Wat hun levensstijl ook is, de meeste cultschrijvers houden zich verre van het literaire circuit van voordrachten, promotietoers en talkshows. Figuren als J.D. Salinger en Cormac McCarthy zijn kluizenaars die iedere publiciteit mijden. Céline kwam in zijn laatste jaren zijn huis niet meer uit. Jack Kerouac, die zich wél in de schijnwerpers van de roem begeven had - hij wordt wel de eerste literaire popster genoemd - trok verbitterd in bij zijn moeder en dronk zich vervolgens dood. Net als hun personages zijn veel cultschrijvers onaangepaste, zoekende eenlingen.
Als ze zich wel in het gangbare literaire circus begeven, gaat het dan ook vaak mis. Kerouac, in zijn glorietijd, was een verlegen man die in talkshows niet wist waar hij kijken moest. Men zag hem als spreekbuis van een generatie, maar hij wilde slechts aandacht voor zijn boeken. Steeds meer keerde hij zich tegen de beats en hippies waarmee men hem identificeerde. Tegen het eind van zijn leven foeterde hij in een tv-uitzending, dronken en nauwelijks verstaanbaar, Vietnam-activisten uit de hippiebeweging uit: ironisch genoeg zijn bewonderaars. Bukowski vernederde, in een talkshow met Franse intellectuelen, een ergerlijke ondervrager door een hand op diens hoofd te leggen en vervolgens weg te lopen. Net als Kerouac wenste hij niet als een vermakelijk curiosum behandeld te worden. Helaas is dat wel een veelgebruikte methode in de media om cultschrijvers af te schilderen - het is een ideale manier om iets dat als subversief gezien wordt onschadelijk te maken.
De samenstellers van Cult fiction erkennen dat ook het uitbrengen van een encyclopedie over cult iets tegenstrijdigs heeft. Het is een manier om cultliteratuur te definiëren en in te kaderen, terwijl haar essentie juist in de ongrijpbaarheid ligt. Maar Calcutt en Shepard willen niet het elitaire standpunt innemen van de ingewijde die zijn geliefde genre voor zichzelf wil houden.
Bovendien is cult al lang niet meer marginaal. In vroeger tijden bekostigde Genet zelf zijn eerste uitgave, kwam Bukowski's eerste bundel uit in een oplage van 200, en vond Burroughs na lang zoeken een uitgever in Parijs, waarna hij in de V.S. werd aangeklaagd wegens obscentiteit.
Hun opvolgers echter, voor zover die er zijn, zijn onderdeel geworden van het steeds commerciëlere boekenbedrijf. Met uitgekiende marketingstrategieën worden croniquers van de tegencultuur zoals Dennis Cooper en Irvine - Trainspotting - Welsh aan de man gebracht. Uitgevers spelen in op de hippe dance-cultuur - zo werd Welsh's roman Ecstasy opgemaakt naar het voorbeeld van party-flyers, en kwam vergezeld van een dance-cd. Van Bret Easton Ellis' roemruchte American psycho wordt momenteel een peperdure Hollywood-film gemaakt. Levi's adverteerde met teksten van Hunter S. Thompson en Kerouac. Zelfs Burroughs draafde op in een Nike-reclame. Kortom, alternatief is big-business geworden. Het gevolg is dat de ‘ware’ cult nauwelijks nog bestaat.
Binnen het Nederlands taalgebied is het niet veel anders. Herman Brusselmans schrijft cult-achtige boeken, maar is een in brede kringen aanvaarde media-ster. Gerard Reve schreef bepaald subversieve boeken in de jaren 50 en 60; hij besloot echter zelf de cultus rond zijn persoon uit te buiten, waardoor hij te pas en onpas in de media opdook om de clown te spelen, en de grip op zijn ironie leek kwijt te raken. Gaandeweg heeft het grote publiek hem omarmd. Dat is A. Moonen niet gebeurd. In zijn werk mag hij zich niet aangepast hebben, in tv.-optredens is hem hetzelfde als Bukowski en Kerouac overkomen. Of hij wordt in de gedrukte media afgedaan als een ongevaarlijke ‘poep- en piesauteur’, zoals onlangs Willem Kuipers deed in de Volkskrant. En voor wie het spel met de veranderde boekenwereld helemaal niet wenst mee te spelen ziet het er somber uit. Vaandrager, in de goot gestorven, is daarvan wel het treurigste voorbeeld. Zo blijven er niet veel over.
Erik Brus