Passionate. Jaargang 6
(1999)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
[pagina 45]
| |
‘Mij is gevraagd om iets bij dit verhaal te schrijven, maar ik weet niet precies wat Dennis nu van mij verwacht. Wat toen gebeurd is, is toen gebeurd. Klaar. Daar kan niets meer aan gedaan worden. Natuurlijk kan ik gaan roepen dat ík fout was, dat het allemaal mijn schuld was, misschien wil Dennis dat ook wel horen. Maar wie heeft daar nog wat aan? Het slachtoffer? Dit is Dennis' kant van het verhaal, hij heeft het zo gezien. Wat ik erbij heb geschreven, is zoals ik het toen ervoer. Als ik het nu lees, is het net alsof het over hele andere mensen gaat. Dit is zijn verhaal en ik ben daar slechts een personage in. Ik identificeer mij nu geenszins meer met “de jongen”. In feite is “de jongen” van toen dan ook geen deel meer van mijn persoonlijkheid. Laat ik één ding voorop stellen: het is verschrikkelijk wat er toen gebeurd is en ik zal het nooit vergeten, maar godzijdank is alles nu anders.’ | |
AnoniemJouw vuist komt met een geweldige klap op zijn kaak neer. De volgende klap komt zeker niet minder hard aan op zijn neus. Je wacht even af wat er gaat gebeuren. Je kijkt hem recht in de ogen: angst en paniek. Je slaat zijn ogen nu ook dicht. Hier doe je het voor. Hier heb je op gewacht. Dit is jouw moment. Het bloed begint te stromen uit zijn neus. Dit gevoel doet je denken aan de spanning die je als klein jochie voelde in de achtbaan. Dit is een kick. Je hart begint steeds sneller te kloppen. Nu trap je hem ook in zijn buik. Je trapt nog een keer, ditmaal tegen zijn hoofd. Meer bloed. Je ziet steeds meer bloed. Hij valt, hij gaat ten onder, hij heeft verloren. Mensen beginnen te schreeuwen. Wat je hoort is niet meer dan een echo. Je trapt en trapt en trapt en trapt steeds harder. Zijn gezicht scheurt open. Dit lijkt een droom, maar het is werkelijkheid. Dit is jouw moment, jouw koninkrijk. Jij bepaalt de regels en er zijn geen grenzen.
Je stapt de metro in. Nog twee plaatsen vrij, één bereikbaar. Enkele meters door het middenpad, dan ga je zitten. Naast je keert een man snel zijn hoofd om, kijkt naar buiten, hand op de portemonnee. Je stelt je voor hoe de man kreunend van pijn in het middenpad ligt. Je bloed gaat sneller stromen. Je laat hem gaan, niet uit medelijden, maar uit moeheid.
De muren zijn kaal, beton. Op sommige plaatsen zitten nog stukjes behang. Er staat een bank met gaten en kapotte veren. Er staat een bed, bezaaid met kleren en een wastafel. De muziek staat hard aan. Er wordt aangebeld. De douche stroomt. Er is geen douchegordijn. Er ligt overal water op de stenen grond. De spiegel is beslagen. Wind blaast door het open raam. Een sigaret ligt naast de asbak. Overal ligt drank. Er wordt nu op deur geklopt. Er liggen wat dekens. Een zwart T-shirt en een trainingsbroek liggen op een matras. Glasscherven liggen her en der op de grond. Het plafond zit onder de vlekken. De deur wordt ingetrapt.
‘Er is altijd wel een reden om iemand in elkaar te slaan. Een blik kan voldoende zijn. Zo één waar arrogantie van afstraalt.’
‘SMOKE’ schreeuwen de neonlichten. Breakbeats komen je tegemoet. Achter je slaat de deur dicht. Flikkerende lichten, duisternis afgewisseld | |
[pagina 46]
| |
met een deinende mensenmassa. Even is er oogcontact, dan beweeg je je langs bezwete lichamen. Steeds voorbij nieuwe gezichten, verschillende uitdrukkingen. Je loopt onverstoorbaar door, je weet waar je naartoe moet. Naar de achterkant. Grote blauwe deuren, ‘Toilets’, daar sta je stil. Een grote man verschijnt, geblondeerd haar, groen legerjack. Zonnebril gaat af. De stilte overheerst hier, het licht verblindt. Je staart door de ruimte. Achterkant van twee mensen bij de urinoirs, binnen een minuut zijn die weg. Zijn hand glijdt in zijn binnenzak, er komen een paar zakjes uit. Je voelt je geweldig. De man verdwijnt als eerste.
Dan botst een voorbijganger tegen je op en kijkt om, uitdagend. De reactie komt snel, grijnzend richt jij je hoofd op, drie stappen en oog in oog. Spanning. Enkele seconden gaan voorbij, toeschouwers kijken afwachtend. Alles komt naar boven. Je tegenstander heeft groene ogen achter brillenglazen. Je kan de zelfvoldaanheid lezen. Een blik kan voldoende zijn om iemand finaal in elkaar te slaan. Een koele woede komt opzetten. Je bloed giert door je aderen, de adrenaline zorgt voor die gigantische kick, waardoor je weet dat het gaat gebeuren. Jouw moment komt weer. Een achtbaan zonder grenzen. Je grijnst nog een keer en pakt dan de arm. De peuk gaat diep in de blanke huid, het schroeit. Je ziet weer angst in de ogen, je wil er weer op slaan.
‘Veel mensen denken dat alleen randdebielen andere mensen in elkaar slaan. Maar weet je, ik had evengoed op de universiteit kunnen zitten. In de drie jaar dat ik op de middelbare school heb gezeten, haalde ik de beste cijfers van de klas. Maar toen ik een jaar of zestien was, begon ik om me heen te kijken. Ik zag wat voor pleuriszooi het om mij heen was. De straat waar ik in woonde was één grote vuilnisbelt. Ik zag kinderen daarin spelen, maar ik zag ook kinderen in speeltuinen spelen in andere buurten. Ik zag mijn ouders die iedere dag moesten werken en toch altijd weer problemen hadden om alles te betalen. Ik zag nog veel meer. Ik zag het hele systeem: school, studeren en carrière. Ik moest daaruit. Ik wilde daar niets meer mee te maken hebben. En er zijn er meer zoals ik, gasten die echt wel hersens hebben en toch precies hetzelfde doen in hun vrije tijd. Wij hebben er bewust voor gekozen. Jij zit misschien iedere dag van negen tot vijf op kantoor en kijkt 's avonds televisie voor het slapengaan. Veel geluk, maar dat is lang niet genoeg voor mij. Ik wil weten dat ik leef.’
Een harde trap tegen zijn borstkas. Een mes onder zijn oksel, in de hartstreek. Hij kreunt en valt ineen. Je wordt wakker. Dit is nog maar een droom.
Een van de studenten maakt aanstalten om weg te gaan. Hij zegt eerst al zijn vrienden gedag. Uiteindelijk trekt hij zijn jas aan en loopt langzaam het terras af, onderweg groet hij nog wat dames. Hij gaat rechtsaf de hoek om, richting station. ‘Hé weet jij waar de Saftlevenstraat is?’ hoort hij honderd meter later achter zich roepen.
Je zit met vijf gasten in het bushokje een joint te roken. Het is rustig, gewoon relaxed. Er wordt gepraat over vrouwen en het spul dat er gescoord is die nacht. Dit is een heerlijke doorsnee avond. En dan komt die student aanlopen met zijn nette broek en zijn Ralph Lauren overhemd aan. In eerste instantie moet je lachen. De lange neger die naast je zit, staat op en roept iets in zijn richting. | |
[pagina 47]
| |
Echt kennen doe je de neger niet, maar je komt hem wel eens in Smoke tegen of gewoon op straat. Je weet dat hij van de universiteit af is getrapt en dat hij daardoor tweeduizend gulden schuld heeft. Je bedoeling is nog onduidelijk als je de neger met de rest achterna loopt. Binnen een minuut is Ralph Lauren ingehaald. Er klinkt een luide kreet.
De student begint te huilen. Het wordt even stil, dan sla je erop los met de neger en de rest van de groep. Bloed komt uit zijn mond en wordt uitgesmeerd door de schoen die langs het gezicht schampt. Nog eens twee trappen, in de maag deze keer. Gekraak, brekend glas. Je stapt op de bril, ‘zocht je dit soms?’ De student is bang, hij bibbert ook. De trappen volgen nu snel op elkaar, onophoudelijk. Weerstand minder, geen woorden meer, alleen gekreun. Af en toe kijk je om en tuur je de straat af, donker en leeg. Als de student niet meer reageert, stop jij, de neger en de rest. ‘Wegwezen nu!’ De neger schreeuwt nog iets over tweeduizend gulden. Dan ben je weg, snelle voetstappen sterven weg, liggende schim blijft in het donker achter.
Erick Stenholm was drieëntwintig op het moment dat hij op weg was naar het station. Hij was bezig aan het laatste jaar van zijn studie rechten en had al een voorcontract getekend bij Luckman & Son, een gerenommeerd advocatenkantoor. Sinds drie jaar had hij verkering met Shanna Epstein, een knappe studente psychologie. Ze zouden gaan trouwen zodra Erick was afgestudeerd. Ook bezaten ze al een huis, dat nog in aanbouw was, in een fraaie wijk aan de rand van de stad. Het was een vervroegd huwelijks-cadeautje van Shanna's vader, de eigenaar van een supermarktketen. Erick ging een gouden toekomst tegemoet, ware het niet dat hij op 4 januari 1976 dood werd getrapt door vijf onbekenden in een donker steegje.
‘Ik heb Erick Stenholm niet vermoord. Hij was gewoon een jongen die op het verkeerde moment op de verkeerde plaats was. Het feit dat hij daar op de grond lag en ik met vier anderen om hem heen stond, heb ik niet bepaald. Dat heb ik niet zo gewild. Dat is het lot. Het is gewoon gebeurd. Ik beschuldig rijke mensen er toch ook niet van dat ik soms drie dagen lang op een pak kaakjes moet leven. Het leven is nou eenmaal oneerlijk en je kunt jammer genoeg niet zomaar van plaats wisselen. Als ik Erick Stenholm had willen vermoorden, dan had ik zijn naam opgezocht in het telefoonboek en was ik naar zijn huis gegaan om hem een kogel door zijn hoofd te schieten. Maar ik wist zijn naam niet eens, ik heb dus niet Erick Stenholm vermoord.’
Jij was negentien op het moment dat je wegrende uit het steegje. Drie jaar later zou je solliciteren op een baan als loopjongen bij een kleine bank. Je werd aangenomen en tien jaar daarna was je opgeklommen tot directeur. Inmiddels ben je ook getrouwd en heb je drie kinderen. Over je jeugd heb je het niet veel, je bent het contact met al je vrienden van toen verloren, zo vertel je je omgeving. Je wordt er liever niet aan herinnerd en tot voor kort werd aan die wens gehoor gegeven. Binnenkort zal iedereen het weten, dit is pas het begin! Het gebeurt gewoon, dat is het lot.
Dennis Rijnvis |
|