| |
| |
| |
Ingmar Heytze wil geen dienende dichter zijn
‘Vroeger vond ik: als je het op een podium niet weet te brengen, waarom schrijf je dan? Dat gaat mij nu te ver. Daarna vond ik: als je het toch niet weet te brengen, waarom houd je het dan niet bij schrijven alleen? Eigenlijk zie ik dat nog steeds zo. Maar soms heb je schrijvers die het gewoon waard zijn om gezien en gehoord te hebben, ook al zijn het dan geen “performers”. Stephan Enter is zo iemand.’
Als ik Ingmar Heytze interview moet ik denken aan die uitspraak van Freek de Jonge. ‘De interviewer vroeg nog: “Zal ik niet eerst een vraag stellen,” maar ik zei: “Ben je gek, ik lul wel een eind weg. Als je slim bent monteer je er na afloop een paar intelligente vragen tussen, dan kom je zelf ook goed weg.”’
Ingmar Heytze foto: Lieke Timmermans
Ingmar Heytze (1970) timmert sinds enkele jaren zowel op papier als op het podium stevig aan de weg. In november zal zijn derde dichtbundel, Aan de bruid, verschijnen bij uitgeverij Podium. Heytze, op video tijdens Geen Daden Maar Woorden 2000 aanwezig, is een dichter naar de smaak van Passionate: helder, humoristisch en met een aanstekelijke charmante zwier. Voor zijn voordracht gelden eigenlijk dezelfde typeringen. Het is gewoon prettig Ingmar Heytze aan het werk te zien. En verdomd, het is al even plezierig om hem te interviewen. Nu is de setting er ook naar: het zomert in Utrecht dat het een aard heeft, we lunchen op het overvolle terras van café Orloff en zien een continue stroom van op de zon afgestelde studentes aan ons voorbij gaan. Uit het patroon van zijn volgende ogen kan ik na een tijdje de voorkeursmaten van de dichter afleiden.
| |
Gelul
Ingmar Heytze is dichter én performer. Ik ben benieuwd wat hij vindt van de frêle relatie tussen die twee disciplines. Ziet hij er een gelukkig, ja vruchtbaar huwelijk in? Een onderwerp zo uitgekauwd als de chewing gum van die Amerikaanse soldaat die pas diep in de jaren zestig uit de jungle te voorschijn kwam en niet wist dat WO II al weer een tijdje afgelopen was. Dat vindt Ingmar natuurlijk ook, maar hij trekt zich er niets van aan, haalt een kussentje uit zijn tas, gaat er eens goed voor zitten en steekt van wal.
‘Als je het mij vraagt is die liaison tussen de letteren en andere kunstdisciplines van alle tijden. Misschien valt het nu iets meer op omdat spoken word en stand up poetry afrekenen met het elitaire ivoren toren-gedrag dat nog altijd bij de “serieuze” literatuur hoort. Je zou ook kunnen zeggen dat schrijvers en dichters een plaats zoeken in de beeldcultuur, al vind ik dat persoonlijk een nogal overdreven denktrant. Ik bedoel, het lijkt wel alsof iedereen zich reuze zorgen maakt over de teloorgang van het geschreven woord, behalve de schrijvers en dichters zelf. Die zitten te schrijven. Tatjana Daan (directeur Poetry International - rd) werd gevraagd wat ze nou vond van spoken word en stand up poetry, nou dat vond ze wel aardig, maar het mocht de “echte” poëzie niet verdringen. Wat een gelul.’
- Ja, je organiseert toch een festival? Geef dan een blad uit, zou ik zeggen. En verdomd, Poetry start binnenkort een online tijdschrift.
| |
| |
‘Los daarvan: volgens mij hebben kunstenaars uit verschillende disciplines altijd affiniteit met elkaar gehad. Hoe verschillend een dichter, een acteur, een schilder en een muzikant ook mogen leven en werken: ze herkennen altijd nog meer in elkaar dan in, pakweg, een banketbakker of een bankbediende. Daarnaast wordt een cultureel klimaat zelden gevormd door kunstenaars uit één enkele discipline.
‘Zelf organiseerde ik tot een paar jaar terug hier in Utrecht het Poëziecircus. Het bestaat nog altijd. Nu is de hype er een beetje uit, maar in die tijd kwamen er telkens 120 man op af. Het concept, taaltheater, deugt nog steeds. Die crossover levert aardige experimenten op. Maar om de tijdgeest te vatten moet je blijven opletten. Dat is inherent aan het concept: je moet je blijven vernieuwen en daarvoor zou ook de organisatie zelf in beweging moeten blijven. Het grote risico van al dat visuele geweld is natuurlijk dat mensen geen oor meer hebben voor de poëzie zelf. Zo hadden we ooit Menno Wigman in het Poëziecircus. Dat is geen showman nee. Die jongen staat daar gewoon en draagt de prachtigste gedichten voor. En na afloop hoorde ik mensen, van de organisatie nota bene, zeggen: “Nou die Wigman viel tegen.” Wat? Jullie hebben naar Menno Wigman geluisterd! De beste dichter van onze generatie! Met afstand!’
| |
Spontaniteit
‘Dat samenspel met andere disciplines blijft me boeien. Ik werk veel met muzikale begeleiding. Met de gitarist Desmond Haneveer bijvoorbeeld. In het verleden trad ik vaak op met Alex Burghoorn op cello.’
Dan volgt een uitgebreide lezing over het bespelen van een versterkte cello. Wie geïnteresseerd is moet de dichter er bij gelegenheid maar eens naar vragen. Waarna het gesprek komt op Jan Klug, multi-instrumentalist van Dichters uit Epibreren.
‘Jan gebruikt altijd een serie geluidseffecten voor een optreden. Zoals hij het doet kan je er alle kanten mee uit, maar meestal geven al die presets natuurlijk weinig ruimte tot improvisatie. Mijn optredens zijn over het algemeen toch al tot in de puntjes voorbereid. Meestal maak ik vlak voor het optreden een definitieve selectie, afhankelijk van de sfeer, het publiek en mijn humeur. Je zult me op een podium eigenlijk nooit iets zien voorlezen wat ik niet vooraf gepland had. Hooguit sla ik af en toe een gedicht over als de reacties daar aanleiding toe geven. Wanneer ik werk met muzikanten, ligt de setlist volkomen vast, zeker wanneer de muzikanten effectenapparatuur met presets gebruiken. Alleen de praatjes tussen de gedichten geven nog ruimte voor spontaniteit. Dat heb ik van Ruben van Gogh geleerd. Die kan dat heel goed, hij is ook als stand-up comedian begonnen. Voor het publiek is dat ook fijn, zo'n salvo van gedichten is anders een aanslag op je concentratievermogen. Het hele optreden oogt meer ontspannen. Ik heb er weleens aan gedacht, of eigenlijk was het een tip van Guillaume van der Graft, om de meest geslaagde inleidende praatjes op papier te zetten en op te nemen in een volgende bundel. Ik laat tegenwoordig een MD meelopen bij mijn optredens, dus het zou gewoon een kwestie zijn van afluisteren en uittikken. Maar dan verliezen ze natuurlijk hun spontaniteit. En je kunt ze daarna niet meer met goed fatsoen gebruiken voor volgende optredens.’
- Luister je die MD's ook af om te kijken of er nog verbeteringen mogelijk zijn in je optredens?
‘Nee, maar als ik beeldopnamen van mezelf zie schrik ik nog steeds van mijn motoriek. Niet dat ik er veel aan doe, dat
| |
| |
heeft toch geen zin. Het enige waar ik op let is dat ik mijn borst niet te veel naar voren en mijn nek naar achteren gooi. (Neemt een Youp van 't Hekhouding aan in zijn terrasstoel.) Zo van ‘ik zet me schrap, ik kan jullie hebben’. Die houding past mij en mijn gedichten helemaal niet. Dus wat heeft Mensendieck mij geleerd: rug recht, ademhaling vanuit de buik, dat is ook beter voor mijn stembanden. Een basale stemtechniek, niets meer niets minder. Maar als je in een endorfinerijke Selfkicker-aanval schiet, vergeet je dat natuurlijk allemaal. Niet dat zoiets vaak voorkomt hoor, daarvoor is mijn optreden toch te bestudeerd.
‘De opbouw van mijn optredens voldoet aan een vrij consistente, ijzeren logica - de wetten van een goed popconcert. Het maakt niet uit dat een band een hele avond speelt en ik maar een kwartier. In beide gevallen moet de set als geheel kloppen. Sterker nog, als je maar een kwartier ofwel tien tot twaalf gedichten hebt, moet het optreden ook meteen staan. Daarom open ik altijd met een pakkend, maar niet te ingewikkeld gedicht. In het begin is het publiek nog te veel bezig met hoe je er uitziet en hoe je er bijstaat om goed op te letten wat je zegt. Een goede opening vind ik bijvoorbeeld “Entree” (zie verderop in dit nummer - rd). Tijdens de eerste drie gedichten bepaalt het publiek of ze verder naar je willen luisteren of gaan zitten wachten tot je klaar bent. Daarom doe ik in het begin meestal een ademtechnisch huzarenstukje als het rap-achtige “Parfum of palfium” (zie Passionate, jan-feb 2000 - rd). In de loop van de set probeer ik recente gedichten af te wisselen met wat bekendere stukken waarna ik afsluit met een kosmisch gedicht als “Voor de verre prinses”.’
| |
Een impressie
‘Tijdens het schrijven houd ik me er volstrekt niet mee bezig of het gedicht straks wel lekker bekt op een podium, maar als het af is weet ik wel of een gedicht stage-potential heeft. Ik schrijf altijd met klank en ritme als uitgangspunt, waardoor in principe al mijn werk zonder al te veel moeite voorgelezen zou kunnen worden. Toch zijn er weleens gedichten die bij optredens kennelijk niet werken. Die vallen bij de samenstelling van een bundel dan ook meestal af. Alle gedichten uit De Allesvrezer en Sta op en wankel (Heytze's eerste twee bundels - rd) hebben eigenlijk wel gefunctioneerd in de voordracht, alleen zijn er in de loop van de tijd bepaalde favorieten bij het publiek, en bij mij, boven komen drijven. Ik lees liever recent werk, omdat het dichter bij me staat dan oudere gedichten. Aan de andere kant is het een kick als er juist om een bepaald gedicht uit een oudere bundel wordt gevraagd.’
- Al was het maar omdat zo iemand je optreden in ieder geval ook nog kan volgen. Want wat blijft er over van voorgedragen poëzie als de mensen het gedicht niet al van tevoren kennen?
‘Een impressie, een paar beelden en de wens om de gedichten nog eens na te lezen. Wat dat betreft is zo'n optreden toch vooral een reclamespot. Kijk, zo'n gedicht komt maar één keer voorbij. Het publiek heeft geen invloed op het tempo, men kan niet even terug in de tekst om de verbanden te ontdekken. De mensen zien het gedicht ook niet in zijn specifieke opmaak voor zich. Onze oren zijn natuurlijk op de eerste plaats proza-gericht. Waar het bij de meeste poëzie nou net niet om gaat is het verhaaltje. Dat is altijd hetzelfde: de liefde is weg, alles gaat slecht, de fles is leeg, je voelt je niet goed, we gaan allemaal dood, de kosmos die op
| |
| |
ons drukt. Dus bij een poëzievoordracht draait het niet om het begrip. Wat overblijft is een impressie van de dichter en zijn gedichten. En een ‘aangekleed’ optreden kan die impressie versterken. Wat niet betekent dat je er ineens zeeleeuwen bij hoeft te halen. Poëzie is entertainment, of moet het zijn. Je moet er iets van maken op het podium.
‘Nou hoef je niet meteen als Serge van Duijnhoven allerlei samples en video en toeters en bellen erbij te slepen. Al die hulpmiddelen moeten in dienst staan van je persoonlijkheid. Want daar gaat het toch om? Er zijn mensen die stappen de kroeg binnen en niemand kijkt op. Een ander stapt binnen en meteen is het gezellig. En daar hoef je niet jong voor te zijn. Kijk maar naar Simon Vinkenoog, Adriaan Morriën of J.A. Deelder. Of mijn favoriet: Tom Lanoye. Die man geeft pas een sterke literaire performance weg. Lanoye verstaat de theaterwetten, heeft wat te melden en wil dat ook uitdragen. Daar gaat het uiteindelijk om. Tom Lanoye is de Pierre Bokma van de literatuur.’
Dus voor GDMW 2001 moet Passionate aan de slag met de voorstelling ‘Bokma leest Heytze’?
(Verslikt zich in zijn ijsthee.) ‘Ik denk niet dat Bokma dat wil. Mijn gedichten zijn over het algemeen sterk relativerend. Dat zal hij niet interessant genoeg vinden, al dat relativerende de hele tijd. Maar vraag het hem eens. Als iemand het moet doen, dan hij.’
| |
Plannen, plannen, plannen
‘Wat ik nog zou willen is een echte poëziepopband oprichten. Zoiets als Acda & De Munnik. Heytze & Haneveer. Desmond kan prachtig zingen, maar heb ik er het lef wel voor? Anders doe ik de parlandi er tussendoor. (Begint: ‘Ik heb hier een brief voor mijn moeder...’) Maar als je zo'n hele act hebt ingestudeerd moet je ermee op tournee kunnen. Dat zit er voorlopig niet in (Heytze heeft reisvrees - rd).
‘Ik wil ook nog een cd opnemen met onder anderen Desmond en Jan Klug. Dan zou ik een stuk of tien gedichten in de stijl van ‘Parfum of Palfium’ moeten hebben. Misschien ga ik er wel op zingen. Bij de tentoonstelling van Theo van Doesberg hier in het Centraal Museum heb ik een rap gemaakt op teksten van Van Doesburg. Die teksten leenden zich daar wonderwel voor. Pas geleden verscheen bij Kwadraat een boek over Jan Engelman. Voor die gelegenheid zing ik met Desmond op gitaar zes gedichten van Jan Engelman. Onder meer de Marsmanblues in authentieke John Lee Hooker-stijl.
‘De cello vind ik nog steeds het mooiste instrument voor de begeleiding van poëzie. Die wat lagere tonen geven precies de goede onderlaag. Een contrabas is ook goed maar kan alweer gauw te laag zijn. Piano is dan weer erg voor de hand liggend als instrumentale begeleiding. En een klarinet heeft van zichzelf te veel stem. Bij een gitaar loop je hetzelfde risico. Maar Desmond Haneveer is een goede gitarist. Zoals hij het zelf zegt: “Ik moet onopvallend in de weg staan.” De muziek is toch vooral dienend aan de poëzie. Omgekeerd moet ik het eerste geslaagde experiment nog meemaken; die ritualisering waarbij de dichter en zijn gedicht ondergeschikt gemaakt worden aan het interdisciplinaire experiment. Hoewel, ik kan me wel een gedicht ter ondersteuning van mooie filmbeelden voorstellen. Maar Ingmar Heytze, de dienende dichter, nee dat zie ik niet zo zitten.’
Richard Dekker
| |
| |
Entree
Het doek stort neer - daar ben ik dan,
minister van onverrichte zaken,
ontmaskerde held uit de sokkenla,
ridder tjokvol vrees en blaam,
Mijn hart is zwak, maar stervensgroot,
het klopt en veegt en zuigt tot in de verste
hoeken van het universum. Zonder moeite
zaag ik het in twee, ik goochel wat ik kan:
duiven hangen klem onder mijn oksels,
oude liefdes kruipen uit de mouw
Een somber, afgeleefd konijn
kruipt stil mijn hoed in en verdwijnt -
het Indiase touw valt slap.
De show moet door! In de coulissen
zak ik in elkaar als laatste grap.
Aan de bruid
‘If it was raining kisses he'd be the only
person with an umbrella.‘
Ik dacht ik schrijf je even
om te melden hoe het is gegaan,
maar de kaart blijft ongeschreven.
Ik leef nog steeds - een vorig leven
dat me niet is toegestaan,
ik fiets nog steeds bij je vandaan
Het wordt later en ik mis je.
Je bent inkt onder mijn huid.
Het is voorjaar en het regent
en je zoekt een trouwjurk uit.
| |
| |
Rorschach
Ik zwoer dat ik je niet zou schrijven.
Toen ik aan een brief begon,
een zware, zwarte brief om 's nachts
te posten in een regenbui,
liep alles uit tot inktpatronen.
Lange zinnen kolkten samen
tot een donkerblauwe brij.
Woorden leden schipbreuk.
Letters gingen kopje onder
en verdronken in de kantlijn.
Vlekken stolden tot jouw ogen.
Later kwam je mond omhoog
uit het papier en zei: je moeite
is ontroerend, maar je doet
altijd zo moeilijk, kijk,
de liefde is van brandhout
en een inktvlek is een inktvlek
en voorbij voorgoed voorbij.
Eindspel
Het groezelig ivoren spel
waarmee ik elke dag opnieuw
moet schaken, is een platte hel.
Ik speel alleen - mijn tegenstanders
zijn verdwenen in de zwarte velden,
en passant geslagen door de klok -
ik hoor zijn vuile tikken wel.
Het ergste is nog dat ik nooit
verliezen kan, mijn eindspel
werd een platgetreden zebrapad,
ik ken mijn diepste hinderlagen
als geen ander, elke slag is mij,
er komt geen zet voorbij die ik
En elke dag leer ik mezelf
weer mores op het ebbehout.
Ik sloop mijn torens, offer dames,
keel pionnen, slacht een paard,
ik ben een droeve witte koning
van onmacht aan een leeg banket -
wie doet mij een tegenzet.
Ingmar Heytze
|
|