Ten slotte
Kunst en commercie komen in dit Van der Ploeg-tijdperk steeds dichter bij elkaar, en dat heeft goede kanten. Organisaties en kunstenaars die louter voor eigen parochie preken worden uit hun isolement gedwongen. Zij moeten zich ineens gaan bezighouden met zoiets banaals als publieksbereik, want daarop zullen ze in toenemende mate worden afgerekend door hun subsidiegevers. En dat is hoog tijd. De naar binnengekeerde kunstenmakerij van de Gerard-Jan Rijndersen van ons land is lang genoeg kritiekloos, en met veel geld, in stand gehouden.
Maar het aanleggen van commerciële maatstaven voor kunst brengt ook gevaren met zich mee. Internationale ontwikkelingen op dit gebied zijn ook in de Nederlandse kunst- en cultuurwereld steeds meer merkbaar, of zullen dat worden. En die ontwikkelingen zijn niet allemaal hoopgevend.
Neem de filmwereld - al sinds tijden een kunstsector die in grote delen van de wereld door Hollywood, en dus de commercie, overheerst wordt. Maar zelfs in de Amerikaanse filmwereld regeert het geld als nooit tevoren.
In het twee jaar geleden verschenen boek Easy riders, raging bulls van Peter Biskind wordt beschreven hoe de grote filmmaatschappijen de filmwereld steeds meer in hun greep hebben genomen. In de jaren zeventig lieten zij voor het laatst de teugels vieren. Door het onverwachte succes van de controversiële film Easy rider (1969) kregen de filmbazen een kortstondig vertrouwen in alternatieve films van eigenzinnige makers. Een nieuwe generatie regisseurs die ook auteurs waren - Coppola, Scorsese, Lucas - greep deze kans aan. Zij maakten een reeks grote publieksfilms met een eigen, persoonlijk stempel.
Na enkele successen, zoals The godfather en The exorcist, volgden een aantal dure flops, en ineens was het over. De filmmaatschappijen schroefden de macht van de regisseurs terug - een tendens die zich tot op heden heeft voortgezet. Het draait nu om door de filmstudio's bedachte marketingstrategieën, waarbij de acteurs als instrument dienen. Daarbij heeft bijna geen regisseur in Hollywood nog recht op de final cut, de eindmontage.
Coppola richtte vanwege deze ontwikkelingen zijn eigen filmstudio op maar ging failliet; nu is hij terug in Hollywood en maakt in opdracht grote, nogal gezichtsloze films. Lucas regisseerde inmiddels twee Star wars films, en is daarmee ver afgedwaald van zijn compromisloze debuut THX-1138. Veelzeggend is ook dat jaren tachtig cultheld David Lynch, die vorig jaar met veel moeite nog een kleine film wist uit te brengen, momenteel werkloos thuis zit. Hij kan geen financiers meer vinden voor zijn films. De succesvolste regisseurs van nu zijn degenen die zich dienstbaar opstellen aan de filmmaatschappijen. Hoe deze regisseurs heten weet het publiek niet: Titanic is niet de film van, maar de film met. Hollywood brengt nog wel verrassende films voort, zoals recent Fight club en The sixth sense, maar ook deze films zijn onderdeel van het systeem: dure publieksfilms met veel spektakel en bekende sterren als vehikel.
Films zijn inmiddels veel duurder geworden, en de filmmaatschappijen veel groter. Veel filmmaatschappijen zijn gefuseerd, de kleinere zijn gestopt of verder in de marge gedrongen. De invloed daarvan is ook in ons land merkbaar. Zo kunnen kleine landelijke distributeurs niet meer op tegen hun grote Amerikaanse concurrenten. Gevolg is, bijvoorbeeld, dat in de grote steden de nieuwe Star wars film op drie of vier doeken tegelijk draait, terwijl de nieuwe film van Woody Allen, die commercieel nauwelijks interessant is, een jaar op de plank ligt. De bioscopen zijn dan wel megabioscopen geworden, ze vertonen slechts meer van hetzelfde.
In de popmuziek zijn gelijksoortige ontwikkelingen gaande. In de jaren zeventig en tachtig konden kleinere en grotere platenmaatschappijen nog betrekkelijk goed naast elkaar bestaan. Zij bestreken het gehele spectrum van de markt, van commerciële tot alternatieve popmuziek. Er gaapte geen niemandsland tussen de twee uitersten, maar een overgangsgebied waardoor de markt flexibel was.