Het slijk der waarde
Hakan was zo'n Turk zoals de Hollanders ze graag zagen: volledig aangepast. Hij had gestudeerd, sprak vrijwel accentloos Nederlands, was keurig en voorkomend en hield zich aan de ongeschreven regels van de gedogende natie. Hij had geen zwarte leren jas en zag er meer uit als een afstammeling van de Hugenoten dan als zoon van Allah. ‘Ben jij een Turk?’ werd hem meer dan eens per week gevraagd. Hakan was het gewoon en zag het als compliment. Zijn oprechte hekel aan alles wat riekte naar fundamentalisme had hem openlijk bezwaar doen maken tegen de oprichting van een islamitische middelbare school in zijn stad. Deze actie was niet aan de plaatselijke afdeling van een partij voor bekeerde hippies en ogenschijnlijk sociaal voelende leraren, verpleegsters en andere middle-class types onopgemerkt voorbijgegaan, en men had hem uitgenodigd lid te worden om hem vervolgens op een verkiesbare plaats te zetten. Ze konden wel een ‘excuusturk’ gebruiken, al zouden ze zoiets nooit durven denken. Hakan was niet dom; hij begreep wat er van hem werd verwacht en na lang wikken en wegen dacht hij: beter ik dan iemand anders.
Op een middag, tijdens een receptie ter gelegenheid van iets onbenulligs, werd Hakan aangesproken door een keurige heer die hij wel kende uit de wandelgangen. ‘Ik heb begrepen dat u van Turkse afkomst bent en dat u wel eens een theater of concert bezoekt.’ Hakan knikte. ‘Nu zijn wij nog op zoek naar iemand voor een van onze commissies, die enig verstand heeft van niet-Nederlandse culturen. Heeft u interesse? Het kost niet veel tijd en het betaalt redelijk.’ Hakan dacht aan zijn drukke agenda: ‘Ben ik daar wel de geschikte persoon voor en waar bestaan de werkzaamheden eigenlijk uit?’ ‘Het gaat om het beoordelen van een aantal subsidie-aanvragen van plaatselijke culturele instellingen. Het is niet moeilijk en u bent mij van verschillende kanten aanbevolen. Als anderen zoveel vertrouwen in u hebben, waarom uzelf dan niet?’
Twee weken later stond er een koerier op de stoep met een dik pak papier. Een dagje of twee werk had de voorname heer gezegd. ‘Let niet op de uiterlijke vorm, de instellingen hebben verschillende budgetten,’ stond er op het summiere begeleidende briefje. Hakan zette een pot sterke koffie, trok de stekker van de telefoon eruit en begon met lezen. Hij las het verhaal van een culturele instelling die schreef dat ze iets heel bijzonders deed; de plannen en ambities vlogen hem om de oren en het was prachtig opgeschreven. Hakan werd superenthousiast en vulde in - op het daarvoor bestemde formulier: ‘toekennen’.
Hij keek op de klok. Oei, hij had er wel wat lang over gedaan, maar aan de andere kant; veel aanvragen van dit kaliber zouden er wel niet tussen zitten. Hij pakte het tweede plan. Weer zo'n goede club van belangeloze creatievelingen die iets moois van de grond probeerden te krijgen en die schrijfstijl! Kloppende volzinnen, prikkelende bijvoeglijke naamwoorden, puntgave bijzinnen en gepaste terzijdes: toekennen! Bij het derde plan was het al niet anders en het was reeds lunchtijd. Lichte paniek. Vluchtig bladerde Hakan door het grote pak. Er zat haast geen verschil tussen. De ene instelling was - volgens zichzelf - nog bijzonderder dan de andere. De wollige taal begon hem tegen te staan.
Hakan belde naar de keurige heer, maar die was lunchen. Hij belde naar een invloedrijke partijgenoot, maar die was op werkbezoek. Hij zocht tussen de papieren en vond de naam van een ander commissielid: ‘Heb jij dan niet de uitgangspunten erbij gekregen?’ ‘Welke uitgangspunten?’ vroeg Hakan. ‘Wel,’ zei de ander vriendelijk, ‘het gaat zo: eerst vraagt de gemeenteraad advies aan de ambtenaren, die zich weer laten adviseren door de club waar wij nu voor werken. Vervolgens wordt dit advies door de ambtenaren vertaald naar een werkbaar advies waarvan zij denken dat er politiek voldoende draagvlak voor is. Dit advies wordt goedgekeurd en nog een beetje bijgesteld door de commissieleden voor kunstzaken van de gemeenteraad. De ambtenaren maken er weer één verhaal van en dat