Poetry International 2000: Boris Ryzji
Boris Ryzji was de jongste gast op Poetry International 2000, het poëziefestival dat in juni plaatsvond in Rotterdam.
Ryzji (‘de Rooie’, in de zin van ‘roodharige’) werd in 1974 geboren aan gene zijde, maar woont sinds zijn zesde aan deze zijde van de Oeral. In Sverdlovsk: de belangrijkste Europees-Russische stad na Moskou en Sint-Petersburg. Tot aan de Russische revolutie heette het Jekaterinaburg. Officieel heet het sinds de perestrojka weer zo, maar Ryzji noemt het - althans in zijn gedichten - nog altijd Sverdlovsk. In de jaren negentig ontwikkelde Sverdlovsk / Jekaterinaburg zich tot een van de machtigste bases van ‘de maffia’.
Sverdlovsk is het milieu van de dichter Ryzji. De straat, een mannenwereld: drank en sigaretten, geweld en politie, gevangenissen en fabrieken. De enkele keer dat er aan vrouwen gerefereerd wordt, gebeurt dat meestal in bewoordingen als ‘de vrouw met wie ik niet geleefd heb’, of ‘Elja is gestorven’. Ryzji voelt zich ‘dichter en bandiet’ en wil dan ook ‘zingen als een dronken hoer’. Hij is een kind van de jaren tachtig, de jaren van ‘stilstand’, en ‘een soldaat van de perestrojka’: een verloren generatie bij uitstek.
De een slaat je nu op je bek,
de ander is pooier en clubbaas.
Idioten. Wat kan het me schelen.
Ik omarm jullie, kus jullie lippen.
Aan zulke ‘liefdesverklaringen’ voor de heffe - en voor Sverdlovsk, waar de dichter begraven wil worden - dankt Ryzji's poëzie een groot deel van haar kracht. Zijn schrille thematiek en woordkeus zijn verweven met zaken als lucht en licht, de kleur blauw, sneeuw, kuise liefde, intieme vriendschap (opvallend vaak worden vrienden bij naam genoemd), begrippen als ‘de onzen’ en zelfs ‘ziel’. In de pijn die de botsing tussen het rauwe leven en de zuivere geest veroorzaakt, heeft Ryzji zijn bijzondere toon gevonden.
Hans Boland
Zeven november
Er zal nooit iets anders zijn dan dit
ene lied, dat klinkt op schrale lippen.
Met een loodzwaar hoofd van alle meta-
zal ik sterven en daarna verrijzen.
Om de leraren te treiteren
zal ik mijn meest schaamteloze lied
zingen. Over plein en binnenplaats
zal het schallen, bandeloos en vrolijk,
zal het dansen als een dronken hoer.
Om de tijd terug te laten lopen,
het verleden weer te laten keren.
Buiten in mijn t-shirt. Niets dan vlaggen.
Pubers paffen achter de garage.
Uit een klein pakketje steekt het heft
van een mes van Finse makelij.
Dat gaat beter, zegt men, met een lied.
Schunnigheden gaan door stad en land.
Is dat lied niet wonderlijker, mooier,
vraag ik mij in het voorbijgaan af.