‘Dat heeft hij aan de directeur gegeven toen hij een jaar geleden hier was,’ zegt hij en er klinkt een trots in zijn stem die niet past bij zijn schroomvolle houding. Hij staat erbij alsof-ie ieder moment door de op het schilderij afgebeelde paarden in zijn rug gebeten kan worden. Cavaliers sur la plage staat er linksonder in sierlijke letters. Geen naam.
‘Wie heeft dat gegeven?’
‘Ericantona, Ericantona,’ antwoordt hij ongeduldig. Ik heb het gevoel dat de Chinese bedrijfsleider mij zo snel mogelijk weer de directiekamer uit wil hebben.
‘Eric Cantona? Heeft die dat geschilderd? Wat is dat voor een man?’
‘Een voetballer.’
‘Ja, dat weet ik nog wel.’
‘De man is een wonder. Hij is een afgezant van het mededogen, van de wetenschap, de vooruitgang en weet ik allemaal meer,’ fluistert de bedrijfsleider gehaast. ‘Er zijn zelfs schrijvers die dat beweren.’
Hij verlaat de kamer zonder zich om te draaien. Volgens mij heeft hij niet één keer naar het schilderij opgekeken.
‘Die paarden op het strand, is dat het strand van H***?’ vraag ik terwijl we de trap afkraken. Maar hij is in gedachten verzonken en geeft geen antwoord. Als hij beneden zijn kantoortje binnenstapt, ga ik door de voordeur naar buiten.
Klinknagels. Het ruim van de Branche d'or ligt vol met kratten klinknagels. Ik zit met voorman Maiti tegen zo'n krat aan. We drinken Hinano bier en roken een jointje. We zijn vier dagen op zee. Nog vier dagen, nog vier van die lamlendige dagen en dan ben ik op H***. Je kunt ook stellen: nog vier dagen en dan ben ik op het eiland van Cantona. Want meer en meer lijkt niet H*** maar Cantona mijn reisdoel te zijn.
Telkens als de Branche d'or H*** aandoet, zoekt Maiti Cantona op. Ze kennen elkaar goed.
‘Zo kun je dat niet stellen. Hij kent mij niet. Een keer per maand leveren wij spullen af op H***, dat betekent dat ik hem zo'n achttien keer heb ontmoet. Toch zal hij mij niet herkennen, hij weet niet wie ik ben.’
‘Maar je praat toch met hem; hij-’
‘Je praat niet met hem, je luistert naar hem. Deze man heeft mijn geest verruimd, Richard. We spreken over van alles. Nachten lang heeft hij me uit mijn slaap gehouden. Zoals hij kan praten over de liefde. Nee nee, niet zoals je denkt. Ik bedoel over de liefde in het algemeen.’
En op de zesde dag, de witte Branche d'or verloren in een blauwe windstille wereld, het donkerblauw van de rimpelloze Stille Zuidzee en de onwerkelijke oneindige lichtblauwe lucht, als we staan te vissen op het achterdek, zegt Maiti: ‘Nooit meer zal ik een man ontmoeten zoals hij. Zijn verzen! Je zou zijn verzen moeten horen. Même quand ils se sentent romains / C'est au temps de la décadence / Ils grattent leur mémoire à deux mains / Ne parlent plus qu'à leur silence / Et / Ils ne veulent plus se faire aimer / Pour cause de trop peu d'importance / Ils sont désespérés / Mais avec élégance. Normaalgesproken kan ik nog geen boodschappenbriefje onthouden, maar je ziet: dit ken ik uit mijn hoofd. Zoals hij het voordraagt hoef je het maar één keer te horen. Men beweert dat hij zijn verzen ter plekke bedenkt, dat hij in contact staat met zijn onderbewuste. Het is een genie, Richard. Een waarachtig universeel genie.’
En ik ga dat genie ontmoeten. Langzaam kruip ik naderbij. Deze hele plas, uitgestrekt als cellofaan, ligt er om afstand te bewaren tussen Cantona en de zogenaamde ‘beschaafde wereld’. En ik kruip naderbij. Die nacht fluistert Cantona het zelfs tegen me in mijn slaap. ‘Als een slak over de scherpe rand van het scheermes, zo kruip jij naderbij.’
De laatste stop voordat we H*** zullen bereiken, is het eiland T***. Een miserabel atol dat met hevige droogte kampt. Pallets vol bier en bronwater worden uitgeladen, alleen de kratten klinknagels blijven in het ruim achter. Het laden en lossen duurt ongeveer drie uur, dus ik heb alle tijd om T*** te verkennen. Het zoveelste inwisselbare zuidzeedorpje: pastelgetinte huisjes met golfplaten daken in keurig aangeharkte tuintjes met visnetten die te drogen hangen, een hagelwit kerkje, een Chinese winkel van sinkel annex kantine. Dan op één huisje een knoert van een antenne. Ik kijk de jongen die in de tuin met houten planken in de weer is vragend aan terwijl ik wijs naar de antenne. ‘E aha t'ou huru te mea... mea...’ Tja, wat is antenne in het