Passionate. Jaargang 6
(1999)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
[pagina 47]
| |
Het miauwen van de kat werd nu wel heel erg. Morgen zou Mimi weer terugkomen om hem op te halen en Wally was er blij om. Hij had zijn eigen huis, met de kat erin, zo veel mogelijk ontlopen de afgelopen week en het werd tijd dat hij weer ongestoord in zijn huis kon rondbewegen. Samenzijn met een mens vond hij al ongemakkelijk. Dieren waren nog erger. Die trokken zich niets aan van de signalen die hij afgaf. Ze kwamen vaak dichtbij en ze keken hem onbeschaamd aan. Een beetje provocerend soms. De kat schreeuwde zich helemaal schor van de honger en Wally zat op zijn bureaustoel naar het beeldscherm van zijn computer te staren, terwijl hij een boterham met leverworst at. Gisteren had hij nog een documentaire zitten kijken over ‘de Utrechtse Schrijversscene’. Dan kreeg je een shot te zien van het achterhoofd van zo'n mannetje dat, met een sigaret tussen wijs- en middelvinger, op het toetsenbord zat te roffelen. En dan iets verderop in beeld zag je de monitor waarop de zinnen in snel tempo groeiden en groeiden. Maar je kon het niet lezen. Je kon niet lezen wat er stond. En Wally wist zeker dat die schrijver maar wat willekeurige toetsen indrukte. Hij wist zeker, honderd procent zeker, dat, als ze de schrijver onopgemerkt zouden filmen, dat deze zogenaamde schrijver dan met zijn wangen in zijn handpalmen steunend naar het beeldscherm zou zitten te kijken en dat er dan helemaal niks geen geroffel te horen zou zijn, dus dat ze de microfoon ook rustig thuis konden laten. De kat liep miauwend heen en weer langs zijn broekspijp. Wally nam met zijn wijsvinger wat leverworst van zijn boterham en liet zijn arm langs zijn lichaam naar beneden hangen. Onder hem likte de kat knorrend aan zijn vinger. De ruwe tong schuurde en kriebelde tegelijk. Zolang hij het beest niet hoefde aan te kijken was dit het intiemste wat Wally met de kat kon bereiken. Hij deed het altijd met stroop, maar die stond nu in de keu- met een ruk trok hij zijn hand terug en scheeuwde. Hij stopte zijn vinger in zijn mond en kneep zijn ogen dicht. Hij haalde zijn vinger uit zijn mond. Er kwam een grote, rode druppel uit zijn vingertop.
Later die middag pakte hij de telefoon op een draaide Werners nummer. ‘Met Werner.’ ‘Werner, met Wally.’ Het was stil aan de andere kant. Wally liet het potlood tussen zijn duim en wijsvinger wapperen. Zijn voeten lagen op het bureau en met zijn stoel balanceerde hij op de achterste twee poten. ‘Ik dacht, ik bel even, met het oog op -’ ‘Had ik je niet gevraagd om me niet meer te bellen?’ vroeg Werner. ‘Ja, dat wel,’ Wally haalde zijn voeten van het bureau en schoof zijn stoel aan. ‘Maar er zijn wat dingetjes.’ ‘Ik zit net te eten.’ ‘Sorry,’ zei Wally. Hij hoorde aan de andere kant een aansteker knippen. ‘En bovendien zie ik je morgen, dus -’ zei Werner. Wally hees zich op uit de stoel en ging voor het raam staan. De boom voor zijn raam was kaal en beneden raasden zoals altijd de auto's door de plassen. ‘Die opmerkingen bij mijn tekst, daar snap ik de meeste niet van en ik -’ ‘Luister, morgen hebben we het over je tekst. Tot morgen Wally.’ ‘Okee, tot morgen. Eet smakelijk,’ zei hij tegen de pieptoon. Wally hing op en stopte zijn overhemd weer in zijn broek. Dat hemd was te kort. Of eigenlijk: zijn pens te dik. Wally was begonnen met sporten. Het hielp niks. | |
[pagina 48]
| |
Wally liep het café binnen terwijl hij zijn paraplu een paar keer hard open en dicht deed, in de richting van een hond die op de grond lag. De hond sprong met een blaf op en wurmde zich tussen benen door naar de andere kant van de tafel. Wally liep naar de bar en zette zijn paraplu ertegen. Hij ging zitten. ‘Doe maar een pilsje,’ zei hij. De barman liep weg en kwam terug met het bier. ‘Ik heb hier afgesproken met Werner. Die ken je waarschijnlijk wel. Die schrijver.’ De barman keek omhoog. Hij tuitte zijn lippen. ‘Werner,’ zei hij. ‘Is het een Duitser?’ ‘Nee, welnee. Een Nederlander. Werner, ken je hem niet?’ ‘Achternaam?’ ‘Weet ik niet. Maar dat maakt niet uit, want hij heeft een pseudoniem. Maar goed, ik dacht, misschien ken je hem... Werner.’ ‘Hoe ziet hij eruit?’ ‘Laat maar zitten. Het is niet belangrijk.’ De barman sopte twee bierglazen schoon en zette ze op een stapel. ‘Er zit hier wel eens iemand te lezen. Die zit altijd daar,’ zei hij. Hij wees naar een plek achter Wally. Wally keek niet om. ‘Kan dat kloppen? Dat 'ie daar zit te lezen, altijd?’ ‘Weet ik niet. Maakt ook niet uit. Ik dacht alleen... nou ja, misschien ken je hem. Bekende schrijver.’ ‘Werner...’ zei de barman nog eens. Hij tuitte weer zijn lippen en bewoog zijn onderkaak van links naar rechts. ‘Nee.’
Hijgend stond Wally in het linker service-vak op de bal te wachten. Het zweet van zijn voorhoofd liep in zijn ogen. De rode lijn op de muur werd er vlekkerig van. Die service van rechts was het kloterigst. Mimi sloeg de bal steeds met een boog precies in de hoek van de glazen wand en de zijmuur. Zeker de helft van al haar punten had ze zo gescoord. Wally stelde bij zo'n service het terugslaan zo lang uit, dat er uiteindelijk met de bal helemaal niets meer te beginnen was en hij, op zijn knieën zittend en zijn racket met twee handen vasthoudend, met een soort lepelende beweging het balletje in de goede richting probeerde te duwen. Als die bal dan boven de rode lijn terugstuiterde, stond Mimi al klaar om hem laag in de hoek te meppen. In het begin ging het nog wel. Hij had zelfs de eerste game gewonnen. Maar hoe langer ze bezig waren, hoe minder services hij kon terugslaan. Mimi stond alweer klaar in het service-vak. ‘7-3,’ zei ze. ‘Je hoeft heus niet na elk punt de stand te zeggen, hoor,’ zei Wally. ‘Daar kan ik niks aan doen. Gaat automatisch,’ zei Mimi. ‘Of wil je liever stoppen?’ ‘Even rusten, misschien,’ hijgde Wally. ‘Je zei dat je het iedere week deed?’ vroeg Mimi, terwijl ze naar de bar liepen. ‘Iedere week? Nee.’ Wally hees zich op één van de barkrukken en liet zijn racket op de grond vallen. ‘Nee, lang niet. Het is alweer een tijdje terug...’ zei hij, toen hij weer wat op adem was gekomen. ‘Cola graag...’ ‘Een glas water,’ zei Mimi. Het meisje achter de bar nam met een verveeld gezicht de bestelling op. | |
[pagina 49]
| |
‘Nee, vroeger nog wel, met collega's. Maar nu, met dat boek...’ Ze proostten. ‘Ik vind het echt heel lief van je,’ zei Mimi. ‘Geen enkele moeite. Ik vind katten leuk. Als je nog eens weg gaat... Wel lekker, hoor, wat gezelschap. Met al dat schrijven... Dan is een huisdier ideaal.’ ‘Dat kan ik me voorstellen. Ikzelf heb -’ ‘Je hebt ook schrijvers, die gaan in een café zitten werken. Ik heb van de week een documentaire gezien. Daar was d'r ook één die ging in een café zitten. Zou ik nooit kunnen, weet je dat?’ Wally deed zijn mondhoeken omlaag. ‘Pure afzondering, dat moet ik hebben. Ja, concentratie, hè. Dat is 't. En natuurlijk een goede schrijfcoach. Ik ken een hele ervaren schrijver, en die brengt mij de fijne kneepjes bij. Ik heb gisteren nog met hem naar mijn werk gekeken. Hij is wel hard. Maar goed, jij, als leraar.’ ‘Wat?’ zei Mimi. ‘Dat je ook wel weet hoe belangrijk het is om iets aan te kunnen nemen van iemand die het weet. Geen gezeur: zo zit het. Klaar.’ ‘Hm hm,’ zei Mimi, die zat te kijken naar twee jongens met harige benen, op baan drie. Ze leken een wedstrijdje te doen wie het eerste zijn racket tegen de muur kapot had geslagen. ‘Je kan zien dat die vent al jaren en jaren schrijft. In één oogopslag ziet hij wat er met een tekst aan de hand is. Gisteren, bijvoorbeeld. Had ik een scène geschreven die speelde in een squash-centrum. Jij komt er ook in voor, vind je niet erg, hè?’ Mimi dronk met een grote slok haar glas leeg. ‘Zullen we gaan?’ vroeg ze. ‘Nog even. Ik heb nog.’ Wally nam nog een slok. ‘Ja, ik gebruik echt alles, hoor. Voor mijn teksten. Zelfs hoe wij hier nu zitten,’ Wally bewoog zijn handen tussen hem en Mimi, ‘zou ik zo kunnen gebruiken, echt.’ Hij liet even een stilte vallen en keek haar aan. Het leek haar te interesseren. ‘Maar ik kan me zo goed voorstellen hoe bevredigend het moet zijn om andere mensen - bij jou zijn dat dan scholieren, maar dat is ook mooi - om die mensen echt iets te léren. Jongen, dan is hij al lang de deur uit, en dan zit ik nog na te genieten van die prachtige schrijverstrucjes die hij me leert.’ Mimi ritste haar tas alvast dicht. ‘Ik leer mensen niks,’ zei ze. ‘Leren doen ze zelf.’ Ze stapte van haar kruk. ‘Ja hallo, dan heb jij het ze toch geleerd, of niet soms? Jij weet het toch?’ ‘Ik heb niet de illusie dat ik mensen iets kan leren,’ zei Mimi. ‘Kijk, ik zeg van alles in mijn lessen. En mijn leerlingen kunnen de dingen die ik zeg gebruiken om inzichten te krijgen. Dan leren ze iets. Maar dat moeten ze wel zelf doen. Ga je nou mee?’ ‘Dat zeg ik. Je moet er open voor staan,’ zei Wally. ‘Kom,’ zei ze. Ze draaide ze zich om en liep naar de deur. Wally klokte zijn cola achterover en liep haastig achter haar aan. Toen hij haar had ingehaald, zei ze: ‘Nu ik erover nadenk vind ik het zelfs nogal arrogant om te denken dat je iemand iets kunt leren.’ ‘Arrogant is hij zeker niet. Hij is gewoon een hele goeie schrijver. Daar kan hij toch ook niks aan doen?’ Buiten was het koud. Wally voelde het op zijn voorhoofd en in zijn nek, die nat waren van het zweet. ‘Het enige dat ik in mijn lessen doe is een situatie creëren.’ Mimi ging stil staan en keek in de verte, terwijl ze met haar autosleutels rammelde. ‘Ik creëer een situatie waarin er geleerd kan worden. En of ze nou iets leren naar aanleiding van wat ík zeg, of door iets dat een klasgenoot zegt, dat maakt niet uit.’ | |
[pagina 50]
| |
Wally had het idee dat ze maar wat voor zichzelf praatte. Hij vroeg zich zelfs af of het wat uitmaakte of hij ernaar luisterde. Misschien kon hij nu net zo goed naar Mimi's huis fietsen om die kat van haar eens flink af te rossen. Dan zou ze waarschijnlijk nog steeds hier staan rammelen met haar sleutels en maar doordrammen over dat lesgeven. Die kat was eigenlijk niet voldoende gestraft. Wally had hem sinds de beet in zijn vinger niks meer te eten gegeven, maar de volgende middag was Mimi hem al op komen halen, dus dat stelde niet veel voor. Schoppen, dat is nog eens wat anders. Wally had zich al vaker afgevraagd hoe ver je zo'n beest weg zou kunnen trappen. Maar als hij dat zich probeerde voor te stellen dan sloeg de kat altijd midden in zijn krijsende vlucht tegen een muur. Er stond altijd een muur. ‘... dan is dat meer egotrippen dan lesgeven, als je het mij vraagt.’ Mimi keek naar een trein die passeerde. Ze was klaar met praten. ‘Ik wil alleen maar zeggen: hij is echt heel goed,’ zei Wally na een korte stilte. En ik weet niet wat jij allemaal wilt beweren.’ ‘Helemaal niks.’ ‘Maar ik denk dat je soms gewoon dingen van mensen moet aannemen. Want als je denkt dat je het allemaal al weet, waarom zou je dan les nemen? Trouwens, mijn fiets staat hier. Zullen we -’ ‘Mijn auto staat verderop.’ Mimi wapperde met haar hand richting de parkeerplaats, waar ze al half naartoe liep. ‘Succes met je boek.’ ‘Wie weet, komen je ideeën over lesgeven er wel in terug. Echt heel interessant,’ riep hij haar na. ‘Niet kwaad worden als ik hier en daar iets veranderd heb, hoor!’ Ze keek niet meer om. Hij bleef bij zijn fiets wachten omdat hij Mimi wilde zien wegrijden. Dat had hij bij iedereen: hij wilde weten hoe iemand eruit zag achter het stuur van een auto. Hij wilde weten hoe ze zich erin zouden gedragen en hoe de auto hem of haar zou staan. Mimi reed een kleine, rode Renault. Behoedzaam draaide ze de straat op en schakelde naar zijn twee. Ze deed alsof ze hem niet zag. ‘Doe de groeten aan je kat!’ riep hij. Nu keek ze opzij. Ze haalde even een hand van het stuur en stak die op.
Wally had zijn biertje bijna op en keek maar weer eens naar de deur. De barman kwam niet meer terug op de schrijver Werner. Toen Wally een paar minuten aan de bar had gezeten was de hond weer op zijn oude plek gaan liggen, het looppad langs de bar versperrend. Wally vond dit een naar café. Dat kwam vooral door de hond. Als Werner straks binnenkwam zou hij het beest eerst overdreven joviaal aaien en bekloppen en hem waarschijnlijk ook nog meesleuren naar het tafeltje waar ze Wally's tekst zouden bespreken. De hond stonk naar hond en hij kwijlde op je schoenen. Wally stak zijn hand in zijn binnenzak en zocht naar zijn tekst. Tegelijkertijd kwam Werner binnen. Hij worstelde met de hond. ‘Denk je dat je hiermee wegkomt, met deze losse stukjes tekst?’ zei Werner, toen ze eindelijk aan een tafel zaten in een donkere hoek van het café. ‘Nou los, los... de samenhang zit hem meer in -’ ‘Sámenhang? Dan ben ik toch heel benieuwd waar die samenhang zit.’ Wally had zijn papieren erbij gepakt en probeerde in het weinige licht zijn tekst te lezen. ‘Het is natuurlijk nog niet af, maar ik denk dat als ik -’ ‘Kijk, ik vind het prima om je hierop te begeleiden. Doe ik graag. Maar er is één ding waar ik niet tegen kan, en dat is een luie schrijver.’ | |
[pagina 51]
| |
‘Ik heb er lang op gezeten. En over die samenhang... als het er te dik bovenop ligt is het toch ook -’ ‘Jij wil zeggen dat hier samenhang in zit? Alleen dat begin al! In de eerste alinea zit je thuis, vijf regels later ineens in een café, dan komt er plotseling een telefoongesprek tussendoor, je legt de hoorn neer en voordat ik het door heb sta je alweer te flipperen en -’ ‘Te squashen.’ ‘Je bestelt een cola maar om één of andere mysterieuze reden sta je ineens bier te drinken en geloof mij nou: als je door een hond wordt gebeten -’ ‘Een kat.’ ‘Dan heb je wel wat meer dan een klein druppeltje bloed aan je vinger.’ ‘Maar die druppel staat voor -’ ‘Voordat er ook maar íets ergens voor gaat staan,’ Werner sloeg met zijn vuist op tafel, ‘ga jij eerst zorgen dat er een beetje opbouw in dit gewouwel komt.’ Hij wapperde de papiervellen voor Wally's gezicht. ‘Want anders hoeft het voor mij helemaal niet meer. En dan verdien ik liever wat minder, dan dat ik mijn tijd ga vergooien aan dit vrijblijvende gekút. Je wil toch schrijver worden?’ ‘Ja, zeker...’ zei Wally, al hoopte hij niet dat hij dan net zo'n lul zou worden als Werner. Zouden alle schrijvers zo zijn? Zo... zo stom eigenlijk. Wally wist het niet. Hij kende er maar één. ‘... en dan niet van dat halve, maar écht serieus aan de gang gaan. Het staat er allemaal wel, maar het komt er niet uit.’ Werner knoopte zijn jas dicht en stond op. De groeven in zijn gezicht maakten schaduwen toen zijn hoofd dichtbij de lamp boven de tafel kwam. ‘Vijftig was het, hè?’ ‘Ik had al drie lessen vooruit betaald.’ ‘Het lijkt me goed om dat aan te houden, drie lessen vooruit.’ Nadat hij het geld had aangenomen zei Werner: ‘Je hebt talent, jongen. Zát! Maar laat het volgende week nou eens zien, hè.’ Hij groette de barman en liep weg. ‘Hoe heet dat boek van je nu precies?’ riep Wally hem na. ‘Dan kan ik het misschien kopen.’ ‘Ik heb toch gezegd, ik neem het wel een keer voor je mee. Ik heb thuis nog een hele stapel liggen.’ Hij keek niet om terwijl hij het zei. De ramen trilden in de kozijnen toen hij de deur dichtsloeg. Wally bleef achter met de hond, die over zijn voeten lag. Hij keek nog eens naar het rode stipje op zijn wijsvinger. Het had geen korst opgeleverd die hij eraf kon pulken, maar binnenin het vlees voelde hij een hard puntje. ‘De poes kan er ook niks aan doen,’ dacht hij. ‘Hij heeft geen slechte inborst. Mimi mag hem nog eens brengen en ik zal hem niet schoppen. Het is de natuur, niet zijn karakter.’ ‘Was dat hem nou?’ vroeg de barman van achter de bar. Wally knikte langzaam. ‘Kwam me niet bekend voor,’ zei de barman. ‘Nee. Nooit gezien.’ ‘O’, zei Wally. ‘Okee.’ Hij stond op en verliet het café. Het was gestopt met regenen. Pas thuis merkte hij dat hij zijn paraplu tegen de bar had laten staan.
David Mulder |
|