Passionate. Jaargang 7
(2000)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
Voor Tony GreeneIn de zomer waarin ik eindexamen deed betaalden mijn grootouders voor mij een korte vakantie naar Amsterdam. Ik had gelezen over de cafés waar het personeel met dienbladen vol drugs rondliep in plaats van voedsel. De politie bleef ‘cool’. Pooiers bevolkten de grachten, alomtegenwoordig als lantarenpalen. Een wereldwijze vriend sprak van ‘Houses with boys’, voorzien van wellustige tieners. Betaal hun volgende maaltijd of shot en ze nemen je mee naar een kamer, kleden zich uit, gaan voorover op een bed liggen, kijken om en mompelen iets als: ‘Doe maar wat je wil.’ Ik herinner me nu nog de uitdrukking op zijn gezicht toen hij dat zei. Ik vond een hotel vlakbij de Wallen. Het was er schoon maar benauwd. Toen het donker werd pelde ik een sinaasappel en ging ik op weg naar de ketchupvlek op mijn plattegrond. Ik kwam terecht in een smalle straat met huizen van drie hoog, allemaal bedekt met eeuwenoud vuil. De ramen waren ooit groter gemaakt. In plaats van de gebruikelijke woonkamers gaven ze zicht op een helderroze ruimte, te klein om iemands slaapkamer te zijn maar groter dan, bijvoorbeeld, een Joseph Cornell Doos. Maar op de plaats waar je een collage zou verwachten stond een vrouw of meisje, onder de make-up, schaars gekleed, met het gezicht van iemand die alles al gezien heeft. Ik zag een man opkijken naar een kamertje twee hoog. De bewoonster schudde zichzelf wakker uit een dagdroom, stapte achter het roze scherm. Hij drukte op een bel naast de benedendeur, werd binnengelaten. Om de paar minuten verscheen een oude vent die steeds hetzelfde voorbeeld volgde, en een van de ontelbare deuren binnenging aan de straatzijde, terwijl hij nerveus over zijn schouder keek. Ik ging een straat verder kijken. Het was er precies hetzelfde - rijen etalages met af en toe een lege roze kamer. Ik probeerde me het tafereel voor te stelten achter die onbezette ruimtes. Ik zag het gesloten gezicht van een vrouw, het opengewrikte gezicht van een man, een miezerige stijve, een reusachtige vagina. Ik vond een buurt vol met pornowinkels, ging er een binnen, en begon tijdschriften door te kijken. Ze leken me legaal. Dingen die in Amerika nogal belachelijk zouden zijn, zoals paarden die mannen neuken, waren slechts het topje van de ijsberg. Een hele plank was gewijd aan familie-orgies, allerlei lichamen van groot tot klein, hun gezichten variaties op één uitdrukking. In andere bladen stootten mannen namaakmessen in de maag van namaakminnaars op het moment van klaarkomen, jonge meisjes likten de beverige bilspleet van oude vrouwen, kleine kinderen met oogjes als muizenholen speelden vergenoegd in de pisstraal van een kreunende man. Na ongeveer een half uur bladeren riep de man achter de toonbank: ‘Maak een keuze!’ Op een lagere plank die ik nog niet bekeken had, zag ik een nummer van Lad met een broodmagere, donkerharige jongen op de omslag. Hij had een paar puisten op de voorspelbare plekjes en een bleek, uitdrukkingsloos gezicht waarop je iedere stemming kon aflezen die je wilde. ‘Deze winkel is geen museum,’ gromde de bediende terwijl hij de papieren zak dichtplakte. Ik pakte mijn aankoop, haalde diep adem, en vroeg de richting naar ‘Houses with boys’. Hij reageerde met zo'n minachtende blik dat ik een uur lang niets anders voor me zag. Terug in het hotel plofte ik neer op het bed. Ik stak mijn hasjpijp aan en opende de zak. Daar was die jongen weer - bleek gezicht, mond open, hoofd naar achteren als een zanger die een bijzonder hoge noot probeert te halen. Daarbij telde ik op zijn eigenaardige genitaliën, klaaglijke ogen, AC/DC T-shirt, en schatte hem op dertien, veertien jaar. Op de eerste paar bladzijden kleedde hij zich uit en | |
[pagina 7]
| |
poseerde ongemakkelijk, ging zitten op een onopgemaakt bed, grijnsde naar de camera, keek omhoog, grijnsde naar een dikke, kalende man die naast hem zat. De man pakte het hoofd van de jongen vast, bracht het omlaag naar zijn dijen, alsof hij het wilde vastklemmen. Vettige haren spuwden tussen zijn witte knokkels tevoorschijn. Hij likte aan de tepels van de jongen alsof het om snoep ging. Hij hield de jongen onder zich, neukte diens slijmerige mond. Een gerimpelde hand bewoog een tere penis heen en weer. De foto's lieten niets aan de verbeelding over, van de eeltige voetzolen van de jongen tot de ragfijne haren die zijn nek indruppelden. Maar toen de man eindelijk bij de anus belandde, bracht hij een soort waterspuwer tevoorschijn, terwijl hij ongetwijfeld naar iets als een rozenknop gezocht had. Het was zwart door het aantal en de grootte van wat mannen erin geduwd hadden. Enkele centimeters van het binnenste staken naar buiten, en vormden dikke, verslapte lippen, glanzend en hangend als die van een hijgende hond. De man sperde het open om te laten zien hoe groot de schade was. Het gat werd enorm, maar toch was ik verrast toen ik de bladzijde omsloeg. De vuist van de man was naar binnen gedrongen. Mogelijk was de jongen flauwgevallen, want zijn gezicht had een kalmte waar ik nog steeds niet in geloof. Of hij was dood, maar dat wilde ik niet in overweging nemen. In ieder geval, zijn gezichtsuitdrukking veranderde niet tijdens de rest van de fotoserie. Ik weet niet meer hoe ik me precies voelde. Niet helemaal opgewonden, hoewel ik me herinner dat ik me aftrok. Onervaren als ik was, nam ik natuurlijk de kans waar om een knap iemand te verkennen. Toen de verbazingwekkende gelijkenis van het model met Phillip tot me was doorgedrongen, moet ik overweldigd zijn geweest door de gedachte dat het met mijn vriend net zo had kunnen aflopen als met Lad, een zoveelste voorbeeld van een jongen onderworpen aan de raadselachtige begeerte van een vreemdeling. Ik sloot mijn ogen en stelde me mijn hand voor binnenin het lichaam van een jongen. Ik voelde me de wereld, Lads wereld, te rijk, en Phillip zag eruit zoals hij eruit hoorde te zien - verdwenen, begraven, vergeten, weg. Ik heb dat tijdschrift jaren geleden zoekgemaakt, of iemand heeft het gestolen. Toen ik ontdekte dat het weg was, voelde ik me alsof iemand Phillips lichaam had opgegraven. Hij was weer op vrije voeten. Hij had minnaars, zijn grijns nog op hun gezichten net als die van een verdwaald kind op de snuit van de ‘tamme’ tijger die men hem op het laatst heeft zien aaien. Phillip zweeft rond in mijn dagdromen, ongezien maar alomtegenwoordig. En af en toe probeer ik hem uit de weg te ruimen. Ik verwerk de opeenhoping van mijn gevoelens zo diepgaand als ik kan, met alles wat ik weet, in een zo compact en gepolijst mogelijke prozastijl. Maar ze horen hier niet, net zo min als een mannenvuist thuishoort in een jongenskont.
Dennis Cooper
Vertaling: Erik Brus Op p. 49-51 een interview met Dennis Cooper |
|