Passionate. Jaargang 6
(1999)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
Hij had nooit geweten dat er zoiets als Bospolder bestond op goedbedoelde aarde. Niet als jongen, noch als aankomend volwassene en erna pas 5 ½ jaar terug via woningruil met Turks gezinnetje.De verloederde wijk bevindt zich tussen twee metrostations in, grenst aan Delfshaven, is geleidelijk aan met behulp van welzijnswerkers tot een getto geraakt. De onderste bevolkingslaag is er gehuisvest; paupers van diverse nationaliteiten, waaronder gezinshereniging der volgzame moslims in opgroeiend kindertal resulteert en de fokpremies ertoe bijdragen een zekere welvaart te bereiken, luxe die in het land van herkomst onthouden schijnt te worden; kleurentelevée (liefst met afstandsbediening), video en als hoogste ideaal een eigen automobiel. Temidden van deze welstandstrevers woont een gehavende vrijgezel van 60, vlot gekleed, welbespraakt, tamelijk weerbaar, zeer sociaal voelend, huiselijk, gevoel voor humor en gek op peuterporno via Internet. Ik ken hem vrij goed, want ben het zelf. Toch liep vermelde vrijgezel eerste kerstnacht 1997 barrevoets en gehuld in een versleten regenjas op straat - naakt volgens de Turkse buurman twee hoog naderhand tot Hikmet - richting gesloten avondverkoop en vervolgens weer terug naar politiebureau, bezorgd achternagefietst door de geschrokken pal boven hem wonende zwakbegaafde bijbelfanaat annex trommelaar. Gastvrij ontvangen door de brigadiers werd het voor de merkwaardige bezoeker uiteindelijk op voorspraak van twee Riagg-dames een voorspoedige ambulancerit naar Noordwijk. Dichterbij schenen alle klinieken bezet te zijn. De patiënt lag gerieflijk op een brancard en genoot af en toe van het schempend verlichte uitzicht. Er ontstond zelfs een geanimeerd gesprek tussen hem en de twee ziekenbroeders. Er volgde een prettige drie maanden durende vakantie verdeeld over drie klinieken. Reeds na enkele weken werd hij verplaatst naar Capelle a/d IJssel, alwaar hij nog in 't IJssellandziekenhuis kwam te liggen met een aangename longontsteking. Daar kreeg hij van de hem bezoekende regisseur van Z. te horen dat Erwin K. aan een hartstilstand was overleden in zijn vertrouwde omgeving bij moedertje thuis, terwijl hij nog zo veel toekomstplannen had. Tenslotte belandde hij op de 's-Gravendijkwal van zijn woonplaats (Rotterdam). Een verouderde wel wat van een open gevangenis weghebbende dependance. Hij kreeg een tweepersoons slaapkamer twee hoog. Dag en nacht klonk het opbeurende lawaai van doorgaand verkeer uit en naar de Maastunnel. Binnen de recreatieruimtes vernam hij Skyradio met ordinaire zangstemmen en optimistische reclames en praatjes. Zeer besteed aan het gewone volk plus medepatiënten schijnbaar, doch een ware hel voor zijn zich traag herstellend gemoed. Er was een rookhok met uitzicht op een binnenplaats. Feitelijk sinds zijn longontsteking tot de niet-rokers behorend voor ruim een maand, kwam hij in de verleiding af en toe een sigaret te bietsen. Eerst werd hij daar misselijk van, allengs echter ging dat over, zeker naarmate hij er diverse zelfgekochte pakjes op liet volgen. Van zijn vroegere sprankelendheid was niks meer over. Hiervoor in de plaats was een via lithium-medicatie getemperde desgeïnteresseerde stemming gekomen. Twee grote witte tabletten moest hij zelf beneden komen ophalen rond tien uur 's avonds, ter- | |
[pagina 103]
| |
wijl hij toch al urenlang in bed wezenloos het verkeerslawaai lag te beluisteren. Kortom, hij zakte in een uitzichtloze diepte weg.
Nog in de kliniek te Capelle verblijvend, mocht hij op een avond zich naar zijn huisadres begeven per openbaar vervoer. Maar hij bezat geen huissleutels. De groene gordijnen waren gesloten. Noch de bovenbuurman bleek thuis, noch de zich over zijn katten ontfermd hebbende overbuurman. Ontmoedigd liep hij de donkere straat weer uit en belde bij de stuurman om de hoek aan. Deze leeftijdgenoot, een goeie kennis, was alweer ettelijke jaren met een veel jongere Caboverdiaanse gehuwd. Gastvrij werd hij ontvangen en zelfs door de heer des huizes vergezeld richting Capelle. Er stond een venijnige oostenwind. Het lopen werd bemoeilijkt wegens de in linkerschoen knellende pijnlijke kleine teen. Bovendien bleek hij te licht gekleed op deze barre maartse kou. De stuurman sprak hem moed in. Moeilijk bereikbaar was de kliniek en beide voetgangers wisten, na bij een bushalte vergeefs gewacht te hebben de juiste weg niet meer. Zij belandden binnen een restaurant alwaar een feest heerste met hossend volk. Of er een taxi besteld kon worden. Voor Moonen, want zo heet immers de hoofdpersoon van dit verhaal, was amper het feestgedoe door ogenschijnlijk gelukkige types, waaronder tevens een aantal kleuters, te verdragen of te vatten. Eindelijk verscheen de bestelde taxi. Het doel werd bereikt en de metgezel zou zich naar een metrostation laten rijden. Van een acute halskanker waar de stuurman in april aan zou sterven was nog niks te merken geweest. Een tweede poging om zijn huissleutels te bemachtigen en een kijkje te nemen binnen z'n benedenwoning mislukte eveneens. Zowel de boven- als overbuurling bleek afwezig. Hij nam één zijner katten via gordijnkier in vensterbank waar. Gelaten keerde hij per metro terug naar de open gevangenis. Aldaar mompelde hij soms in het algemeen: ‘Ik kan me huis niet in.’ Twee patiëntes van middelbare leeftijd bespraken langdurig hun haaruitval. Maar zie en aanschouw: onverwacht verscheen op een middag de evangelische bovencabo en er werd afgesproken voor een weekse avond om acht uur. Hij zou de overbuurman op de hoogte stellen van zijn komst, want die had immers de huissleutels om dagelijks twee katten te verzorgen. De drie andere verbleven bij de dierenvriend zelf. Eindelijk was het dus zover. Hij belde schuin aan de overkant aan. De bekant geheel naar een dierentuin ruikende vijftiger liet hem binnen en deed het woord in een kleine veel te vol gestouwde huiskamer. Buiten enkele hondjes merkte hij nog een onbekende poes op, goudvissen, een bier zuipende bezoeker voor de kleurenbuis gezeten, een eenpersoonsbed en grotendeels niet verder ter zake doende inboedel. Hij bleef uiteraard kort in de onverdraaglijk ruikende woning, toefde nòg korter binnen krappe achterkamer alwaar kater Hector en Saartje plus dochtertje Zusje schuw waren weggekropen achter een groezelige tweezitsbank. Nauwelijks kon hij interesse tonen voor zijn huisdieren die hier opgesloten waren en niet naar buiten (in de tuin) mochten. Ze konden dan zoekraken vond de ontfermer, zodoende. Samen staken zij de straat over. De cipier opende de buitendeur en ontsloot vervolgens de toegang tot de woning, waarbinnen de bewoner dan december 1997 nogal destructief doende was geweest. De behulpzame buurman leidde hem rond in een, vooral binnen voorkamer reusachtige stinkend huis dat aan een ander scheen toe te behoren. Tweelingzusje Aapje leek de wezenloze hoofdbewoner nog te herkennen, doch snoof liever aan naar al zijn huisdieren geurende verzorger.
A. Moonen |
|