‘Thomas, wij zijn waarschijnlijk de enige twee bewoners van deze stad die niet van voetbal houden.’
‘Denk je? Er kunnen toch ook mensen naar een dorp in Frankrijk zijn afgereisd, om van de ellende af te zijn. Dat ze daar nu wijn drinken.’
Jacques gaat met zijn tong langs zijn tanden. ‘Wijn, een goede witte, koele wijn, dat zou nou niet gek zijn.’
‘Nee,’ zeg ik, ‘maar die heeft onze kelner geloof ik niet.’
‘Nee.’ Hij glimlacht. Door die zonnebril kan ik niet zien of hij me nou aankijkt of dat hij langs me kijkt. ‘Zou je dat willen, nu? In een Frans dorp witte wijn drinken?’
‘Ach, nou ja, ik zei maar wat. Ik bedoelde het als voorbeeld.’
‘Ik zou best in een Frans dorp willen zitten, nu.’ Jacques schudt zijn hoofd stellig. ‘Niet gek, zo'n Frans dorp in de Provence. En dan Jacques Brel op de achtergrond, de instrumentale versie van Rogier van Otterloo.’
‘O ja?’
‘Ja, dat lijkt me prachtig. Waar zou jij nou willen zitten? Welk lied zou jij willen horen nu?’
‘Weet ik veel,’ zeg ik zuchtend. ‘Iets van Lou Reed ofzo?’
‘Lou Reed?’ Jacques trekt een vies gezicht. ‘Lou Reed?’
‘Ja, of iets anders,’ zeg ik, mijn schouders ophalend. Ik drink mijn glas leeg.
‘Wat is het nou, Lou Reed of iets anders?’
‘Wat maakt het uit, man?’ kreun ik en zie mijzelf reflecteren in die inktzwarte zonnebril. ‘Wat maakt het nou uit wat voor 'n liedje ik nou zou willen horen?’
‘Een heleboel. Noem eens wat.’
‘Ach, iets van Echo & The Bunnymen ofzo.’
‘De ouwe of de nieuwe? Jaren tachtig of jaren negentig?’
‘Jezus, man. Waar gáát dit over?’
‘Noem nou eens wat,’ sist hij. Hij lijkt echt kwaad te worden. ‘Welk lied? Wat voor 'n soort lied? Snel? Vrolijk? Doomy? Bombastisch? Swingend? Noem op z'n minst een album: Ocean Rain? Ballyhoo? Crocodiles?’
‘Waarom wil je dat weten?’ vraag ik geïrriteerd, op een hoge toon. Ik kijk naar zijn gezicht. De slapen zwellen op. Hij duwt zijn kaken stevig op elkaar. ‘Oké, oké.’ Ik wuif mijn hand slapjes in de lucht. ‘Goed, jij je zin. Ik zou wel “I want to be there” willen horen, van het album Evergreen.’
Stilte. Zijn gezicht lijkt te ontspannen. ‘Ken ik niet. Maar goed dat je het genoemd hebt.’
‘Waarom wilde je dat per se weten?’ vraag ik.
Hij zucht en gaat rechtop zitten. ‘Dat hele voetbal is toch ook maar een spelletje? Ik wilde gewoon dezelfde spanning voelen als voetbalfans. De wie-gaat-er-winnen-spanning.’
‘Aha,’ zeg ik quasi-begrijpend. ‘Wat doe jij? Ik bedoel: wat ben jij van beroep?’
‘Wasmachinemonteur.’
‘O?’
‘Tja. Niet zo spannend. Maar daarnaast speel ik in een band.’
‘Een band?’
‘Een coverband.’
‘Wat coveren jullie?’
‘We zijn een Duran Duran tribute band.’
‘Waarom zit je hier, Jacques?’
‘Nou,’ hij frommelt aan de knoop van zijn overhemd. ‘We zouden eigenlijk op een feest spelen op een plein. Maar in verband met dat straatverbod is het afgelast.’
‘Shit voor je,’ zeg ik niet-gemeend.
‘En nou zit ik hier op dit terras te fantaseren dat ik Nick Rhodes ben.’
‘Nick Rhodes?’
‘De toetsenist van Duran Duran.’
‘Speel je keyboard?’
‘Ik leek het meest van de jongens uit de band op Nick Rhodes. Dus ik moest wel. Eigenlijk speel ik bongo's.’
‘Bongo's?’