Passionate. Jaargang 7
(2000)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Write Now!Begin 2000 organiseerde stichting Passionate in samenwerking met de Rotterdamse Kunststichting de schrijfwedstrijd Write Now! Met Write Now! werd schrijftalent uit Rotterdam-Zuid, jonger dan 25 jaar, uitgenodigd met een literaire tekst - verhaal, gedicht, column, toneeltekst, raptekst - mee te dingen naar een van de vijf (geld-)prijzen. De winnaar van de eerste editie van Write Now! is Michelle van Dijk, met haar onderstaande verhaal ‘Parkieten, en advocaat met slagroom’. De tweede prijs ging naar Kariem Weijenbergh met het verhaal ‘De kop van Zeus’, dat in het juli-augustus nummer van Passionate zal worden afgedrukt. In 2001 zal Write Now! opnieuw georganiseerd worden door Passionate, de Rotterdamse Kunststichting, en de Stichting Kunstzinnige Vorming Rotterdam, ditmaal gericht op jong schrijftalent uit geheel Rotterdam.
Voor veel mensen is Bloemendaal een rijk, rustig plaatsje in de schaduw van Den Haag, een soort tweede Wassenaar, met een hockeyclub waar het Nederlands hockeyteam mensen als Floris-Jan Boven-nog-wat vandaan haalt; voor mij is het een psychiatrisch centrum waar ik met Bart geneukt heb. Via mijn zus kreeg ik een vakantiebaantje op Bloemendaal als interieurverzorgster/pleeschrobber, en in een uiterste staat van lamlendigheid begon ik die eerste dag in het psychogeriatrische sterfoord Dorestad, een bejaardenpakhuis met de geur van aambeienzalf, incontinentieluiers, en de rabarber-banaan-preihapjes van drie weken geleden. Een vrouw die drie keer de omvang van mijn iele studenten-hongerloonfiguurtje had, stond klaar om mij in te wijden in de geuren en kleuren van het pleeschrobben. ‘Kijk meissie, het is allemaal verrekte simpel. Hier heb 'ie een schoonmaakkarretje, en daar staat dan van alles op, hè, en da's heel simpel, dat werkt zo...’ Het gebouw was kaal en leeg; ergens verder op de afdeling klonken af en toe kreten van de bejaarden die probeerden duidelijk te maken dat de rabarber-banaan-preihapjes hen de strot uit kwamen. ‘... in de groene emmer een groen sponsje en een groen doekie, en in de witte emmer een wit doekie. In je karretje staan vier flessies schoonmaakmiddelen, een fles met een rooie dop, een fles met een blauwe dop, een fles met een groene dop en een fles met een wit doppie. De fles met de rooie dop is niet voor in de rooie emmer, en de fles met de witte dop, met het gele spul d'r in, is niet voor in de witte emmer. 't Spul met de blauwe dop moet weer wel in de blauwe emmer, en het groene...’ Een man in een rose-wit gestreepte pyjama liep langs, terwijl hij met zijn voeten op het ritme van zijn zelfgescandeerde dreun voortmarcheerde: ‘RAMPERDEPAMPERDEPAMPAMPAM, RAMPERDEPAMPERDEPAMPAMPAM.’ Leuk ritme om op te neuken, dacht ik. Een verpleegster rende de seniele man achterna, haalde hem in en sleurde hem weer mee terug naar de eetkamer. ‘Dan lopen we nu effe de gang af, kijk, ik zal je effe voordoen hoe of dat je nou zo'n vloer moet moppen, hè. Da's niet zo moeilijk hoor, nee, verrekte simpel, je moet maar net die slag van de mop te pakken krijgen, en als je de slag te pakken hebt, is het echt verrekte simpel. En trouwens, twee keer in de week komt Fred, die geeft de vloer een extra beurt, en dan hoef je 'n 'm geeneens te moppen, maar dan moet je 'n 'm alleen effe wissen. Nou, en dat wissen, is ook weer een apart verhaal, maar eigenlijk ook verrekte...’ God, wat een irritant wijf.
Bart stapte uit de bus en stak de straat over. Geen andere plaats die hij kende had zo'n uitstraling van een sfeer die men wel had geprobeerd te creëren, maar toch volledig ontbrak. En toch kwam hij er elke week. Niet dat zijn opa en oma dat nog doorhadden; elke week weer vroegen ze hem waarom hij zo weinig kwam. Maar het gaf hem wel een goed gevoel. Niemand zou tegen hem kunnen zeggen dat hij zijn grootouders verwaarloosde. En soms vond hij het best leuk even mee te zingen met Piet Hein. Dorestad kwam tussen de bomen vandaan uit het niets, als Superman uit de hemel | |
[pagina 45]
| |
gevallen, alleen dan veel lelijker. Hij wandelde over de paadjes in het plantsoen, tussen de net gemaaide grasveldjes, naar de ingang. Hij zwaaide vriendelijk naar de receptioniste, die hem binnenliet. ‘Hoi Bart, hoe is 't? Nou, met je opa en oma is alles goed, hoor. Ik zag mevrouw Verdam van de week nog uit zichzelf naar buiten lopen, en meneer Verdam is weer druk bezig geweest met z'n parkieten.’ Druk bezig geweest. Dom wijf. Vroeger had hij 200 parkieten. Toen was hij er druk mee bezig. En nu was hij volgens Ina, de gezellige receptioniste, elke week druk bezig met z'n parkieten. Ze bedoelde dat hij de beestjes zelf gevoerd had. Dat was voor zo'n oude man een drukke bezigheid. Hij liep door naar de eetzaal, waar de bejaarden elke ochtend werden neergeplant nadat ze hun bed uit waren getild, en dan hun eten kregen, en bleven zitten tot ze om acht uur 's avonds weer naar bed werden gebracht. Meneer en mevrouw Verdam zaten juist aan hun koffie. Omdat mevrouw Blauw de bewonderenswaardige leeftijd van 97 had bereikt, was het speculaasje bij de koffie dit keer vervangen door een plakje cake. Misschien zouden ze vanmiddag wel advocaat krijgen, met slagroom.
De verschillende bejaarden in het troosteloze en lelijke gebouw leerde ik al snel kennen. Naast meneer Vogel, die behalve zijn ramperdepamperdreun ook graag het Wilhelmus zong, was er nog één andere mannelijke bejaarde op de afdeling waar ik werkte, die daar met zijn vrouw verbleef, beiden nog steeds in de waan dat zij op vakantie aan zee waren, en verder nog vijf vrouwen die, al lang uitgepraat, de hele dag aan dezelfde tafel voor zich uit staarden en geprakte kip, patat en appelmoes het lekkerst vonden. Ik hield me vooral bezig met het pleeschrobben en die zaken waarvoor ik betaald zou worden, maar af en toe wilde ik best wel eens meezingen wanneer ze in de recreatiezaal Piet Hein inzetten. En zo kwam ik Bart tegen; één van de weinige vaste bezoekers van de resten mens in Dorestad, een kleinzoon van het echtpaar aan zee, en een goddelijk lekker ding. Samen zongen we over Piet Hein, al kenden we alleen maar het refrein. ‘Hij heeft gewonnen, de zilvervloot!’ zongen alle bejaarden zo vals en hard als maar mogelijk was uit hun verschrompelde kelen. ‘En nou is-tie dood!’ riep meneer de Bruin erachter aan. Mevrouw Blauw, helemaal in haar sas omdat het haar verjaardag was en zij aan haar tweede glaasje advocaat zat, schaterde het uit ‘En nou is-tie dood! En nou is-tie dood!’ bleef ze maar roepen. ‘Rare mensen hier, hè?’ ‘Wie weet ben jij ook zo over een jaar of 70.’ ‘Ik weet het niet. Volgens mij ga ik liever dood. Ik ben Michelle, trouwens.’ ‘O, ja, ik heet Bart. Werk je hier al langer?’ ‘Nee, net, het is een vakantiebaantje.’ Soms gebeurt het gewoon dat met een ongelooflijk lekkere man geen gesprek te voeren is. Dat is dan jammer. Daar moet je dan maar het beste uit zien te halen, zonder te praten. Wat mij doorgaans heel goed lukt als ik gedronken heb. Maar niet met een dweil in de hand. Wat dat betreft zou ik misschien beter af zijn geweest met een vakantiebaan in de horeca. Of druivenplukken in Frankrijk ofzo. Rubberen handschoenen en rode emmers verhogen bij maar weinig mannen het libido.
Bart stapte twee weken later weer uit de bus. Weer stak hij over en wandelde hij naar Dorestad. Dit keer had hij er iets meer zin in. Er werkte een aantrekkelijk meisje op de afdeling. Nee, natuurlijk kwam hij daar niet voor, hij kwam voor zijn opa en oma, maar het was altijd leuk iets moois tegen te komen tussen zoveel lelijks. De receptioniste zwaaide en deed de deur voor hem open. ‘Hoi Ina.’ ‘Hoi Bart. Het gaat echt weer goed met je opa en oma, joh. Meneer...’ ‘Ja, leuk.’ Hij liep door. Hij wilde niet opnieuw horen hoe zijn opa de parkieten had gevoerd. Het ging helemaal niet goed met z'n grootouders. Z'n oma zei niets meer, z'n opa had het alleen nog maar over hoe hij tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn geld had verdiend met mollen vangen. Wat op zich heel goed van hem was. Dat hij in zo'n moeilijke tijd toch nog geld wist te verdienen. Maar hij had wel meer gedaan in zijn leven. | |
[pagina 46]
| |
De tafel in de eetzaal waaraan zijn grootouders zaten, stond naast de parkietenkooi. Het luikje was opengezet en meneer Verdam had één parkietje uit de kooi gehaald. Hij hield het in zijn hand waar het ineengedoken stilzat, net als iedereen in de eetkamer. ‘Hallo opa,’ zei Bart en hij ging naast hem zitten. Opa zei niets terug. Hij keek naar het vogeltje. Oma zei ook niets, en keek uit het raam. ‘Hoe is het, opa?’ Opa keek naar de jongen aan zijn tafel die een gesprek met hem probeerde aan te knopen, en keek weer naar het vogeltje. Soms probeerde het omhoog te springen, maar het parkietje zakte dan door de pootjes en bleef weer ineengedoken zitten. ‘Ze gaat dood,’ zei hij, en bleef heen en weer kijken van de jongen naar de vogel. Bart vroeg zich af of zijn opa deze keer wist wie hij was,en of het nu echt zo erg was van dat vogeltje. ‘Vertelt u nog eens van de Tweede Wereldoorlog, opa, u hebt toen toch mollen gevangen?’ Het duurde even voor meneer Verdam reageerde. Hij bleef naar het vogeltje kijken, maar begon toch te vertellen. ‘Ja, mollen. Bij de boeren. Die mollen waren een pest. Dus ik ging ze vangen. Voor de andere boeren. Daar heb ik toch wel wat boterhammen mee verdiend. En een jas voor moe. Maar daarvoor moest ik wel heel veel mollen vangen.’ Hij hield weer op, had toch geen zin. Hij aaide het parkietje. ‘Ze gaat dood.’ Hij moet het zeker nog vier keer gezegd hebben in het halve uurtje dat Bart bij hem zat. Bart stond op, groette zijn opa en oma, en liep door de gangen op zoek naar de schoonmaakster. Michelle heette ze, wist hij zich te herinneren.
Ik verwachtte hem weer bij het zingen in de recreatiezaal tegen te komen, maar zag hem al eerder. Hij zocht me op, toen ik in de waskeuken po's stond schoon te maken. Het was de smerigste ruimte in het gebouw en het meest misselijkmakende werk van alles. De po's waren natuurlijk al door de powasser heen gehaald, maar het bleef een weerzinwekkend idee dat ik met m'n neus boven iets hing waarboven niet veel eerder de bleke kont van een veel te oude bewoner van dit huis had gehangen. De waskeuken was ook de ruimte van de aambeienzalf en incontinentieluiers, wat het geheel nog erger maakte. Zoals je nooit in je leven wilt weten dat je ouders aan seks doen, zo wil je ook niet weten dat bejaarden hun behoefte in een po dan wel incontinentieluier doen. Ik stond daar dus het smerigste, vervelendste werk van de dag te doen, toen hij binnenkwam met een vrolijk gezicht, of met een gezicht dat vrolijk moest lijken. Ik ben in heel Dorestad nog niemand tegengekomen die echt vrolijk kon kijken, maar hij deed heel erg z'n best. ‘Hoi, hoe is 't?’ ‘Goed, denk ik.’ ‘Wat ben je aan het doen?’ ‘Ik maak een po schoon.’ ‘O.’ Het was de laatste po gelukkig, ik mocht die verschrikkelijke ruimte uit en liep richting mijn schoonmaakhok om mijn emmers met schoon sop te vullen en weer verder te gaan. Ik had nog niet bedacht hoe ik Bart, die mij seksueel zo goed leek als hij slecht was in converseren, zou versieren, omdat ik nog steeds met rubberen handschoenen en een dweil rondliep. Hij liep achter me aan naar het schoonmaakhok. Ik vroeg me af of hij nog een poging ging doen om een gesprek op gang te brengen. In het hok gooide ik de eerste emmer leeg. Bart stond in de deuropening naar me te kijken. Ik draaide me naar hem om en wilde eigenlijk iets tegen hem zeggen, maar ik wist niet wat, ik had toch niet echt zin in weer een nietszeggend gesprek. Ineens deed hij de deur dicht en drukte me tegen de muur. We begonnen te zoenen, ik merkte dat hij ook wat van het bejaardenspeculaas had uitgeprobeerd. Hij duwde me naar de andere muur en toen neukten we - ik tegen een stapel wc-rollen aangedrukt, hij met zijn voet in een emmer sop. Intussen ging al het lawaai in het gebouw om ons heen door. Ramperdepamperdepampampam bleek inderdaad een leuk ritme en gelukkig zette meneer Vogel daarna direct het Wilhelmus in, zodat de orgastische kreten niet voor iedereen hoorbaar waren. | |
[pagina 47]
| |
Iets later gooide ik de tweede emmer sop leeg, de blauwe emmer met het blauwe sop. Bart had zijn broek nog op z'n knieën toen een geschreeuw en geren op de gangen hoorbaar werd. ‘Is de ambulance er al?!’ ‘Wat nou ambulance, je kan godverdomme toch zelf wel reanimeren?’ ‘Weet iemand waar meneer Verdam is?’ ‘Die is bij z'n parkieten neergezet, meteen weggehaald bij z'n vrouw.’ ‘Ja, gaat er nou nog iemand reanimeren?’ Bart keek me aan. Hij hees z'n boxershort en broek over zijn ineengezakte erectie. ‘Ze gaat dood. M'n oma.’ Hij stapte het schoonmaakhok uit en liep richting het lawaai. Ik ging ook het hok uit en keek hem na. Tegenover het schoonmaakhok zat mevrouw Blauw, in haar rolstoel. Ze wees naar Bart en naar mij en begon zachtjes te giechelen. Ik stapte op haar af. ‘Kom mevrouw Blauw, ik breng u naar de recreatiezaal, dan gaan we zingen.’ Het giechelen was overgegaan in een harde schaterlach. Ik reed haar door de gangen terwijl iedereen langs ons heen rende. ‘Piet Hein, Piet Hein, Piet Hein zijn naam is klein,’ begon ik zachtjes, maar mevrouw Blauw had het niet eens door. Ze bleef lachen. In de eetzaal zag ik meneer Verdam zitten, met een parkietje in z'n hand. Ik bracht hem ook naar de recreatiezaal. Hij ging naast mevrouw Blauw zitten. ‘Weet je dat ik in de oorlog mollenvanger was?’
Michelle van Dijk |
|