Passionate. Jaargang 6
(1999)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
[pagina 53]
| |
Een van de aardigste gebeurtenissen van de laatste tijd die het wereldnieuws in Nederland haalden, vond ik het bezoek van Harry Mulisch aan de Paus. We kennen Mulisch als de best geklede auteur van Nederland, als de Fidel Castro van de Amsterdamse artiestensociëteit De Kring, als de Goethe van het Leidseplein, als onruststoker in zijn eigen pijp en als de kleinste van de Grote Drie, die jarenlang het literaire leven in ons kleine letterrenland hebben gedomineerd. Maar terwijl voor Hermans en Reve fanclubs werden opgericht, verscheen ter gelegenheid van Mulisch's zestigste verjaardag een boekje met de titel Bestrijd het leed dat Mulisch heet. Het heeft niet geholpen. Integendeel. Hermans is dood en in Reve zit niet veel meer leven, dus maakt Mulisch gebruik van de wet van de remmende voorsprong en is hij vanzelf de Grootse Schrijver van Nederland geworden. Tenminste, dat vindt hij zelf. Want Mulisch is een van die genieën die altijd zelf moeten vertellen dat ze geniaal zijn, anders zegt niemand het. Maar wat moest hij eigenlijk bij de paus? Astrid Joosten van de VARA had het geregeld en met de kwartjes en dubbeltjes van de Verenigde Arbeiders Radio Amateurs de vliegtickets naar Rome betaald. Dertig seconden kreeg hij de tijd om Carol Woityla zijn boek De ontdekking van de hemel te overhandigen. In Duitse vertaling. De ontdekking van de hemel aan de Paus geven is zoiets als de directeur van de plaatselijke VVV een plattegrond van zijn eigen stad overhandigen. Want de Paus heeft natuurlijk zelf al een Falkplan van de hemel, die kent elk hoekje van het paradijs en weet wie waar zit, wie in welk orkest speelt of in welk engelenkoor zingt, wie met wie danst op het hemelse boekenbal. Eigenlijk had Mulisch aan de Paus willen vragen of hij zich 's avonds, als hij zijn tiara heeft afgezet, zijn jurk heeft uitgetrokken en in zijn nachthemd voor zijn celibataire bedje knielt, of hij, de Paus dus, zich dan ook nog Paus voelt. Want Mulisch is geobsedeerd door roem. Maar hij kreeg de gelegenheid niet om zijn vraag te stellen. De paus had Mulisch diep in de ogen gekeken. En Harry zou Mulisch niet zijn geweest als hij aan de priemende blik van de Heilige Vader niet zijn eigen interpretatie had gegeven. Hij dacht dat de Paus wel wat langer met hem had willen praten, want de kerkvorst krijgt niet elke dag zo'n grote, goedgeklede, pijprokende schrijver op bezoek. Wij zijn aan de arrogantie van Mulisch gewend, een arrogantie die overigens groteske, zo niet seniele vormen begint aan te nemen. Maar misschien is het zo, misschien had de Paus aan Harry willen vragen of hij, als hij 's avonds zijn pak heeft uitgetrokken en zijn pijp op het nachtkastje heeft gelegd, of hij, Harry dus, zich dan nog wel Mulisch voelt. Maar gelukkig had de Paus maar dertig seconden voor Mulisch.
Rien Vroegindeweij |
|