Passionate. Jaargang 6
(1999)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
[pagina 91]
| |
In de laatste periode ontwikkelde de redactie een visie op haar tijdschrift. In de zomer van 1998 maakte ze een analyse van 4 jaar Passionate en vergeleek ze het blad met de literaire tijdschriften die door de Nederlandse overheid als belangwekkend wordt gezien. | |
Podium voor jonge talentenToen Passionate werd opgericht had de redactie geen enkele visie op haar tijdschrift. De vriendenclub vormde een redactie die het zonder externe bijdragen moest stellen en die nog moest ontdekken wat literaire kwaliteit was. ‘Theehuis in Oezbekistan’ van Bert Heemskerk is een typerend verhaal uit deze eerste periode, zonder met deze kwalificatie de mede-oprichter te kort te willen doen. Met het toetreden van Paul van der Schoor tot de redactie namen de inhoudelijke discussies toe. Van der Schoor keek verder dan de redactie tot dan toe had gedaan. Met zijn meer dan prikkelende inbreng brak hij de besloten cultuur open en confronteerde hij de vriendenclub met vragen die ze nooit eerder gesteld had. Wat was ons program? Waarin onderscheidde Passionate zich van de andere literaire tijdschriften? In zijn commentaar op de aangeleverde kopij en zijn eigen verhalen dweepte hij daarbij met Nederlands grootste volksschrijver. Een goed voorbeeld hiervan is ‘Op armlengte’, dat Reviaanse kenmerken heeft. De inhoudelijke debatten leidden er in de zomer van toe dat Erik Brus, Bert Heemskerk, Paul van der Schoor en ik het min of meer over één uitgangspunt eens waren: Passionate was een podium voor jonge talenten die hun werk aan het publiek konden tonen. We hadden het idee dat gevestigde literaire tijdschriften voornamelijk uithangborden van uitgevers waren en er nauwelijks ruimte was voor literair talent dat nog niet gepubliceerd had. Passionate was niet langer het medium van een groepje would-be schrijvers, maar een instrument om jonge schrijvers en dichters verder te helpen. Zo plaatsten wij een verhaal van Richard Dekker met de titel ‘Wat er zoal leeft in een huis aan de Vijverweg op 6 maart 1990’. | |
Dood aan de verhevenheidNa het bijstellen van onze uitgangspunten werd het vaststellen van literaire kwaliteit onze belangrijkste opgave. Wat betreft de ontwikkeling van een knowhow in de redactie van Passionate is er één persoon die een cruciale rol heeft vervuld en in de vorige hoofdstukken zijdelings is genoemd: Charles Veenstra. Als toenmalige buurman hadden wij reeds voor de oprichting van het blad incidenteel gesprekken over favoriete schrijvers en literaire kwaliteit. Deze gesprekken intensiveerden zich op het moment dat de eerste redactie werd gevormd en het blad maandelijks werd gekopieerd. Veenstra werd een soort schaduwredacteur, wiens naam soms opdook in het colofon, maar die voornamelijk op de achtergrond opereerde. Hij stortte niet alleen maandelijks 45 gulden op de stichtingsrekening, maar zorgde gedurende twee jaar voor de belangrijkste respons op de inhoud van het tijdschrift. Veenstra gaf mij nagenoeg dagelijks feedback over de koers en het karakter van Passionate. In 1996 maakte hij deel uit van de redactie die voor korte tijd uit zeven mensen bestond. Naast Veenstra hadden Brus, Heemskerk, Henk Houthoff, Richard Dekker, Arjan Verwoerd en ik hier zitting in. Deze redactie was een literair laboratorium. De inzet was niet langer om een persoonlijke stempel op het blad te drukken, maar om zoveel mogelijk van elkaar te leren en | |
[pagina 92]
| |
Tant pis pour le clownHet hele nummer vijf (september/oktober) van het Rotterdamse literaire blad Passionate is het gevolg van een krabbeltje achterin de agenda van redacteur Giel van Strien, gemaakt door de dichter Henk Houthoff: Riekus Waskowsky, ontcijferde Van Strien. Waskowsky? De volgende dag ontdekte hij in de bibliotheek dat het een Rotterdamse dichter was, een stadgenoot dus, over wie Van Strien in zijn inleiding bij dit nummer in alle eerlijkheid schrijft: ‘Bladerend door Verzamelde gedichten concludeerde ik met een zeer merkwaardige dichter van doen te hebben. Na een aantal fraaie gedichten kreeg de bundel een wel erg bont karakter: foto's van een heuse vrijpartij, gedweep met de Feyenoord-gekte op de Coolsingel, en bizarre “poëzie” die uit niet meer dan een lange herhaling van dezelfde letter bestond.’ Geen van de bijdragen in dit nummer is geschreven met de valse toon van verheerlijking, ze doen recht aan een dichter (1932-1976) die ook nog in het gezelschap van de Rotterdamse dichters Vaandrager en Sleutelaar marginaal was. De vijftien gedichten die Waskowsky opstuurde naar hun tijdschrift Gard Sivik, werden geen van alle geplaatst. De kritische analyse van Peter Swanborn is een uitstekende introductie op Waskowsky's werk. Waskowsky debuteerde vrij laat, toen hij vierendertig jaar was, met Tant pis pour le clown, gedichten waaruit een grote belezenheid sprak (Pound, Eliot, Kant) maar ook humor, soms van de straat. Deze bundel was zijn eerste en enige hoogtepunt, schrijft Swanborn, of eigenlijk: al in de bundel zelf zijn de tekenen van literair verval zichtbaar. Het verhaal van Waskowsy is een droevige, want drank, uitputting, gebrek aan erkenning en een chaotisch en opgejaagd leven, begeleiden zijn dichterlijke ondergang. Gerrit Komrij, die een vriend van Waskowsky was, meende dat drang naar precisie Waskowsky nekte, Swanborn vindt dat te hoogdravend gedacht: ‘De latere gedichten laten veeleer een verdwalen zien, een vermoeid en onzeker opgeven, meer losgeslagen wanhoop dan tragische waanzin.’ Vrijgevig met citaten is Swanborn trouwens niet, niemand in dit nummer deelt flink uit in citaten. Speelde de angst dat de enkele dichterlijke voltreffers zouden wegvallen tussen de vele onbenullige en flauwe regels? Maar juist die enkele prachtzin hier en daar maakt hebberig naar meer van die fonkelende eenlingen, al moet je voor zijn bundels en de Verzamelde gedichten (in 1985 door Erik van Muiswinkel en Rien Vroegindeweij samengesteld, verschenen bij Bert Bakker) tweedehands op zoek. ‘Hij is precies een man uit een mopje. Hij / moet bijv. vluchten, bekijkt dan de globe / en vraagt: “Heeft u geen andere bol?” // Adonai! Of ook wel klopt hij 's nachts op / mijn deur en wil weten wat soixante-neuf / in het Frans is.// Ik ben allen in de kamer - hij kijkt mij aan / in de spiegel. Ik zie hem niet zo zitten.’ Van Muiswinkel schreef voor Passionate een biografische schets, Hennie Maliangkay haalt een ontluisterende herinnering op over Waskowsky in zijn allerlaatste nadagen, er zijn korte eerbetonen geschreven door onder anderen Rien Vroegindeweij en Henk Houthoff, er staat een niet eerder gepubliceerd blijspel in van Waskowsky, en een paar van zijn recensies die hij schreef voor het Nieuwsblad van het Noorden. Wie hem een gedicht wil horen voordragen, vervoege zich op internet (http://www.ipr.nl./~passionate). Passionate kost ƒ9,99 (een jaarabonnement van zes nummers ƒ55,-. Postbus 25264, 3001 HG Rotterdam).
AN | |
Geen veredelde programmakrantHEt International Filmfestival Rotterdam vond begin jaren zeventig net als Poetry International een goede voedingsbodem in Rotterdam. Aan het einde had directeur Huub Bals wel 4500 bezoekers genoteerd, maar tijdens die eerste editie van het filmfestival bezochten niet meer dan zeventien personen de openingsvoorstelling in Calypso aan de Mauritsweg. De premièrefilm was Die Angst des Tormanns beim Elfmeter, Wim Wenders' verfilming van literatuur, van Peter Handkes roman om precies te zijn. ‘De scheiding tussen kunstdisciplines is steeds minder zichtbaar,’ schrijft Giel van Strien in het Rotterdamse literaire blad Passionate. Het eerste nummer van de vijfde jaargang is dan ook geheel gewijd aan film. Het komende festival diende als inspiratie, maar ‘het is niet de bedoeling dat de redactie een veredelde programmakrant uitbrengt’. Alleen Casper Koetsveld komt met een voorbeschouwing van vier Nederlandse films die in Pathé in premiere gaan: De trip van Teetje van Paula van der Oest. De Poolse bruid van Karim Traïdia. Bij Temmink van Boris Coenen en ƒ19,99 van Mart Dominicus. Het kwartet films heeft in zoverre met elkaar te maken dat het hier een project betreft van twee snelle en gedreven initiatiefnemers: Frans van Gestel en Jeroen Beker. Dit producentenduo werkte voor het eerst samen aan Paul de Leeuws Filmpje! Andere bijdragen gaan meer over het fenomeen film in het algemeen, zoals de columns van Theo van Gogh en Roef Ragas. Onder de titel Hoezo sterft de cinema? schrijf de regisseur: ‘De cinema staat er beter voor dan ooit... Nu ik tot m'n eigen verbazing de veertig heb gehaald, bekruipt me het gevoel dat mijn leven als filmer nu pas gaat beginnen.’ En acteur Ragas - te zien in De Poolse bruid - ventileert zijn mening over het Nederlands filmklimaat, waarbij hij The Dutch Windmill (de Rotterdamse bokser Bep van Klaveren) citeert: ‘Niet zeiken, armen uit de mouwen en draaien.’ Het verhaal van Herman Brusselmans gaat over zijn scenario-idee voor cineast Dominique Deruddere. ‘Ik zal het even pitchen. Welnu, de film opent met een close-up van Jan Decleir, die onherkenbaar vermomd als een intellectueel de Kredietbank laat springen. Hier bij komen 24 mensen om, onder wie Willeke van Ammelrooy. De politie ter plaatse, lijkschouwers, de pers, je kent dat.’ Volgt een chaotische voorstelling op de Bahama's, waar een gelobotomeerde Hilde van Mieghem de love interest van Decleir wordt. Ook krijgt een Ferrari een groot aandeel in de film en een advocaat (Antonie Kamerling). Meer om naar uit te kijken is het scenario van Jaap Scholten. Ook omdat het echt verfilmd gaat worden, door Jean van de Velde. Enkele scènes uit Luna worden in Passionate vast gepubliceerd. Net als in Scholtens heerlijke boek Tachtig komt er een gammel Rotterdams huis aan te pas, een paar jongelui (Maria, Jimmy, Hunter en Zooey, de laatste zangeres van ‘de Nancy Sinatra's’), een hond (‘Muil houden Fikki Leandros!’), een hertengewei en zakken chips... Kortom, smullen maar.
ESTHER KERKHOF
Passionate, literair tijdschrift, januari/februari-nummer (special over film), ƒ9,99. | |
A. Moonen ouderwets treurigDoor martijn meijer Wat is nu een typisch Rotterdamse literaire stroming geweest? Zeker in aanmerking komt de groep schrijvers rond het tijdschrift Gard Sivik, dat van 1957 tot 1965 werd geleid door de Rotterdammers Hans Sleutelaar en C.B. Vaandrager, bijgestaan door Hans Verhagen en Armando. Zij zetten zich af tegen de Vijftigers: ze wilden geen emoties uitdrukken in hun poëzie, maar een objectief beeld geven van de werkelijkheid. De schrijver moest uitgaan van de feiten, hoe banaal ook. Armando verwoordde het zo: ‘Niet de Realiteit be-moraliseren of interpreteren, maar intensiveren. De kunstenaar, die geen kunstenaar meer is: een koel, zakelijk oog’. Deze opvatting leidde tot ready-mades, korte onbewerkte fragmenten uit de werkelijkheid. Zoals ‘In het warenhuis’, van Vaandrager:
Verkoopster: ‘Zal ik het prijsje er af haten?’ Klant: ‘Nee, laat u het prijsje er maar opzitten’. Uit het laatste nummer van Passionate (‘Delfshaven special’) kunnen we leren dat de redactie van Gard Sivik zich niet zomaar ergens in Rotterdam bevond, maar in Delfshaven. Een literaire kaart laat zien welke schrijvers er allemaal in deze deelgemeente, ingeklemd tussen de Maas, het centrum van de stad en Schiedam, wonen of gewoond hebben: Anna Blaman, Willem Elsschot, Jules Deelder, A. Moonen. Ook het kantoor van de Stichting Passionate is er gevestigd. Delfshaven, dat met een negatief imago kampt, wordt door Passionate eens van een andere kant belicht, als ‘een stadsdeel waar literair talent goed gedijt, en met name bohémien-schrijvers zich door hun omgeving laten inspireren’. Naast artikelen over Gard Sivik, Elsschot en Blaman zijn er ook bijdragen opgenomen van jonge schrijvers die iets met Delfshaven hebben. Die zijn heel verschillend, ook in kwaliteit. Kees Versteeg leverde aforismen van het kaliber ‘Een verslaving is de wanhopigste vorm van geluk’, of ‘Delfshaven: de mensen die er nooit komen maken er het meeste mee’. Aforismen waarvan de in eerste instantie waargenomen diepzinnigheid het verguldsel blijkt van een makkelijke gedachte. Versteeg schijnt er in de afgelopen tien jaar ‘duizenden’ geschreven te hebben. Najoua Bijjir en Ayatollah Musa, twee dichters uit de stal van uitgeverij Vassallucci, bekend om haar effectieve promotiecampagne van een auteur als Elle Eggels, zijn vertegenwoordigd met enkele vormeloze, ongrammaticale gedichten. De onduidelijkheid ervan, die in het geval van Bijjir alleen maar ergert, heeft bij Musa nog wel iets intrigerends. Zoals in het korte gedicht ‘Pelgrimskerk’: ‘vanuit een/ duistere nis/ baarmoederhals/ stil vertrek/ in golfstreken/ liepen zij/ de zeeën open’. Niet meer zo jong (‘een gehavende vrijgezel van 60’) is A. Moonen, die sinds elf jaar in de Delfshavense wijk Bospolder woont. Het fragment uit de nog te verschijnen roman Levensvreugde is een ouderwets treurig en krankzinnig Moonen-verhaal. De auteur heeft drie maanden doorgebracht in psychiatrische klinieken, en wil graag een kijkje nemen in zijn woning. Moonens vreemde, gewrongen schrijfstijl is op de een of andere manier passend voor iemand die herstellende is van een psychische aandoening en de bijbehorende dagelijkse lithiummedicatie: ‘Zowel de boven- als overbuurling bleek afwezig. Hij nam één zijner katten via gordijnkier in vensterbank waar. Gelaten keerde hij per metro terug naar de open gevangenis. Aldaar mompelde hij soms in het algemeen: “Ik kan me huis niet in”. Twee patiëntes van middelbare leeftijd bespraken langdurig hun haaruitval’.
Passionate, jaargang 5, nr. 6, ƒ9,99. (www.passionate.nl)- | |
[pagina 93]
| |
daarmee het blad beter te maken. Literaire kwaliteit werd een begrip waar we steeds beter mee om wisten te gaan. Henk Houthoff leerde de andere redactieleden hoe je poëzie moest beoordelen, al was dat meestal na het sluiten van de vergadering. Het liefst beperkte hij zich in de redactie er toe om zijn favoriete poëzie voor te dragen en te analyseren. Zo bracht hij ons in contact met het werk van Riekus Waskowsky en vertelde hij honderduit over Cornelis Bastiaan Vaandrager. Met onze groeiende belangstelling voor de groep auteurs die zich in de jaren vijftig rond het literaire tijdschrift Gard Sivik had verzameld, werd een redactionele basis gelegd. Passionate werd wars van intellectualistische literatuur en hermetische poëzie. ‘Dood aan de verhevenheid!’ werd ons credo, dat door Richard Dekker tijdens een optreden in de Hoeksche Waard in de praktijk werd gebracht. Nadat een geheel in het zwart geklede Jean Pierre Rawie het spits had afgebeten shockeerde Dekker de organisatie en tweehonderd aanwezigen door zijn optreden te beginnen met: ‘Na die doodse gedichten van de doodste onder de nog levende Nederlandse dichters, is het aan mij om weer wat leven in de brouwerij te brengen.’ Ook eindredacteur Erik Brus gaf uiting aan deze visie door in zijn column ‘Ten slotte’ steeds vaker onderwerpen uit de massacultuur te bespreken. Rappers en cultfiguren uit de pop- en literatuurwereld passeerden de revue, waarmee Brus er voor pleitte ‘dat dichters uit de ingekapselde poëziewereld breken en een jong publiek bereiken d.m.v. technieken die rapdichters en muzikanten gebruiken’. | |
Vernieuwing van de redactieOm uiteenlopende redenen hield ook deze redactie geen stand. Een privé-conflict tussen Charles Veenstra en mij leidde tot zijn vertrek in het najaar van 1996; Arjan Verwoerd besloot niet veel later zich op de organisatie van de stichting te richten; Henk Houthoff vond het na een jaar genoeg geweest; en in overleg met de andere redactieleden besloot ook Bert Heemskerk een punt achter zijn redacteurschap te zetten. Zijn laatste woorden in de redactie waren ‘het gaat helemaal nergens over’, de gevleugelde volzin waarmee hij tijdens z'n redacteurschap vele ingezonden verhalen en gedichten naar de prullenbak had verwezen. Dat er tot op de dag van vandaag geen bundel van Henk Houthoff is uitgegeven blijft een raadsel, al zal het aardse karakter van zijn werk er iets mee te maken hebben. Gedichten als ‘Aangaande de boekhouder’ en ‘D-day’ zouden daar zeker in moeten worden opgenomen Vervolgens brak er een periode aan, waarin de redactie een visie op het fenomeen ‘literair tijdschrift’ begon te ontwikkelen. Christian Jongeneel kwam in de zomer van 1997 de redactie versterken. In het juli-augustus-nummer van dat jaar debuteerde hij in Passionate met het verhaal ‘Jezus en zijn discipelen bij McDonald's’. Met de komst van Jongeneel nam het aantal journalistieke bijdragen in Passionate toe. Zo publiceerde hij het artikel ‘Kurt Gödel als dichter’ en zette hij de redactie er toe aan om meer journalistieke bijdragen op te nemen, zoals bijvoorbeeld ‘Alles moet kapot’, een artikel van Alex Dabrowski over de vergeten Rotterdamse schrijver Robert Loesberg. | |
Het reservaat der literaire tijdschriftenToen dat we het kantoor betrokken kwamen we tot een analyse van ons tijdschrift. We wisten nu moeiteloos literaire kwaliteit van dagboeknotities te onderscheiden, hadden een uitgesproken voorkeur voor toegankelijk werk, | |
[pagina 94]
| |
maar een alomvattende literair program hadden we niet. Uiteraard waren we er van op de hoogte dat veel literaire tijdschriften rond literaire stromingen waren ontstaan, zoals het verheven Revisor-proza en de nieuwe zakelijkheid van Gard Sivik. We beseften dat aan het eind van de jaren '90 deze vruchtbare combinatie achterhaald was. Aan stromingen gelieerde tijdschriften konden alleen maar ontstaan wanneer er een dominante literaire opvatting aanwezig was. In 1998 bestond zo'n opvatting niet meer. Literaire tijdschriften namen in hetzelfde nummer werk van auteurs op dat aan uiteenlopende opvattingen over literatuur refereerde. Indien er al een onderscheid was tussen de programs van de gevestigde literaire tijdschriften, dan was dit marginaal, hoogstens interessant voor neerlandici. Zelfs het als Nixtijdschrift bekend geworden Zoetermeer was in zijn essentie veeleer een coalitie van generatienoten dan een uiting van een coherente literaire visie. Er was echter een dominante opvatting in de wereld van het literaire tijdschrift waartegen we in de loop der jaren een steeds grotere weerstand hadden opgebouwd. Voor de redactie van Passionate stond niet de literaire inhoud van een bepaald literair tijdschrift ter discussie, maar het literaire tijdschrift an sich werd het onderwerp van kritiek. Naar onze opvatting had het ‘literaire tijdschrift’ zich uit angst voor de massacultuur in het defensief laten drukken. De opkomst van de televisie, de pop en massaal gedrukte media ontnam het literaire tijdschrift enkele vitale functies. Het vertoonde het gedrag van een voormalige wereldmacht dat maar niet met haar minder prominente status kan leven. In plaats van zijn nieuwe situatie als een uitdaging te zien en de massacultuur als inspiratiebron te gebruiken, trok menig literair tijdschrift zich terug in het bastion van het literaire establishment, uitzonderingen als bijvoorbeeld Payola en Millennium daargelaten. Onder bescherming van het Nederlands Literair Vertalingen- en Produktiefonds werd een reservaat van een paar vierkante kilometer ingericht, waarin de oudste literaire tijdschriften tegen de vijandige buitenwereld konden worden beschermd. Aan deze conservering van het op klassieke leest geschoolde literaire tijdschrift ligt impliciet de opvatting van de Nederlandse overheid ten grondslag dat dit periodiek definitief tot het verleden behoort. De overheid ziet het literaire tijdschrift als een museumstuk dat in haar bestaande vorm voor latere generaties moet worden bewaard. Het klassieke literaire tijdschrift is in feite dood en ligt nu opgebaard in de slechtst bereikbare schappen van die boekhandels die vooralsnog nostalgie boven verkoopcijfers prefereren. | |
Tijdschrift van de nieuwe letterenTot die conclusies kwamen wij in de zomer van 1998 en ze vormen de basis voor ‘het tijdschrift van de nieuwe letteren’ dat Passionate steeds meer wil zijn. Wij willen geen defensieve maar offensieve koers varen. Wij zien geen bedreigingen, maar alleen kansen voor het literaire tijdschrift. De jaren '90 waren uitermate inspirerend voor het maken ervan en het volgende decennium zal dat niet anders zijn. Hoe slecht het imago van het product ‘literair tijdschrift’ op dit moment ook is, wij zien in een nieuwe invulling van dit fenomeen een grote uitdaging en ons belangrijkste bestaansrecht. Passionate is niet opgericht om de klassieke formule van het ‘literaire tijdschrift’ over te nemen en die tot haar opheffing uit te dragen. In de museumwereld van het literaire tijdschrift wil Passionate de Kunsthal zijn, een innovatieve vorm voor een oud concept, dat nieuwe doelgroepen kan bereiken. Onze opvatting van het fenomeen ‘literair tijdschrift’ is gebaseerd op het idee dat het hier in de eerste plaats om een tijd-schrift gaat, een actueel medium dat de letteren in de breedste zin van het woord bestrijkt. Passiona- | |
[pagina 95]
| |
te heeft niet de pretentie om iets tijdloos, iets definitiefs te maken. Dan geef je namelijk geen tijdschrift uit maar een stevig gebonden boek dat je in de kast kan opbergen. Gestimuleerd door de overheid worden echter veel literaire tijdschriften op de markt gebracht die eigenlijk verhalenbundels of bloemlezingen zijn. Voor de subsidieselectie van deze tijdschriften is literaire kwaliteit nagenoeg het enige criterium, terwijl je je kunt afvragen of het hebben van een visie op het fenomeen ‘tijdschrift’ niet even belangrijk is. Dat er op dit moment subsidies aan literaire tijdschriften worden stopgezet of geweigerd omdat deze bladen een te journalistiek karakter hebben, illustreert deze blinde vlek in het beleid. Natuurlijk, het literaire tijdschrift moet haar functie van kweekvijver behouden en daarom nieuwe verhalen en gedichten publiceren. En uiteraard moet er bij deze publicaties sprake zijn van literaire kwaliteit. Maar daarmee heb je nog geen blauwdruk van een succesvol literair tijdschrift. Uit de geringe oplagen van de literaire periodieken mag worden geconcludeerd dat het lezerspubliek het klassieke concept onaantrekkelijk vindt. In de wetenschap dat sommige boeken in tienduizendtallen worden verkocht en tijdschriften als Rails en Blvd populair zijn, wil Passionate een concept ontwikkelen die de oorspronkelijke functies van het literaire tijdschrift combineert met de aantoonbare interesse in de letteren en de populariteit van sommige bladen. Daarbij willen wij twee eerdere uitgangspunten in stand houden. In de eerste plaats moet Passionate toegankelijk zijn en ten tweede blijft het een podium van jong talent, alleen zullen deze talenten dan ‘meeliften’ op het werk van gerenommeerde auteurs. Vanuit die gedachte denken wij aan een blad dat naast verhalen en gedichten ook columns, aforismen, societypagina's, cartoons, brieven van lezers, maar vooral artikelen bevat. De laatste zullen niet alleen het belang van de literaire traditie tot onderwerp moeten hebben, maar ook nieuwe trends in de letteren, zoals slam en rap, moeten signaleren en een plaats geven. Naast het redactionele concept is ook de vormgeving van Passionate en het illustrerende en autonome beeld van cruciaal belang, want dat is het eerste contact dat het tijdschrift heeft met haar potentiële consument. Wie de consument van de jaren negentig wil verleiden tot het aanschaffen van een literair tijdschrift, zal de taal van die periode moeten spreken. Met het aantrekken van het vormgevingsbureau 75B meent de redactie dat Passionate drie jaar geleden een stap in de goede richting heeft gedaan. Het zal een ieder duidelijk zijn dat wanneer Passionate aan het einde van dit jaar met de ondertitel ‘tijdschrift voor de nieuwe letteren’ verschijnt, dit nog niet veel meer is dan een afspiegeling van bovengenoemde opvatting over het literaire tijdschrift. Het is een vertrekpunt van een zoektocht die moet leiden tot een nieuwe invulling van het klassieke periodiek. Het aflopen van die weg kan nog jaren in beslag nemen, maar het is in ieder geval een poging om uit de impasse te komen waarin het literaire tijdschrift zich op dit moment bevindt. Misschien blijkt na verloop van tijd onze weg een dwaalspoor te zijn en moet de redactie op haar schreden terugkeren. Dat risico heeft ze er graag voor over.
Giel van Strien |
|