woordelijkheden die ik ooit dacht te hebben gekregen bleken ijdel als kikkerdril in een droogstaande sloot. En toen gebeurde er iets. Ik zat op het strand bij een kampvuur een fles wijn leeg te drinken. Naast me zat een backpack-meisje met lange wimpers en 112 zomersproeten op en rond haar neus. ‘Hé, ho,’ riep ik, ‘who are you?’ Zij lachen. Ik lachen. Ze vertelde me haar naam en ook dat ze uit Canada kwam en al meer dan een jaar door Europa backpackte. Ik legde uit dat ik op de vlucht was en zo'n bizar uniform droeg omdat ik me had aangemeld bij het toeristisch vreemdelingenlegioen. Zij lachen. Ik lachen. Ze bleef de rest van de avond bij me en ook de daaropvolgende nacht en we lachten wat af, maar dat is niet waar het hier nu om gaat. Toen ik de volgende ochtend wakker werd, was het backpack-meisje al verdwenen. Zonder een spoor, dacht ik aanvankelijk, en ik viel weer even in slaap. Bij de tweede keer wakker worden voelde ik dat er iets zwaars op mijn voeten rustte. Ik ging rechtop zitten en zag dat er een boek aan het voeteneinde lag. Ik trok het naar me toe en las de titel: Generation X. De schrijver heette Douglas Coupland. Lief, dacht ik, ze heeft een cadeautje achtergelaten. Ik stond op om aan het werk te gaan.
De dag daarna was ik vrij. Ik besloot naar Verona af te reizen. Ik moest de stad van Romeo en Julia maar eens gaan bekijken. In de tas met broodjes kaas en ham en twee plastic flessen met water zat ook dat boek van die Coupland. Ik begon erin te lezen in de bus die me naar het treinstation van Venetië zou brengen. Deze schudde als een bolderkar op houten wielen, zodat dat ik me met moeite op de regels kon concentreren. Maar wat ik las leek zo op een verhaal dat ik al kende, dat ik mijn ogen er nauwelijks vanaf kon houden. Ik keek naar buiten. Ongeveer een kwartier was ik onderweg. De bus reed nog steeds over de Via Fausta op Lido di Jesolo. Fuck Verona, dacht ik en ik drukte resoluut op het stopknopje. Vijf minuten later zat ik aan het strand in de schaduw van een duin met Generation X op schoot. Ik las die dag het boek tweemaal uit. Ineens begreep ik dat het mij ook in Italië uiteindelijk niet zou lukken om te ontsnappen aan de onzichtbare wurgvingers van mijn grote boze toekomstvrees. Die waren niet Hollands. Die waren wereldwijd aanwezig. 's Avonds, terug op de camping, schreef ik voor het eerst in die periode een paar brieven naar Nederland, waarin ik aankondigde dat ik binnen afzienbare tijd terugkomen zou.
Bijna tien jaar later richtte ik in Groningen het Schrijflaboratorium op. (In het schrijflab komen RuG-studenten eens in de twee weken bijeen om de verhalen die ze schrijven met elkaar te bespreken.) De laboranten maakten onder meer een reeks verhalen waarin de recente geschiedenis een rol speelt; literair proza over gebeurtenissen die in het collectieve geheugen van na de sixties van invloed bleken te zijn. In Utrecht, na afloop van de boekpresentatie van mijn tweede roman, raakte ik in gesprek met Richard Dekker. Hij was zeer geïnteresseerd in ons laboratoriumexperiment. Echt iets voor Passionate, meende hij. Ik werd uitgenodigd om als gastredacteur aan te schuiven bij een redactievergadering. Onderwerpen werden op een rijtje gezet, namenlijsten werden opgesteld en taken werden verdeeld. Het resultaat ligt hier voor u.
In dit nummer zijn opgenomen artikelen van Rob van Erkelens en Erik Brus over hedendaagse Nederlandstalige chroniqueurs en geschiedschrijvers van de toekomst. Daarnaast: poëzie met daarin een gezonde dosis geëngageerde woede van T.D. Wieringa, Arnold Jansen op de Haar en Manon Uphoff. Speciaal voor de gelegenheid maakte Peter de Wit drie Sigmunds. Verhalen zijn er van Steven Verhelst over het einde van de Amerikaanse droom in een razende transatlantische stijl en van Valentijn van't Riet over het einde van de socialistische mythe op een Oost-Europees aandoende absurdistische manier. Jaap Scholten, Jan Roelof van der Spoel, Arjan Witte en Serge van Duijnhoven tenslotte werden geïnterviewd over de historische gebeurtenissen die in hun werk een rol spelen.