Passionate. Jaargang 7
(2000)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
[pagina 17]
| |
Ze heeft tot half vijf archeologie-college. Ze schuift de zool in het voorvak van haar tas en rijdt richting Rivierenbuurt. Pas nadat ze het Rembrandtplein voorbij is, beseft ze weer dat ze eigenlijk niet alleen wil zijn. Al bijna veertien dagen leeft ze alleen, op haar etage. Alleen met de ijskast, alleen met de teevee en alleen met de zool. Soms gaat ze graven, meestal blijft ze thuis. Vaak denkt ze aan de elpee van Janis Ian, denkt aan nummer 12. ‘In the winter.’ The days are okay. Ze houdt van de eenvoud van het intro, die neutrale zin. The days are okay. I watch my tv the afternoon... Daarna komen een paar zinnen die ze niet verstaat, het refrein volgt. And in the winter extra blankets for the cold. Fix the heater. Getting old. Zo leeft ze, als de plaat. Ze studeert, kijkt teevee, gaat vroeg slapen. Op de teevee ligt de zool. Minutenlang kijkt ze naar het leer dat ze opgegraven heeft onder een brug in het noorden van de stad. Vier dagen helpt ze al mee, een beerput wordt blootgelegd. Een bouwterrein wordt gesaneerd en vrienden van Kim leggen een beerput bloot. Ze pompen het water uit de beerput, scheppen het beer (de modder en het slijk) uit de houten omheining van eeuwen oud, leggen een bedspiraal over de put en zeven de modder er weer overheen. Scharen, sieraden, beenderen; allerlei voorwerpen blijven liggen op het rooster van ijzer. Kim werkt mee in weekenden, gaat in de avonden soms alleen kijken naar de verlaten beerput. Zelf heeft ze een schoenzool gevonden. Het oppervlak is in honderden jaren gaaf gebleven, aan de zijkant ziet ze hoe de zool bestaat uit flinterdunne lagen leer. Aan de onderkant is zichtbaar hoe met koperen spijkertjes de lagen bij elkaar worden gehouden. Gave, koperen punten in roodbruin leer. ‘Eind achttiende eeuw, begin negentiende,’ heeft de docent vandaag gezegd. ‘Veel ouder,’ denkt Kim maar kan het niet hard maken.
Ze spreken altijd af op de parkeerplaats achter de Albert Cuyp, Joan komt van haar kraam waar ze in zon en regen spijkerbroeken verkoopt, Kim heeft college gevolgd. Deze avond vraagt ze Joan mee, voor het eerst, mee naar de beerput.
Kim rijdt met een hand aan het stuur, Joan praat. Ze praat zonder ophouden, vertelt dat de hele zomer de vliegtuigen naar Suriname al volgeboekt zijn, vertelt over nieuwe partijen opgekochte jeans, vertelt. Ondertussen schuift ze onrustig over de achterbank, alsof haar billen driftig het goede stuk polyester zoeken. Kim heeft haar gezegd dat ze onder het rijden niemand naast zich wil hebben. Ze ziet hoe Joan tussen de zinnen door naar haar lichaam kijkt, houdt er rekening mee dat ze zich dat verbeeldt. Ze werkte in vakanties in een warenhuis, elke dag voelde ze wel een paar keer de blik van een vrouw op haar lijf. Anders dan de ogen van mannen, een blik met minder angst. Ze heeft in de ogen van mannen vooral overwonnen angst ontmoet. De ogen van vrouwen zijn berekender, geiler. Nonchalant draait ze haar bovenlijf naar achteren, zet de autoradio zacht, wijst naar een tankstation langs de weg. ‘Het is vanaf hier een kwartier lopen, eigenlijk vind ik het mooier om het laatste stuk te lopen...’ Joan knikt verwonderd. ‘Het is koud en overal glad maar oké, it's your night, tassen hier laten of meenemen?’ Ze parkeren de auto naast een defecte benzinepomp. ‘Ik laat mijn tas in de auto en jij...’ Kim voelt irritatie, het is een eer dat ze een keer mee mag, waarom praat ze zoveel?
Met twee scheppen lopen ze in de berm van de autoweg. Het wegdek loopt in een bocht, het wordt donker maar zwermen vogels zijn zichtbaar, door de wind opgedreven. | |
[pagina 18]
| |
‘Weet je zeker dat ze op zo'n bouwterrein niet tot het donker werken?’ ‘Ik weet het zeker.’ Ze kijkt niet naar Joan. Denk aan colleges, scherven, stenen pijpen, geeft ze zichzelf de opdracht. Afgeroosterd met een drie meter hoog hek ligt de bouwput voor hen. Kim gaat Joan voor door een gat in het raster. In zand en opgedroogde modder lijkt het of zij en de jonge vrouw naast haar de enigen op een kale planeet zijn. Joan draagt een wijd shirt van een bekend merk over haar grote borsten als enige herinnering aan een wereld van winkelen en discotheken. Het bedspiraal ligt nog over de blootgelegde put. ‘Alright,’ zegt Joan belachelijk hard, plant met een onmachtig gebaar haar schep in de grond. ‘Graven maar,’ zegt ze met een ‘r’ die ergerlijk lang over haar lippen gaat. Kim denkt aan de plaat, The days are okay. I watch my tv the afternoon, verlangt naar alleen zijn. ‘Het is niet graven maar,’ zegt ze kalm. Ze schept wat beer op de bedspiraal. Fijne korrels modder glijden door het ijzerwerk. Laag voor laag kleedt de aarde zich uit. Joan volgt haar bewegingen, het lijkt of ze Kims toewijding voor haar werk wel ziet maar niet begrijpt, er bang voor is. Kim ziet dat Joan is gaan zitten op een lege, papieren cementzak. ‘Vind je het goed als ik de eerste keer alleen maar kijk,’ zegt ze opeens onzeker. ‘Komt er een tweede keer?’ vraagt Kim relaxed, schrikt ervan dat ze geen moeite doet om irritatie te verbergen. Joan irriteert haar de hele avond. Haar donkere, dromerige ogen die naar haar kijken, haar strakke billen waar Kim op het moment meer naar verlangt dan naar oude munten of scherven. Misselijk wordt ze ervan. ‘What's wrong? Mag ik nooit meer mee? Wat heb ik fout gedaan?’ vraagt Joan verbaasd, er komen tranen in haar ogen. ‘Het is niet “graven maar”,’ herhaalt Kim. Joan staat op, wijst op haar voorhoofd met het soort felheid waar Kim bang voor is. ‘Bepaal jij alle regels?’ Kim kijkt op van haar werk, kleurt. Ze heeft weinig zin in verliefd worden. Gekwetste kwaadheid verdwijnt op Joans gezicht. Ze begrijpt iets, gaat weer zitten op de papieren zak. Geduldig blijft Kim werken, tot het te donker is om de grond onder haar voeten te zien. Joan zegt niets. Ze zegt niet ‘het is veel te donker om te graven.’ Zo kan Kim nog een kwartier met de ijzeren plaat van de schep voor niets over de aarde schuren, enkel luisteren naar Joans ademhaling.
In het aardedonker lopen ze terug naar het tankstation. Aan de linkerzijde flats, rechts een verlaten winkelcentrum met grijze rolluiken. Joan legt een arm om haar schouder: ‘Niet erg hoor, dat we niks gevonden hebben, ik vind het spannend.’ Kim draait zich onder haar arm uit. ‘Volgende keer beter.’ Joan heeft ervaring met meisjes, dat moet, die arm, zo ontspannen over mijn rug...., denkt Kim, begint nog sneller te lopen. ‘Shit!’ schreeuwt ze. Voorruit ingeslagen, autoradio gejat. ‘Maanden verwacht ik dit in de buurt waar ik woon...,’ Kim steunt met haar ellebogen op het autodak, ‘en hier gebeurt het..., deze uitgestorven klotenplek.’
In de auto hangt zware benzinelucht, Kim trekt op. Ze rijden langzaam, Joan draait aan de ontbrekende knop van de ontbrekende radio. Ze imiteert de ruis en het ABN van de nieuwsuitzending. ‘Ik ga een nieuwe radio voor je kopen,’ zegt ze teder. Kim slaat haar handen voor haar gezicht. Ze voelt nog eens achter haar stoel. ‘Mijn tas is weg.’ | |
[pagina 19]
| |
‘Hou je bek.’ Kim rijdt de auto de weg af, de berm in. Joan buigt zich naar de voorbank toe. ‘Sorry.’ ‘Ik hou van die schoenzool.’ Kim huilt, ze kijkt er vragend bij. ‘Nee, het is niet gek...je hebt zoiets moois gevonden.’ ‘Ik kan erom blijven huilen,’ zegt Kim met rode ogen. Op de achterbank knoopt Joan haar blouse open. Kims handen gaan naar het hendeltje waarmee de autostoel naar achteren glijdt. Ze kunnen elkaar aankijken; Kim op de naar achter geklapte autostoel, Joan op de achterbank. ‘Wil je?’ fluistert Joan. ‘Wat precies?’ ‘Weet ik ook niet.’ Joans handpalm streelt langs Kim gezicht, haar wijsvinger streelt over de kringen onder haar ogen en wordt naar binnen gezogen door een aarzelende mond. Snel kruipt Kim bovenop het vrouwenlijf dat zich al de hele dag naast haar heeft bewogen. Ze vermijdt Joans ogen. Vrouwenogen. Hardvochtig door die ontembare gevoeligheid. Kims tong stippelt een lijn over Joans borstbeen. Fysieke pijn die ze de afgelopen minuten voelt. Plotselinge vermoeidheid alsof ze kilometers heeft gelopen, gaat over in benauwde warmte. Ze voelt de warmte van vroeger, van een tijd waarin haar moeder haar vertelt: ‘Kim, vandaag kan je echt niet naar school, koorts Kim, koorts.’ Warmte gaat door haar lijf, ze neemt de borsten van Joan in haar handen, drukt ze voorzichtig tegen elkaar, laat ze los, stipt met haar tong ruwe plekjes rond haar tepelhoven aan, zuigt de tepels naar binnen. Met een harde ruk trekt ze aan de lussen van spijkerstof in de riemgordel van Joan, zodat haar broek door losspringende knoopjes van haar heupen glijdt. Ze trekt haar slip naar beneden, haar nagels maken witte sporen over Joans huid. Kim zit overdwars op Joan, laat haar bekken zakken, voelt haar schaamlippen die van Joan naderen. In de wrijving van huid en donzig haar doet Kim haar ogen dicht, glijdt langs de ribbenkool terug naar de borsten. Ze bijt hard op haar tong die tegen haar kiezen drukt, haar spieren spannen zich samen. Kalm en naakt kruipt ze naar de voorbank. Buiten is het nacht. Joans handen strelen over Kims rug. Ze drukt een kus op haar schouderblad. ‘Je vrijt als een man,’ zegt ze, zoekt naar een pakje Sportlife onder de zitting, ‘je vrijt alsof je mijn lichaam wilt bezitten voor je het wilt leren kennen, zo vrijen mannen.’ Kim zucht. Ze hebben elkaar niet gekust, zelfs niet dromerig aangekeken. ‘Maar weet je...’ zegt Joan ‘... weet je, het maakt niet uit.’ Ze lacht ‘... jij hebt deze avond je zool verloren, iets wat heel intiem is en daarmee even...’ Ze neemt een streng haar van Kim in haar handen. ‘... en daarmee even alle intimiteit. Vaker doen?’ Kim denkt aan de plaat, ze vindt de dagen oké, alleen, met colleges, met de beerput. ‘Misschien.’ Ze begint zich aan te kleden.
Rashid Novaire | |
[pagina 20]
| |
[pagina 21]
| |
|