er een verhaal van maken, zo eisen we ook van de wereld om ons heen dat ze iets opmerkelijks te bieden heeft voor we haar serieus nemen als onderwerp voor onze boeken. Misschien moet de werkelijkheid dus maar de schuld krijgen van het - relatieve - gebrek aan harde realiteit in onze letterkunde.
In datzelfde Trouw-debat had een deelnemer wel een verklaring voor de ‘leeghoofdigheid’ van jonge Nederlandse schrijvers: ‘De tijdgeest is leeghoofdig, Consumentisme en liberalisme vieren hoogtij. Voor een schrijver is het moeilijk om tegenwoordig nog met iets nieuws te komen. Maar ook omdat bijna alles al een keer ge-/bedacht of geschreven is. Originele thema's zijn er bijna niet meer. Maar schrijvers “an sich” zijn geen leeghoofden, vergeleken met de SBS6- en RTL4-massa.’
Een volgende verklaring: ‘De essentie van een literair werk is een idee of een protest. Waartegen moet de hedendaagse schrijver ageren? We hebben het economisch goed, de Koude Oorlog is voorbij... Het moet eerst weer eens slecht met ons gaan, dan pas zal deze eeuw weer betrokken auteurs opleveren.’
| |
terugtrekkende beweging
Het moet eerst weer slecht met ons gaan... Het is wat gechargeerd gesteld, maar dat idee is vaker te horen. Maar het is een ridicule gedachte dat alleen extreme gebeurtenissen de belangstelling voor de maatschappelijke werkelijkheid kunnen opwekken. Deze tijd is interessant genoeg om over te schrijven, ook zonder oorlog, koud of warm, dichtbij of ver weg. Dit is een tijd van verandering, van ontwikkeling in de hoogste versnelling. De mens staat vol twijfel op de drempel van een nieuwe tijd, een tijd die hij nog niet eens kan beschrijven omdat de oude begrippen lijken te hebben afgedaan.
Er is in korte tijd veel veranderd. In tegenstelling tot enkele decennia geleden zijn wij, mensen in de nadagen van een postmoderne wereld, ervan doordrongen dat er geen waarheid bestaat, dat de grote verhalen zijn verdwenen, dat ideologieën niets meer voorstellen, et cetera. Jarenlang hebben we die negatieve axioma's aangehoord, zo lang dat we ze
| |
| |
bijna gingen geloven. De werkelijkheid is onkenbaar, en niet te bevatten, omdat er zoveel werkelijkheden zijn als er subjecten, individuen zijn. Wat heeft het dan nog voor zin een werkelijkheid te gaan beschrijven, als die toch niet meer is dan een particuliere?
Leven en dood, ziekte en gezondheid, natuur en cultuur, namaak en authenticiteit, lichaam en geest - overal zijn de oude zekerheden gaan wankelen onder invloed van, vooral, de voortschrijdende technologische vooruitgang. Het postmoderne twijfelen heeft ons murw gemaakt. Daarom is het ook niet vreemd dat jonge hedendaagse schrijvers duidelijk een poging doen daar afstand van te nemen. Zij maken een terugtrekkende beweging, en keren terug naar het begin van alles, de basis van het leven: de kleine wereld waarin het ik rondloopt. Om die vervolgens te gaan onderzoeken. Want daar moeten in eerste instantie de antwoorden worden gezocht op de vragen die deze tijd oproept.
| |
jaren tachtig
Het lijkt een natuurwet dat het eerste boek van een jonge schrijver overloopt van de navelstaarderij. Dat lijkt onvermijdelijk: pas na het debuut kan of wil de schrijver afstand nemen van het autobiografische en als het ware boven de fictie gaan staan. Het eerste boek, daar moet alles in. Alles wat al die jaren - vanaf de puberteit vaak - heeft geborreld en gebruist in het bewogen innerlijk van de jonge auteur.
Dat is niet erg. Maar er komt een tweede boek. En de wereld is groter dan de eigen navel.
A.F.Th. van der Heijden werd en wordt niet voor niets de chroniqueur van de jaren tachtig genoemd vanwege de boeken die kwamen na zijn (introverte) debuut, dat hij nota bene nog onder een andere naam publiceerde. Na een paar jaar verruimde hij zijn blik, en wilde hij met zijn romancyclus De tandeloze tijd nadrukkelijk de wereld van de jaren tachtig beschrijven, of preciezer: het Nederland van de jaren tachtig, het land van doem, van rellen, van krakers, van punk en Koude Oorlog. Zijn personages nemen actief deel aan de gebeurtenissen die de nieuwsbulletins haalden. Ze luisteren naar de muziek die we in die tijd kochten, ze dansen bij de bands waar wij zelf ook naartoe gingen. (Dat Van der Heijden er in zijn enthousiasme soms een beetje naast zit, en zijn personages een vrolijk dansje laat uitvoeren op de muziek van Joy Division vergeven we hem voor het gemak.) Zijn uitgangspunt is goed, en helder: je leeft niet alleen, en je wordt net zo goed gevormd door de wereld om je heen als door jezelf. Je omgeving speelt net zo'n vormende rol als je genetische aanleg. En dus is de wereld een interessante en belangrijke plek, die in de roman thuishoort.
Als het gaat over het probleem van de afwezige werkelijkheid in de boeken van onze tijd, kunnen we ons ook afvragen of dat niet aan de schrijver ligt maar aan de werkelijkheid. Leent die zich er wel voor om gechroniqueerd te worden? Is deze tijd wel te vatten in boeken, in zinnen, in woorden? Is de wereld van nu, met andere woorden, voor iemand van jonge leeftijd nog wel een grijpbare realiteit?
De afwezigheid van maatschappelijke realiteit in het werk van jonge schrijvers is in zekere zin ook een beschrijving van de tijdgeest: dit is nu eenmaal een tijd waarin Grote Gebeurtenissen zijn teruggebracht tot de verloving van onze kroonprins of een ontsporende trein. De val van de Berlijnse Muur in 1989 is voor velen de laatste stuiptrekking geweest van de Grote Geschiedenis; sindsdien leven we in een Kleine Geschiedenis. Zo bezien vormen de boeken van jonge schrijvers van vandaag een prachtige verbeelding van een tijd zonder schokkende verschuivingen. Een periode van kalmte in de historie. Het is een beetje alsof we in deze jaren staren naar de navel van de geschiedenis.
| |
opwinding
Dat deze tijd desalniettemin boeiend genoeg is om over te schrijven, bewijst Thomas van Aalten. In zijn tweede roman Tupelo, dit voorjaar verschenen, doet hij een poging zijn tijd, deze tijd, in beelden en woorden te vangen. Net als in zijn eerste boek Sneeuwbeeld beschrijft Van Aalten het ontregelde en ontregelende leven van een jonge man aan het einde van de twintigste eeuw. Dit is de wereld van de oppervlakkigheid, van het snelle amusement, van buitenkant, buitenkant, buitenkant. De hoofdpersoon van Tupelo, Victor, woont in de stad maar keert voor enige tijd terug naar het dorp waar hij is opgegroeid. Die confrontatie met zijn verleden ontregelt hem, en hij lijkt zijn houvast kwijt te raken in een wereld die hij sowieso als instabiel ervaart.
De realiteit die Thomas van Aalten beschrijft, de huidige realiteit, is de wereld van de nieuwbouwwijk, van de slaapstad. Het is een eindeloos Vinex-land, waar iedereen in woont, en dat iedereen herkent. ‘Het is zo'n uitgesponnen zomeravond waar geen einde aan komt. Het wil maar niet donker worden. We rijden
| |
| |
Het is een beetje alsof we in deze jaren staren naar de navel van de geschiedenis.
Thomas van Aalten foto Rachel de Joode
in de bebouwde kom van een shitdorp waar een buurtfeest gehouden wordt. We moeten twee dozen met petten afleveren voor een stel buurtkinderen. De geur van geroosterd vlees en warm asfalt hangt in de lucht. We moeten bij de Blokwijk zijn, maar we rijden al een kwartier rond zonder een Blokwijk te zien. Ik vraag de weg aan een vrouw met een kinderwagen. (...) De Blokwijk bestaat uit losstaande, moderne huizen met redelijk grote tuinen en oprijlanen. Centraal gelegen in de Blokwijk is een groot grasveld bij een vijver. Er is een melkwitte tent opgezet, waaronder volwassenen op tuinstoelen zitten en van plastic bordjes eten. Vijf mannen staan om een barbecue heen terwijl kinderen met een bal spelen. Sam parkeert de Opel aan de rand van het grasveld. We stappen uit.’
Grote wereldgebeurtenissen worden niet beschreven in Tupelo, geen schokkende veranderingen op mondiaal niveau. Want er zijn geen grote gebeurtenissen. Dit is een wereld waarin weinig gebeurt, waarin mensen zich drukker maken om het vlees op de barbecue dan om het verdriet van de buurvrouw. Liever sluit men zich af van de realiteit door in de tuin te gaan zitten dan zich te begeven in de wereld waarin de oppervlakkigheid regeert. Het zou te pijnlijk zijn: wie dat wél doet, wie wel die wereld van gelikt amusement en gladde marketing betreedt, herkent direct zijn eigen gebrek aan diepgang, aan menselijkheid. Het is niet een pessimistisch wereldbeeld dat Thomas van Aalten presenteert in Tupelo, maar een beeld van onverschilligheid en zelfzucht. Maar daar staat iets tegenover: de verwachting, of de wens, dat het anders zal gaan worden. Dat de in zichzelf gekeerde stilte van dit moment zal verdwijnen, en zal worden afgelost door opwinding en rumoer. Door andere mensen, met andere ideeën. En dat is, hoewel onuitgesproken, een optimistische gedachte.
We moeten tegenover de literatuur geen overdreven beleefde houding aannemen. Zoals je van een bakker mag verwachten dat hij brood bakt dat iets voorstelt, mogen we van onze schrijvers best iets eisen. Literatuur moet niets, hoor je vaak, veel te vaak. De schrijver heeft geen enkele verantwoordelijkheid, hoor je meer dan eens. Literatuur moet in de eerste plaats amuseren. Leuk zijn. Gezellig, zoiets.
Nee, wij mogen best iets eisen van schrijvers en hun boeken. Ze hoeven niet direct de wereld te verbeteren, en zeggen dat de auteur van literaire boeken een ‘taak’ heeft, gaat wellicht wat al te ver, maar ik vind dat we mogen vragen dat de literatuur ons een beeld geeft, of probeert te geven van de tijd waarin we leven. Van het hier en nu, zoals gezien en beleefd door de literaire auteur. Dat is toch een zekere ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid’.
|
|