Passionate. Jaargang 7
(2000)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
[pagina 17]
| |
[pagina 18]
| |
‘Ik ben benaderd door het Novotel,’ zei mijn huisarts. ‘Dus?’ ‘Ze vragen mij om met hem mee te reizen. Ik kan niet en wil eerlijk gezegd ook niet. En toen moest ik aan jou denken met al die buitenlandse reizen van je. Je krijgt een ticket maar geen vergoeding. Natuurlijk kan je zijn portemonnee plunderen. Er zit denk ik zo'n vijfhonderd dollar in.’ Hij liet bij wijze van vraagteken een stilte vallen. Ik dacht aan mijn afspraak met Elsie die avond en zei: ‘Oké, ik doe het.’ ‘Zoek dan nu je paspoort en neem een taxi naar het Novotel. De rest wijst zich vanzelf.’
Meneer Huddle was een krasse grijsaard, stevig gebruind en bijzonder goed gehumeurd. Hij droeg een maatpak van zuiver scheerwol, waarbij het overhemd open stond. Aan zijn voeten prijkten hagelwitte Nike Airs en in zijn pochetzakje stak een Ray-Ban. Hij toonde me een puntgave tandpasta-glimlach, goed voor tienduizend dollar revisiewerkzaamheden, opende vreugdevol de armen en zong me toe: ‘When the moon hits your eye like a big pizza pie, that's Amore!’ Hij had zonder meer een fantastische zangstem. Het volume blies me haast achterover. Ik gaf hem de vijf, zijn andere hand sloeg me op de schouder en slechts met zachte weerstand kon ik de man er van weerhouden om me te omhelzen. ‘And how are you?’ zei ik terwijl ik hem van me afduwde. Hij keek me stralend aan. ‘Never been better!’ Ik keek in zijn knalblauwe ogen, pareerde de stralende blik en dacht: dit wordt een makkie of het wordt de hel.
‘Dus u woont in L.A.?’ vroeg ik op het vliegveld om een gesprek op gang te brengen. Tijdens de taxirit erheen had hij voornamelijk tevreden maar zwijgzaam naar buiten zitten staren. ‘L.A., that's my lady!’ barstte hij meteen in zingen uit en voor hij goed en kwaad uitgezongen was en ik kon vragen in welk deel van de stad dan, begon hij zijn levensverhaal af te steken. Hij had gezongen met reuzen als Sinatra en Dean Martin, moest ik weten. Dat was in de tijd van Las Vegas geweest. Een gewéldige stad. Hij zette meteen ‘Viva Las Vegas!’ in, dat ik van Elvis kende. We stonden in de rij voor de incheck-balie en ik zag de mensen denken: zien dat we een seat ver uit de buurt van deze man krijgen. Zelf vond ik zijn zanglust wel vermakelijk. Ik ben niet thuis in zangstemmen maar het leek me een stevige bariton, met een niet storend vibrato. Na de douane sloeg Mr Huddle bij de eerste de beste bar meteen een glas whisky achterover, terwijl ik in een kiosk even wat tijdschriften insloeg. Ik kwam er pas achter toen hij zonder betalen wilde weglopen en zich een oploopje vormde, omdat Mr Huddle onomwonden verklaarde niet over contanten te beschikken. Na enige woorden over en weer wees hij uiteindelijk in mijn richting. Ik ging snel op het groepje af en betaalde de tender, uit Mr Huddle's eigen portemonnee. Er restte nog honderd dollar, wel even ruim vierhonderd minder dan me was voorgespiegeld. Ik hoopte maar dat hij niet meer van zulke onverwachte uitgaven ging doen, want ik schatte dat ik het bedrag hoogstwaarschijnlijk al kwijt zou zijn aan de taxi van het vliegveld naar zijn huisadres, waar dit dan ook mocht wezen. ‘Waar precies woont u nou in L.A.?’ vroeg ik terwijl we naar de gate liepen, weg van alle shops. ‘Downtown,’ mompelde Mr Huddle.
Tijdens het boarden kneep Mr Huddle de stewardess bij de deur tot mijn verrassing resoluut in een tiet. Het was een mooie meid en ik voelde enige jaloezie op de onschendbaarheid van zijn seniliteit. Ik had zijn bagage in het Novotel grondig doorzocht op de aanwezigheid van medicijnen die zijn plotselinge simpelheid konden verklaren, maar natuurlijk had mijn huisarts dat ook al bekeken. Toch was ik blij dat ik het onderzoek had herhaald, want vagelijk ging de vraag door me heen of ik niet op ingenieuze manier werd misbruikt voor een of ander | |
[pagina 19]
| |
drugstransport. Die gedachte werd versterkt toen Mr. Huddle bij het wachten voor de gate opnieuw over zijn Las Vegas jaren begon, en met name over de enorme misdaad die er indertijd had geheerst. Hij liet wat namen van mafia-capones vallen die ik geen van allen kende maar nog altijd angstaanjagend genoeg klonken. Toen hij merkte dat ik op dit gebied volstrekt geen gesprekspartner was, deed hij er weer het zwijgen toe. Hij keek het liefst blijmoedig om zich heen, merkte ik, nu en dan wijzend naar iets volstrekt willekeurigs, een reclamebord, een hondje met een strik, een prullenmand, en schuifelde naast me voort alsof ik er niet was. Zodra we in de vliegtuigstoelen zaten leek hij me ineens toch op te merken. Flauwtjes weerspiegelde zijn blik een idee van herkenning. ‘Aren't you the bellboy?’ vroeg hij voorzichtig. ‘Zoiets,’ zei ik en richtte me op de sluiting van mijn stoelriem. De stewardess die door Mr Huddle in een tiet was geknepen liep de rijen langs en Mr Huddle gaf haar een vrolijke knipoog. Ze deed alsof er niets gebeurd was. ‘Never met a nipple I didn't suck,’ zei Mr Huddle welgemoed. Na take-off werden aan de passagiers pakjes sinaasappelsap uitgedeeld. Het gelukte Mr Huddle niet het rietje in het gaatje te krijgen. Ik bood aan om het voor hem te doen, maar hij sloeg mijn uitgestoken hand kribbig van zich af en modderde grommend door. Woedend oefende Mr Huddle extra kracht uit en het volgende moment spoten de oranje stralen ons om de oren. Zodra het lichtje van riemen-vast uitging, nam ik hem mee naar de toiletten. Hij verdween naar binnen en ik liep de aangrenzende pantry binnen om de crew in te lichten over het bijzondere karakter van mijn reisgenoot. Ik vroeg de stewardess die door Mr Huddle in haar tiet was geknepen of ze me een hotel kon aanraden in L.A. Ze antwoordde dat het hotel van de crew prima was en zweeg zwoel glimlachend. Ik vroeg om een whisky zonder ijs en betrapte me beschaamd op het neuriën van ‘Let there be love’. Toen ik na de tweede whisky bedacht dat Mr Huddle wel erg lang op het toilet bleef, rammelde ik kort aan zijn deur. Hij reageerde niet. Woest bonsde ik op de deur en sommeerde hem open te doen. Toen ook nu een reactie uitbleef waarschuwde ik een stewardess. Ze zocht een sleutel en opende de deur. Ik stond te trillen op mijn benen, een angstvisioen van een op de pot ineengezegen Mr Huddle danste al op mijn netvlies. Het tegendeel was het geval. Hij stond stram voor de spiegel en staarde zichtbaar gefascineerd en geamuseerd naar zijn spiegelbeeld. Pas toen de stewardess een hand op zijn schouder legde, ontwaakte hij uit zijn roes van zelfverheerlijking. Ik onderdrukte een verwensing en volgde hem terwijl hij naar zijn stoel werd teruggeleid. Zodra hij zat kneep hij ook deze stewardess even snel in een tiet.
Tegen de tijd dat we de landing op L.A. Airport inzetten, was ik gebroken. Mr Huddle lag heerlijk naast me te pitten. Hij had de hele reis gezongen (‘Moonriver’, ‘Volare’, ‘Send in the clowns’), om drank geroepen, grijpbewegingen langs me heen gemaakt naar passerende stewardessen en was uiteindelijk een kwartier voor de landing volkomen tevreden in slaap gevallen. Terwijl ik in de rij voor de douane snel even mijn visumpapieren stond in te vullen, wandelde Mr Huddle van me weg en passeerde als Amerikaans staatsburger zonder verdere plichtplegingen de immigratiedienst. Ik verliet de rij en zei de immigration-officer dat de man die daar weg liep een patiënt van me was die ik begeleidde en dat ik erachteraan moest, of dat hij hem moest laten tegenhouden. Het was tegen dovemansoren gezegd; iedereen die wel eens naar de V.S. is gereisd weet wat voor scherpslijpers het zijn. Het land van de onbegrensde mogelijkheden misschien, je moet er alleen eerst wel binnen zien te komen. Zonder pardon werd ik naar mijn plek in de rij teruggewezen. Toen ik een half uur later knarsetandend aan de beurt was, was Mr Huddle spoorloos verdwenen. Ik kamde de aankomsthal uit, maar nergens viel een vriendelijk glimlachende of luidschallende demente bejaarde te bekennen. Tenslotte trof ik hem buiten alsnog aan, bij de taxi's. Mijn hoop dat hij bij het betreden van bekende bodem een stuk zou opknappen, klopte in die zin dat hij in een heftige discussie was verwikkeld met een Mexicaanse taxichauffeur over de ritprijs naar het centrum. Toen ik naast Mr Huddle zat, zei ik: ‘Rijden maar.’ ‘Waarheen?’ vroeg hij. | |
[pagina 20]
| |
‘Downtown,’ zeiden Mr Huddle en ik gelijktijdig, maar ik voelde me ook onrustig worden bij de ontegenzeggelijke vaagheid van dit reisdoel. De man naast me bleef onveranderlijk in raadselen gehuld. De gehele vlucht had hij me geen enkele vraag gesteld die enigszins voor echte belangstelling had kunnen doorgaan. Hij had me gevraagd of ik homo was, of ik Chinezen kon uitstaan (hij niet) en of ik wist wie Mel Tormé was. Voor het overige was hij mijn aanwezigheid louter blijven dulden als niet al te hinderlijke maar verder overbodige ballast. Over zichzelf liet hij niks los dan dat hij in Las Vegas had gezongen, met alle grote jongens. Andy Williams was een whimp, Sammy Davis jr. dikke mik. Ik liet hem maar lullen. Dat hield hem af van zingen. Het bleek niet gek ver rijden van het vliegveld, voor Amerikaanse begrippen dan. Er stonden palmen aan weerszijden van de wegen, de zon scheen lekker en ik voelde me kalmeren. Op aanwijzing van Mr Huddle kachelden we over Santa Monica Boulevard en ik voelde me nog eens verder ontspannen bij het horen van zijn gedecideerde aanwijzigingen aan de chauffeur. Kennelijk keerde zijn geheugen nu in rap tempo terug. ‘Stop hier!’ riep hij verrukt. Nieuwsgierig veerde ik op. De taxi stopte langs de sidewalk van een wat armoedige winkelstraat, Mr Huddle stapte uit en liep onmiddellijk en zonder omkijken weg. Ik wilde hem achterna maar werd bij mijn schouder gepakt door de Mexicaan. Eerst betalen. Ik gaf hem vijftig dollar. Dat was niet genoeg. Ik zag Mr Huddle om een hoek verdwijnen en gaf de Mexicaan de andere vijftig dollar ook maar. Ook dit bleek niet genoeg. Ik had ineens spijt dat ik Mr Huddle de ritprijs niet had laten uitonderhandelen. Ik griste een biljet van vijftig Nederlandse guldens uit mijn portemonnee maar ook daar kwam ik niet zo maar mee weg. Hij wilde eerst weten hoeveel dat ‘funny looking’ papiergeld waard was. Ik zei 250 dollar en hij keek me argwanend aan. Zijn inhaligheid won het van zijn wantrouwen en hij liet me los. Mr Huddle achternasprinten was er echter niet bij, ik moest me ook nog ontfermen over zijn koffer. Op wieltjes weliswaar maar toch een onding. Tegen de tijd dat ik de hoek had bereikt, was hij wederom spoorloos verdwenen. Daar stond ik met een doodvreemde koffer, zonder een dollar op zak in een vreemde stad - en ook nog in een niet al te best deel ervan. Ik kon teruggaan naar het vliegveld, maar mijn retourvlucht ging pas morgen. Ik probeerde me te herinneren in welk hotel de stewardessen overnachtten, maar realiseerde me dat de naam van het hotel helemaal niet was gevallen. Daarop klampte ik een voorbijgangster aan en vroeg haar naar een politiebureau. Ze liep het hele eind met me mee, acht straten ver. De agent van piket hoorde er mijn verhaal met stijgend ongeloof aan. Ik vroeg hem herhaaldelijk om uit te laten kijken naar een verwarde oude man in een scheerwollen pak op sportschoenen, die ik vanuit Nederland begeleidde naar huis maar nu kwijt was geraakt. ‘Jij bent gewoon op zoek naar gratis onderdak,’ verklaarde de agent na mijn derde uitleg. ‘Dit verhaal is te onzinnig om serieus te nemen. Een goedemiddag.’ Terug op straat viel me op dat het donker begon te worden. Een zware arm vouwde zich om mijn schouders en een donkere stem zei: ‘Hello, my friend, how are you?’ Een lange neger die een nogal criminele indruk op me maakte, misschien door zijn kekke bontmutsje die me voor dit deel van Amerika niet erg op zijn plaats leek (maar ik vergiste me hierin graag), keek me indringend aan. In zijn forse gebit twinkelden meerdere gouden elementen. Het is niet alles goud dat er blinkt, ging het appelig door me heen. Ik merkte dat ik moe was, maar was niettemin op mijn hoede. ‘Sorry, ik geen Engels spreken,’ antwoordde ik in het Nederlands en haastte me weg. Niet veel later liet ik mij door een blank stelletje de weg wijzen naar een goedkoop hotel waar ze voor hun trouwen wel eens hadden afgesproken voor een rendez-vous. Het bleek inmiddels een hoerenhotel geworden. Het kon me niet schelen, ik was moe, ietwat van streek en verlangde naar een bed. Dat moest geen probleem vormen in een tent als deze. Ik viel neer op mijn matras en sliep in. Binnen het uur schrok ik wakker. Het was vrij rumoerig in het hotel maar ik was er vrij zeker van dat het innerlijke onrust was geweest die me wekte. Ik kon me geen details van een droom herinneren, maar een onaangenaam gevoel bleef. Wel had ik de lucide ingeving dat Mr Huddle misschien rechtstreeks naar huis was gewandeld! Op het tafeltje bij het raam lag een telefoonboek. Ik wipte uit bed en sloeg het open bij de H. Er stonden vijfenveertig Huddle's in. Snel zocht ik het hotel | |
[pagina 21]
| |
op en vergeleek de zipcodes. Er was één Huddle met een postcode die vrijwel overeen kwam. Van die Huddle draaide ik het nummer. Er werd direct opgenomen. Ik maakte me niet nader bekend maar zei dat ik familie zocht van ene Martin Huddle. ‘Dat is mijn schoonvader,’ antwoordde de vrouwenstem verveeld. ‘Maar die zit ergens in Europa. Hij is een week of wat terug vertrokken.’ ‘Hij is in L.A.,’ zei ik, ‘maar ik ben hem ergens downtown kwijtgeraakt.’ ‘Downtown? Kwijtgeraakt? Wie bent u?’ klonk het op slag opgewonden. Ik voelde me erg ongemakkelijk worden. Eerst had ze die oude gek klaarblijkelijk zonder enige gemoedsbezwaren in zijn eentje naar Europa laten afreizen, en nu hij viakbij huis zoek was, werd ze panisch. Ik verzekerde haar dat ik direct naar de politie was gestapt maar dat men daar geen enkel geloof aan mijn verhaal had gehecht. De vrouw werd nu op slag zeer zakelijk, vroeg op welk bureau ik was geweest en vroeg haar mijn nummer. Mijn oog rustte nog half op het nummer van het hotel in de gouden gids en ik gaf het haar werktuigelijk. Ik voelde me bekaf en wilde terug naar bed. ‘Ik laat het verder aan u,’ zei ik geeuwend. ‘U hoort nog van me,’ zei de vrouw en legde neer.
Nog geen kwartier later ging de telefoon. Het was de agent bij wie ik enkele uren eerder was geweest. Of ik als de weerlicht naar het bureau wilde komen. ‘Nee,’ zei ik en hing op. Meteen ging de telefoon opnieuw. Dat ik nu meteen kwam, klonk het ditmaal dreigender. Ik zei van niet. Eerst was ik het bureau uitgebonjourd en nu moest ik op stel en sprong komen opdagen? No way, José. ‘Er wordt een man vermist. Als u enig christelijk normbesef heeft, werkt u ten volle mee aan zijn spoedige opsporing,’ zei de agent tot mijn verbazing. ‘Als u over enig christelijk normbesef beschikte, had u me in eerste instantie niet de straat opgeduwd,’ antwoordde ik vinnig. ‘Blijf waar u bent, u wordt zo opgehaald,’ zei hij en hing op. Het was niets te veel gezegd. Ik had de hoorn nog niet neergelegd of er reed een politieauto met loeiende sirene voor bij het hotel. Ik keek langs de vitrage naar buiten. Enkele hoeren stoven links en rechts de straat op. Ver na middernacht legde ik nogmaals mijn verklaring af over Mr Huddle, waarbij vrijwel alle vragen gingen over hoe ik hem in godsnaam kwijt had kunnen raken. Terwijl ik daar eindeloos over werd doorgezaagd, kwam het bericht dat hij door een patrouillewagen was gevonden. De oude gek was ergens langs de weg aangetroffen terwijl hij in het duister als verlamd had staan staren naar de voorbijglijdende koplampen, volkomen in de bonen. Meteen was het gedaan met de belangstelling voor mij en kon ik gaan. Ik sliep niet best meer die nacht. 's Ochtends vroeg werd ik nog eens gebeld, ditmaal door de zoon van mr Huddle die stante pede diens koffer wilde komen ophalen. Ik stemde maar toe en hij kwam hem een half uur later in ontvangst nemen zonder ook maar een woord van dank. De man leek in niets op zijn vader en hoewel dit me verwonderde, kon het me tegelijkertijd geen hol schelen. Ik was slaperig en ik was het zat. Ze zochten het verder maar uit. Ik wilde zo snel mogelijk naar huis. De volgende morgen stond ik in alle vroegte op en checkte in bij de balie. Aan de receptionist vroeg ik toch even waar de straat lag waaronder de schoondochter van mr Huddle in het telefoonboek stond vermeld. Het bleek maar een paar blokken verderop. Het vergde een korte wandeling en het was prachtig weer, dus ik stak de handen in de zakken en ging op weg. Zoals vaker in Amerikaanse steden kan je een hoek omslaan en dan kom je ineens in een wijk met een geheel andere sociale status. De tuinen werden groter, de stoepen breder en de huizen oogden beter onderhouden. Toen ik uiteindelijk te voet Maverick Avenue, nummer 144, naderde, hoorde ik tot mijn opwinding het onmiskenbare opgewekte zingen van Mr Huddle vanuit een openstaand raam. ‘Fly me to the moon, let me play among the stars...’ galmde zijn vrolijke timbre door de vroege ochtendlucht. ‘Let me see what spring is like on Jupiter and Mars...’ Ik bleef bij het tuinhek staan en luisterde een tijdje grinnikend. Toen draaide ik me om en nam de bus naar het vliegveld.
Joris Moens |
|