Passionate. Jaargang 6
(1999)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
[pagina 57]
| |
Een songtekst is geen gedicht. Wie een songtekst als een gedicht beoordeelt, ziet slechts de helft van het kunstwerk. De stem en de melodie zijn onontbeerlijk om een songtekst naar waarde te schatten, terwijl een gedicht in de traditionele visie op zichzelf moet kunnen staan, zwart op wit, in de stilte van het papier. Sommigen denken dat songteksten daarom geen literatuur kunnen zijn. Zo'n bewering kan uitsluitend voortkomen uit snobisme, ingegeven door dezelfde redenering die ertoe leidt dat proza de naam literatuur niet verdient, omdat er zoveel kasteelromans verschijnen. De gemiddelde I love you song is geen maat voor de kwaliteit van de toppers onder de schrijvers die toevallig ook nog eens de kunst van de muziek beheersen. Zoals daar zijn Bob Dylan, Leonard Cohen, Mark Knopfler, Tom Waits, Suzanne Vega, Nick Cave, Tanita Tikaram, Polly Harvey en Jewel Kilcher. Niet geheel toevallig waagt een aantal van hen zich ook aan de traditionele verschijningsvormen van de literatuur. Want serieuze culturele erkenning valt er voor popmusici vooralsnog nauwelijks te verdienen. Als Dylan genomineerd wordt voor de Nobelprijs roept dat vooral vrolijkheid op. Een muzikant, ha ha ha. Dus grijpen musici naar het gedicht en de roman. Door zich daar te profileren kunnen zij aanzien voor hun nieuwe medium verwerven. Dat lukt maar mondjesmaat, en in Amerika beter dan in Europa, waar de hedendaagse muziek hoogstens door een sociologische bril bestudeerd wordt. Zelfs een tijdschrift als Payola komt nauwelijks verder dan dat. Terwijl er toch alle reden is om ook eens een literair-kritische blik op de songtekst te laten rusten. Materiaal genoeg: de echo van de saga's in de liedjes van Björk, de religieuze toespelingen van Bono, de rol van humor in de heavy metal, enzovoort, enzovoort. | |
DiepgangHoewel Bob Dylan ongetwijfeld de eer toekomt de songtekst naar een hoger niveau getild te hebben - hij deed immers in brede kring het besef doorbreken dat een popliedje best diepgang mag hebben - is het Leonard Cohen die de meeste traditioneel-literaire credits heeft verzameld. Naast een eerbiedwaardige discografie heeft Cohen drie romans, een novelle en vijf dichtbundels op zijn naam staan. Zijn eerste bundel, Let us compare mythologies, dateert uit 1956, ruim tien jaar voordat zijn eerste plaat, Songs of Leonard Cohen, het licht zou zien. Cohen is dus een oudgediende, die ruim de tijd gehad heeft om zijn invloed uit te oefenen op bands als U2 en REM. Onder de latere generaties valt vooral Nick Cave op, die met And the ass saw the angel een roman heeft afgeleverd waar Cohen nog een puntje aan kan zuigen, een Faulkner-achtig portret van een door godsdienstwaanzin geteisterd stadje in Utah. Ook Cave draait echter al te lang mee om nog ‘jong’ genoemd te kunnen worden. Daarom is het interessanter te kijken naar Jewel Kilcher, een vijfentwintigjarige Amerikaanse die op haar cd's Pieces of you en Spirit muzikaal nog wat vlak (of misschien gewoon overgeproduceerd) klinkt, maar in haar dichtbundel A night without armor al wel toont een talent voor de juiste woorden te hebben. Op veel plekken klinkt in Jewels gedichten de invloed van Leonard Cohen door. Dat maakt haar extra interessant, omdat het een aanwijzing is voor een traditie in wording, een teken dat de songtekst een langere adem heeft dan een enkele generatie aan het eind van de twintigste eeuw. Eigenlijk is het nog te vroeg om een degelijke vergelijking tussen Jewel en Cohen te kunnen maken. Twee cd's is te weinig om iets zinnigs te kunnen zeggen over Jewels songteksten, hun eigen merites, maar ook hun verhouding tot de gedichten van de zangeres en de liedjes van Cohen. De overeenkomsten tussen het werk van Jewel en Cohen zijn echter al interessant genoeg om eens onder de loep te houden. | |
[pagina 58]
| |
Gitaar‘I've learned that not all poetry lends itself to music - some thoughts need to be sung only against the silence,’ schrijft Jewel Kilcher in het voorwoord bij haar eerste bundel. Kortom, voor het lied gelden andere criteria dan voor het gedicht en de twee media voor literatuur verdienen afzonderlijke oordelen. Tal van Cohens songteksten zijn bewerkingen van gedichten, een getuige van dezelfde gedachte. Ergens is een rekkelijke lijn getrokken. Die gedachte bindt Jewel en Cohen, net als de vroege liefde voor beide kanten van de grens. Cohen groeide op in een gegoede familie in Montreal, ging naar de gerenommeerde McGill universiteit en belandde zo als vanzelfsprekend aan de meest eerbiedwaardig geachte kant van de lijn, de gedichte letteren. Ook Jewel volgde in eerste instantie het spoor van haar ouders. Haar vader had een band in Homer, Alaska, en Jewel zong op jonge leeftijd mee. Haar moeder voerde de kinderen Shakespeare, Yeats en Neruda. Op de middelbare school leek Jewel voorbestemd om operazangeres te worden, maar dat beviel toch niet zo, waarna ze uiteindelijk in een Volkswagenbusje te San Diego belandde en liedjes ging schrijven, opvolgers van de gedichten waar ze ooit mee was begonnen. Haar carrière begon als dat van iedereen in schimmige cafés, maar voor haar twintigste had ze een platencontract. Ook Cohen zou uiteindelijk ergens ‘belanden’, namelijk in het Chelsea-hotel te New York, waar hij in de geur van seks en drugs tussen gedoemde hippies als Janis Joplin rondhing en uiteindelijk door Judy Collins het podium opgesleurd werd. Zijn eerste optreden brak hij halverwege ‘Suzanne’ af met de woorden ‘ik kan het niet,’ waarop het publiek net zo lang zijn naam scandeerde tot hij terugkwam om het laatste couplet af te maken. Hij was toen al in de dertig. Niet echt parallelle carrières dus, maar toch ook hetzelfde zwerven vanwege een obsessie met woorden en een gitaar. Vanwege gedichten die liedjes moesten worden. | |
FlitsWat Cohen en Jewel echt bindt, is de toon van hun gedichten. Die is nonchalant, op het eerste gezicht, met daaronder een melancholieke tegenstroom. Op een haast terloopse manier doodserieus. Vaak wordt een eenvoudig gegeven aangegrepen voor een kleine observatie die juist door zijn kleinheid diepgang krijgt. Er valt nog veel meer over te zeggen, maar een paar voorbeelden zijn genoeg om de hoofdlijnen te illustreren. Vergelijk Cohen: I wonder how many people in this city / live in furnished rooms. / Late at night when I look out at the buildings / I swear I see a face in every window / looking back at me, / and when I turn away / I wonder how many go back to their desks / and write this down. Met Jewel: A gay man / is sitting in / a hotel lobby / smoking / a cigarette. / He stomachs my / breasts dutifully / like spinach or lima beans / or other things that / make one sick / because he fears / the red-necks / at the bar / are on to him. De gedichten zijn exemplarisch voor een deel van beider werk. Ze zijn de weerslag van wat hoogstens een flits geweest kan zijn, een moment dat even is blijven hangen en er daarom om roept opgeschreven te worden. Opvallend is ook de afstandelijkheid waarmee de taferelen beschreven worden, terwijl de schrijvers er zelf onderdeel van uitmaken, een symptoom van onderdrukte een- | |
[pagina 59]
| |
Leonard Cohen
Jewel
| |
[pagina 60]
| |
zaamheid - of van zelfmedelijden, de twee zijn soms moeilijk uit elkaar te houden. Cohen kijkt van een afstand de wereld in, Jewel doet hetzelfde vanuit de hotellobby. Jewel observeert sowieso veel vanuit hotels - het zal de weerslag van een reizend leven zijn. Verre locaties lenen zich goed voor gecultiveerde eenzaamheid. Neem dit fragment uit ‘Tai Pei’: I have no Lover / only my pen and an / answering machine / back in the States which / no one calls. // I am told / I am adored by millions / but no one calls. Een ander eeuwig thema, de afwezige geliefde, komt binnenzeilen, op een heel directe, haast naïeve manier. Met haar gevoelens van liefde gaat Jewel steeds om alsof ze van porselein zijn. Cohen is genadelozer voor zichzelf, zoals in ‘My room’: Come down to my room / I was thinking about you / and I made a pass at myself. De man uit Montreal lijkt het begrip mildheid niet te kennen, hoewel hij evengoed degene is die ongegeneerd lyrische liefdesgedichten op papier zet. Jewel is ook daarin terughoudender. | |
KalfEen gecultiveerde eenzaamheid dus, en een verloren, melancholieke blik naar de liefde. Het zijn traditionele ingrediënten voor dichters die het vooral van de treffende verwoording moeten hebben en minder van de originele thematiek. Cohen voegt daar vanaf het begin de schaduw van de dood aan toe, terwijl Jewel meer de neiging heeft terug te grijpen op haar jeugd en haar familie. Cynisme, verraad en verval zijn aan haar nog niet besteed. Ze schrijft liever een lang (en sterk) gedicht over de geboorte van een kalf op de boerderij van haar jeugd dan over Jesaja - Cohen weeft altijd religieuze beelden door zijn liedjes en gedichten. God heeft geen plaats in Jewels gedichten, maar ze draagt haar bundel wel aan Hem op, iets wat Cohen weer niet zou doen. Het zal wel met zelfvertrouwen te maken hebben. Cohen kan zich blootgeven zonder zichzelf te beschadigen. Hij kan het zich veroorloven scherper te zijn, open op het beklemmende af, cynischer ook, zeker in zijn latere werk, zoals ‘Final examination’: I am almost 90 / Everyone I know has died off / except Leonard / He can still be seen / hobbling with his love. Jewel toont af en toe een echo van aanleg voor scherpte, bijvoorbeeld in ‘P.S.’: I wrote you those nice / poems only because / the honest ones / would frighten you. Dit gedicht had net zo goed geschreven kunnen zijn door Cohen, die Jewel overigens tot haar grote voorbeelden rekent, net als Pablo Neruda en Charles Bukowski (waar Cohen zich vooral naar Garcia Lorca richt). ‘Frighten’ is een woord voor Cohen, niet voor een zangeres die met een imago van teerheid worstelt. Over het algemeen blijft Jewel meer aan de oppervlakte hangen, maar dat hoeft geen eindoordeel te zijn, als ze er ooit nog eens toe komt haar ‘eerlijke’ gedichten te publiceren of haar kwestbare kant minder in bescherming neemt. Zowel voor Jewel als voor Cohen geldt: de liedjes gaan in veel grotere aantallen over de toonbank dan de gedichten. De vraag is echter nog welke de tand des tijds het best zullen doorstaan. Gedichten hebben vooralsnog meer het aura van eeuwigheid dan liedjes, maar het volume biedt ook een kans voor overleving. Cohen heeft de bloemlezing van Canadese dichters al lang gehaald en honderden artiesten coverden zijn songs. Jewel op haar beurt heeft nog alle tijd om te groeien en een plekje te veroveren - haar oeuvre is in beide media nog te klein om over te kunnen oordelen. Ondertussen gaan de songteksten zelf hun eigen gang. Door het ontbreken van goede media voor muziek zijn ze in het verleden steeds door de zeef van | |
[pagina 61]
| |
het gedicht gehaald - alleen zo konden ze overleven. Daarom zijn ze nooit als aparte literatuurvorm herkend. Pas in deze eeuw kunnen liedjes helemaal zichzelf zijn, in de wetenschap dat woord, stem en melodie gelijkwaardig zijn. Samen scheppen ze een nieuwe vorm van literatuur, die zich kan loszingen van het loden gedicht. Een afzonderlijke literaire kritiek voor de songtekst bestaat nog niet, daarvoor zijn de serieuze auteurs nog met te weinig, maar het moment komt.
Christian Jongeneel |
|