Passionate. Jaargang 6
(1999)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
[pagina 43]
| |
Een fragment uit de roman Het kanaal, die in april verschijnt bij uitgeverij Veen.Kakkerlakken kunnen vliegen, maar vinden lopen prettiger. Op de wereld is er veel waar je verstand bij stil staat, dacht Eddie. Hij had zich in zijn nieuw aangeschafte bruin wollen jurkje gehesen en wilde net zijn gezicht controleren in het scheerspiegeltje boven het aanrecht van de caravan, toen er, vanuit een smalle kier tussen de spiegel en het tegelboard eerst een paar zwarte sprieten en vervolgens de kop, het borststuk en het achterlijf van een kleine kakkerlak tevoorschijn piepten. Het beest begon meteen als een razende over de vuilwitte tegels heen en weer te racen en verdween toen snel in de rand van het aanrechtblad en de wand. We hebben bezoek, sprak Eddie met temerige stem in het spiegeltje, draaide het toen om zodat de vergrotende kant naar voren kwam en tuitte zijn roodgeverfde lippen in het glas tot een monsterlijke mond. Bezoek? vroeg die mond, waar is het bezoek dan nu? De stem had een heel andere klank dan net, laag en grommend. Eddie draaide het spiegeltje weer om. Zeker even z'n jas ophangen, zei Eddie, weer met eigen stem. Hij was ervan overtuigd dat het beest wel weer tevoorschijn zou komen. Zo moeilijk was dat niet om te voorspellen. Het hele aanrecht lag bezaaid met opgestapelde lekkernijen, veel gedeelten van ouwe koffie- en puddingbroodjes (Eddie was gek op koffie- en puddingbroodjes), maar ook veel schillen en gewone boterhammen, klodders stroop en jam, ranzige boter, pannenkoekenmeel, gemorste melk en sap, open blikjes sardines en makreel, gepelde tomaten, besnoten zakdoekjes, uitgelopen aardappels, groene uien, ontbijtkoek, verdroogde theezakjes, ouwe koffiefilters, verschrompelde augurkjes, en over welk landschap bovendien nog een witte waas van schimmel schemerde. Nee, die komt wel terug, zei Eddie in het spiegeltje en draaide het glas weer om. Wat ga je met 'm doen? vroeg de monstermond met schorre stem. Vragen hoe die heet, teemde Eddie. Daar kwam het beest al, uit de rand gekropen; razendsnel liep het over een melkkarton, balanceerde over de rand van een sardinenblikje en verdween toen in een kloof van het schimmelgebergte. En? vroeg de grote rode muil. Hij heet Bugsy, fezelde Eddie, en hij is uit een ver land helemaal hier naar toe komen lopen, speciaal om mij te bezoeken. Hij draaide zich van de spiegel af en deed enkele passen de caravan in. Ik lul te veel in mezelf, stelde hij vast, het is niet goed te veel in jezelf te lullen, beter is het tegen anderen aan te lullen. Hij had het warm. De wollen jurk die hij droeg kriebelde een beetje op zijn rug. De butagaskachel stond op de hoogste stand te loeien; hij bukte zich en draaide de knop naar de spaarvlam. ‘Sorry Bugsy,’ zei hij hardop. Hij opende de deur van de kast. In het bovenste gedeelte hingen z'n jurken. Ze waren allemaal bruin, zijn lievelingskleur, en waren allemaal van degelijke snit. Hij hield niet van frivole jurkjes, het liefst droeg hij deze op vrouwen van middelbare leeftijd toegesneden robes; altijd met een ceintuurtje en daaronder pantoffels. Lang had hij geëxperimenteerd met verschillende outfits, maar deze was hem 't best bevallen: een christelijk sloofje, maar wel met een | |
[pagina 44]
| |
vuurrood geverfde mond. Geen pruik, gewoon zijn eigen piekhaar erboven. Geen nylons; blote, behaarde benen. Onderin de kast zaten drie laatjes. In het bovenste lagen allemaal kettingen, allerlei soorten colliers van parels, melkwitte munten, gekleurde ballen, maar ook van gevlochten gouddraad en leertjes met benen figuurtjes. De halssnoeren lagen in een wanordelijke hoop in en door elkaar; zelden waren ze gedragen; alleen maar aangeschaft in een gulzige bui en uitgeprobeerd voor de spiegel, maar steeds weer door Eddie terugverwezen naar hun bergplaats. Aanstellerij. In het tweede laatje lagen slipjes. Het waren heel eenvoudige broekjes, geen flauwekul met ruches en kantjes, gewone broekjes waren het. Deze had Eddie niet aangeschaft, maar - en ja, dat was niet zo mooi van Eddie - gewoon van diverse waslijnen gepikt. Hij was al doende zelfs een keer betrapt en had daarvoor een bekeuring gekregen. Erg handig was hij ook daarbij niet te werk gegaan, bij dat pikken van de slippen. Hij had zich er namelijk altijd eerst van vergewist of de broekjes wel honderd procent kunststof waren, want in dure broekjes met onzin eraan was Eddie niet geïnteresseerd, het moesten eerlijke vrouwenbroekjes zijn, en anders niet. Maar bij dat omstandig controleren van de wasmerkjes kon men moeilijk ook nog de omgeving in de gaten houden, en zodoende was hij herhaaldelijk door de bezitters van die broekjes gesnapt en kon zijn signalement makkelijk doorgegeven worden aan de bevoegde instanties; ja, wat wil je, met zo'n signalement: man, wollen jurkje, pantoffels, roodgeverfde lippen, piekhaar. ‘Wacht u voor de slippengrisser!’ was al snel het parool in de buurt. De politie waarschuwde hem terdege, en zijn verweer dat hij de slipjes heus niet zelf aantrok was ook bepaald zwak en kon zeker niet als verzachtende omstandigheid aangemerkt worden. Bovendien was het een leugen. Eddie trok die slipjes wel degelijk aan zijn eigen reet, maar wel altijd met zijn eigen mannenonderbroek daar weer over heen, zodat het misschien net voor hemzelf leek alsof er niets aan de hand was daar beneden. Een mens kon zichzelf goed voor de gek houden. In het onderste laatje lagen touwtjes, elastiekjes, paperclips, plakband, een kapot horloge, sleutels, een schoenlepel, een stekker, een schoolschrift (waarin men als men de moeite zou nemen het open te slaan, honderden malen de zin: ‘Ik ben bang, en ik moet niet bang zijn’, in onhandige hanenpoten neergekrabbeld kon zien staan), cassettebandjes, een plastic roos, een glazen kaarsenstandaard, enzovoort. Niks bijzonders dus. Uit deze la diepte Eddie nu een hard plastic doosje met punaises op. Hij leegde het doosje en zette het op de tafel, nadat hij de vele lege beugelflesjes wat opzij had geschoven. Dit wordt je glazen huisje, Bugsy, zei hij, maar eerst ga ik slapen, lekker in mijn nieuwe, wollen jurkje, zodat er de juiste geur aan komt te hangen. Hij kroop, gekleed en al, maar zonder pantoffels, onder de wat hard geworden en vervilte dekens. Eddie mocht dan alleen wonen, zo alleen was hij in dat bed nu ook weer niet. In de eerste plaats waren er in zijn hoofd vele figuren, waarvan wij vorm en signatuur helaas niet kunnen kennen, maar in zijn broek + slip waren ook heel wat luizige vriendjes, zodat hij alvorens de slaap te vatten, zowel te sjorren als te krabben lag, in steeds heftiger afwisseling van het één naar het ander. De kleine diertjes die zich zo gezellig in Eddie's broek hadden genesteld waren heel in de verte familie van de bijtluis met zijn bijtkaakje en de zuigluis met zijn zuigsnuitje - welke luizen gelukkig niets bij de mens te zoeken hebben en zich slechts op plant en dier | |
[pagina 45]
| |
nestelen - en waren, wat dichterbij, weliswaar neef en nicht van zowel de hoofd- als de schaamluis - die niet bijten of zuigen maar gewoon brutaal paren en hun neten aan de basis van één haar vastkitten - maar van geen van deze gasten had Eddie last. Het was de verdomde kleerluis waar hij last van had, die dan wel niet met krachtige klauwtjes de haren zelf omklemt en ook niet haar neten aan de haren vastkleeft maar zich wel aan de vezels van de draden van de onderkleding hecht, en wèl eventjes, naast ondraaglijke jeuk, ook de vlektyfus van mens op mens overbrengt; deze tere, gele of groenige diertjes hebben ook nog vleugeltjes bedekt met kriebelige wimpelhaartjes, en een antenne van ten minste dertien leden op het hoofdje - je vraagt je af wat God met deze wezentjes bedoeld heeft. Kakkerlakken kunnen vliegen, maar vinden lopen prettiger. Hm, dacht Eddie, wat zou daar de reden voor kunnen zijn? Zouden er aan vliegen risico's verbonden zijn dat zij dit lopen verkozen boven het vliegen, en zo ja welke? Hoe Eddie ook nadacht, hij kon niks bedenken. De kakkerlak kon weliswaar vreselijk hard lopen, wel dertig centimeter in één seconde, dus de honderd meter deden ze in een strakke 5,5 minuut, maar toch, wie zou niet willen vliegen? Toch waren de beestjes niet dom, ze waren er tenslotte als een van de weinige dieren der schepping in geslaagd vanaf hun moment van oorsprong praktisch niet te muteren, en, zo vertelde iemand laatst op de radio, zij waren de enige diertjes die een eventuele kernramp zouden overleven, wellicht samen met enige ratachtigen en wat stevige plantjes. Een en ander geeft te denken. Kakkerlakken kunnen vliegen, maar vinden lopen prettiger. Waarom dan die vleugels? vroeg Eddie zich af. Hij had de inmiddels gevangen kakkerlak in het lege plastic doosje gestopt waar hij de punaises even daarvoor uit verwijderd had. Hij wilde het insectje beter bekijken, daartoe had hij de scheerspiegel van de wand gehaald en hield deze nu naast het doosje zodat het beeld vergroot in het glas weerspiegeld werd. Een monstrueuze kop met sprieten, facetogen, lippen, tasters en kaken keek Eddie aan. Op het sterk afgeplatte lijf van het dier zaten twee paar vleugels, maar het voorste paar had zich verhard tot dikke, leerachtige dekschilden waaronder het achterste paar vleugels deels was opgeborgen. De zes lange poten waren bedekt met harige stekels en mondden uit in kleine klauwtjes.
Nou ben ik benieuwd of jij een vrouwtje of een mannetje bent, zei Eddie hardop, en hij zette het doosje bovenop de spiegel zodat hij de onderkant van de kakkerlak aan een nader onderzoek kon onderwerpen. Het onderlijf was bedekt met een aantal buikplaten. Hoe zat 't ook alweer, vroeg Eddie zich af, een mannetje had negen van zulke buikplaten, en het vrouwtje had er één of twee minder, nee twee, ja dat was het, zeven buikplaten had het kakkerlakkenvrouwtje, waarbij het laatste plaatje, bij de punt van het achterlijf, in tweeën gedeeld was, en zo het spleetje vormde waarmee de vrouwtjes van de mannetjes konden worden onderscheiden. Kakkerlakken paarden, wist Eddie, met hun achterlijven naar elkaar toegewend, ze keken dus allebei de andere kant uit tijdens de daad. Eddie had dit niet op de radio gehoord, maar ooit, lang geleden op de televisie gezien, in een kleurenfilm over de natuur. Het exemplaar in Eddie's plastic doosje was een mannetje. Maar daarom kunnen we je nog wel een jurkje aantrekken, sprak Eddie als een moeder tegen haar kleine kindje. Het moest dan natuurlijk wel een heel klein jurkje zijn, maar dat soort jurkjes bestonden. Er bestonden nog wel | |
[pagina 46]
| |
veel kleinere jurkjes. Eddie had ook ooit op de televisie, niet in een kleurenfilm over de natuur maar in een programma om te lachen, een vlo zien dansen op een spiegel, en die vlo droeg een tutuutje; nou, ga maar eens na hoe groot dat tutuutje geweest moet zijn. Bovendien had diezelfde vlo ook nog een parasolletje vast weten te houden, en hij had later ook nog op een driewielertje gefietst: het was tenslotte een programma om te lachen. Eddie had het vooral fascinerend gevonden hoe deze vlo, en ook nog andere optredende vlooien, gevoed werden. Ze werden namelijk gewoon op de ontblote arm van de vlooientemmer gezet, waarna ze heerlijk begonnen te zuigen; het beeld was ontroerend, maar ook wel degelijk jeukverwekkend. Kakkerlakken kunnen vliegen, maar vinden lopen prettiger. Wat mankeerde die beessies in godsnaam, dacht Eddie -‘vliegen? vliegen? nee hoor, ik ga wel lopen’ - wat was dat voor waanzin? Of zat er aan dat vliegen een gevaar verbonden, dat alleen zij kenden en bleven ze daarom maar liever met hun zes poten op de grond? Had ik maar vleugels, dacht Eddie. Ik zou als een grote, bruine mot in mijn wollen jurk over de stad vliegen. Ik zou de mensen angst aanjagen, de kindertjes doen krijsen, de dames laten gillen. Eddie genoot van de aanblik die hij de mensen gaf en waarvan zij zichtbaar schrokken, omdat zij de hele verschijning niet goed konden thuisbrengen. Ze zagen heus wel dat het een man was, Eddie, maar waarom dan dat armoedige bruine wollen afgebokte huisvrouwenjurkje? Waarom, als deze travestie dan zo nodig moest zijn, niet een uitbundiger en feestelijker jurk? En waarom wel die lippen zo overdadig geverfd? En waarom daar dan weer niet een damespruik bovenop gezet in plaats van die zelf afgeknipte piekharen? En waarom pantoffels, en geen schoenen? En waarom over dit alles heen ook nog eens een lange vieze kapotte jas? Het was erg veel voor degene die voor het eerst een blik op Eddie richtte, en deze was geheid voor een moment in verwarring; een verwarring die gepaard ging met een zeker ongemakkelijk gevoel, noem het maar gerust angst, ja, angst, voor iets wat gelijkelijk eng en fascinerend was, zoals je bijvoorbeeld naar een insect kon kijken dat je deed huiveren en rillen, maar waarnaar je toch moest blijven kijken omdat het je blik gevangen hield, je tot gevangene maakte, je je wil ontnam...
Aat Ceelen | |
[pagina 47]
| |
|