Uitgelubberde wijven met het postuur van een veulen. Mannen, chagrijnig en stoïcijns met vettige petten op hun kale schilferkop. Niet in staat gewoon deel te nemen aan een gesprek maar voor zich uit vloekend. Ik loop het station uit.
‘Hé, Victor.’ Ik draai me om en sta oog in oog met John, de vriend van mijn moeder. Hij kijkt moeilijk. ‘Wat doe je met die zonnebril op? De zon schijnt helemaal niet.’
‘Hallo John,’ zeg ik kortaf en haal de bril van mijn neus. Ik schud hem formeel de hand. ‘Alles goed?’ vraag ik.
‘Je trein had vertraging?’
‘Na Schiphol heeft de trein een stuk of drie noodstops gemaakt.’
‘Jee, wat zie je er slecht uit.’
We lopen naar de auto op de parkeerplaats. Het begint te regenen. Ik stap in de wagen.
Het regenwater spat op de voorruit. Als John de auto probeert te starten maakt de motor een ongewoon kreunend geluid. ‘Kankerding,’ mompelt John.
‘Doet ie het niet?’ vraag ik. Hij heeft deze Goggomobil-Coupé uit 1960 pas een jaar en hij is al meer dan tien keer naar de garage geweest.
‘Kutzooi. Op het moment dat je in de stromende regen staat krijgt dit ding kuren, en als je hem voor je huis parkeert, rijdt hij vanzelf weg.’ John stopt even met de woeste, vergeefse trappen op het gaspedaal, zucht diep, klemt zijn handen om het stuur, trommelt een aantal keren met zijn vingers en zegt dan kalm: ‘Als je het nu niet doet, klotewagen, dan steek ik je in de fik en ik bel geen brandweer.’ De Goggomobil-Coupé start nu soepel. We kunnen rijden.
‘Zo. Wat heb je allemaal uitgevreten in Italië?’ vraagt hij als we door de stad rijden.
‘Van alles en nog wat.’ zeg ik.
‘Je moeder is begonnen aan een cursus pottenbakken.’ Hij kijkt me even heel vuil aan. ‘En ik vind dat ze verschrikkelijke dingen maakt. Geglazuurde schaaltjes met tekeningetjes van indianen. Daar krijg ik dan m'n gehaktbal uit. Als zij er plezier in heeft ga ik dat niet verpesten, maar 't is niet van harte. Schaaltjes met tekeningetjes van indianen.’
‘En jij, wat doe jij?’
‘Alles z'n gang. Nu lekker vakantie.’ John klikt de radio aan. Een ruisend geluid met daartussen de klanken van iets wat op een kapot draaiorgel lijkt. John zet hem weer uit. Na de rotonde gaan we linksaf, de snelweg op, en rijden dan een paar minuten langs weilanden met grazende koeien.
■
Als een deserteur kom ik terug van een gestreden oorlog. Berust in mijn lot. John sluit het portier van de auto en loopt over de krakende kiezels naar de deur, onder de carport. We stappen de gang binnen en de sterke walm van vers gebakken worteltaart komt me tegemoet.
‘Je moeder is boven. Ze is je oude kamer aan het opruimen, geloof ik,’ zegt John terwijl hij de grommende doberman Malfi ruw aait. Ik sta aan het raam, duw de luxaflex een stukje naar beneden en kijk uit over het speelplein.
John roept mijn moeder. ‘We zijn er weer!’ We horen gestommel op de trap. ‘Moet je opletten,’ zegt John, ‘gaat ze je straks die cake geven op die schaal met die indianen.’
Mijn moeder doet met een ruk de kamerdeur open en vliegt in mijn armen. Daarna, bozig: ‘Wat zie je eruit vent! Vreet jij uit de vuilnisbak?’
‘De deserteur is thuis,’ zeg ik.
‘Ik heb worteltaart gebakken.’