wiens docent wij ook al hadden geweigerd, schreef een vinnige brief waarin ze een taalfout in mijn schrijven aan de kaak stelde. Ik schreef haar dat ze volledig geleik had maar dat dit het oordeel over de kwaliteit van haar column op geen enkele wijze veranderde. Overigens gaat het gerucht dat de desbetreffende docent al jaren onder diverse pseudoniemen zonder succes bijdragen naar de Passionate stuurt.
Om oeverloze discussies te mijden ontwierp ik een standaardbrief voor alle inzenders wiens kopij niet voor plaatsing in aanmerking kwam. Daarmee werd de stroom van ontevreden schrijvers wel minder, maar hij hield niet op. Een niet geheel onbekende stadsdichter schreef aan de redactie: ‘Passionate trekt nog steeds veel publiciteit, maar - als je bloemrijke taal besteedt aan het wel en wee van het al dan niet in opkomst zijnde literaire klimaat in dit boerendorp - noem ook eens de functie van onze organisatie. Anders gaat iedereen denken dat Passionate het wiel heeft uitgevonden en dat vinden we bij onze organisatie aanmatigend, te veel eer. Al zijn we niet geneigd te denken dat jullie zo over willen komen maar let erop dat je niet teveel in God verandert.’ Bij het lezen van zijn brief heb ik aan het door de Volkskrant zo geliefde, maar daardoor niet minder bestaande, Rotterdamse minderwaardigheidscomplex gedacht - gelukkig heb ik hem er nooit over geschreven.
Toch zijn het niet alleen de mislukte dichters die furieus kunnen reageren. Een half jaar geleden mocht de redactie een schrijven ontvangen van een hoofdredacteur van een bekend televisiejournaal. Die dreigde als volgt: ‘Indien U niet onmiddellijk uw post naar het nieuwe adres stuurt, moet U rekening houden met maatregelen mijnerzijds. (Die kunnen bestaan uit het opzeggen van de relatie met U.)’ Waarna hij besloot: ‘U heeft Passionate steeds ongevraagd toegestuurd. Ik ben er niet in geïnteresseerd en zal er dus niet voor betalen.’ Na van de verbazing te zijn gekomen kon de redactie niet anders concluderen dan dat het hier werkelijk de hoofdredacteur van het bewuste televisiejournaal betrof. Waar maakte de beste man zich druk om? Als journalist van een relevant medium stond hij op de verzendlijst van het tijdschrift, zoals wel meer journalisten, zonder verplichting en in alle vrijheid. Wie krap bij kas zit raad ik echter aan er geen avondje mee te gaan stappen.
Ondertussen had de eindredacteur van Passionate het schrijven van de afwijzingsbrieven van mij overgenomen. Maar ook hij had moeite om de juiste toon te vinden. Een Vlaardingse dichter schreef een verontwaardigde brief waarin hij zich afvroeg waarom beginnende schrijvers ontmoedigd moeten worden met beledigende brieven. In de daaropvolgende maanden stuurde hij de redactie naar schatting 50 a 75 verongelijkte brieven. Bovendien schreef hij een verhalencyclus waarin steevast een personage genaamd Erik voorkomt - een arrogante betweter die ieder beginnend initiatief genadeloos de grond inboort.
Maar de redactie van Passionate krijgt niet alleen brieven van onvriendelijke mensen. Toen Passionate nog niet meer was dan een gekopieerd blaadje in een oplage van 100 exemplaren moedigde Hans Sleutelaar ons ‘om vooral door te gaan’ en schreef Alfred Kossmann sympthatieke brieven naar z'n voormalige woonplaats. Meer recentelijk liet de huidige Minister van Binnenlandse Zaken aan de redactie weten dat het literaire klimaat in Den Haag zich nog in de marge bevindt.
Polemiek kan op z'n tijd best vermakelijk zijn, maar wanneer dit op dreigen uitdraait wordt het minder leuk. Op deze plaats schreef ik al eerder over een rancuneuze schrijver die mij een week lang met dreigtelefoontjes lastig viel. De Duitsers waren mij vergeten te vergassen en meer van dat soort opmerkingen. Daar is nu een nieuw hoofdstuk aan toegevoegd, want sinds kort wordt het kantoor van Passionate belegerd door een rancuneuze dichter die nou niet echt uitblinkt door z'n sociale vaardigheden. Wij zij een gastvrije organisatie waar in principe iedereen welkom is. Totdat de bewuste dichter om de haverklap het kantoor binnenstapte en op agressieve toon zijn onsamenhangende verhaal ging houden. Aanvankelijk bleef het bij losse woorden, maar toen hij geld eiste voor een verhaal dat de redactie nog nooit had gezien - laat staan gepubliceerd - dreigde hij eindredacteur Erik Brus ‘dood te zullen maken’ en ‘de ramen in te gooien’. Welke volgorde hij daarbij in gedachten had was niet helemaal duidelijk, maar zijn onvoorspelbare gedrag vroeg om drastische maatregelen. De deur ging voortaan op slot en de politie werd ingelicht. Die avond belde Brus naar mijn huis met de mededeling dat ‘die idioot weer voor het raam stond te schreeuwen’. Ik belde penningmeester Jack Kuyt, die aan de overkant van mijn straat woont, en vroeg hem of hij de eindredacteur wilde helpen ontzetten. Die wilde zich daar speciaal op kleden, waaruit ik concludeerde dat we beter geen lid van de vrijwillige brandweer konden worden. De vogel was dan ook gevlogen toen wij bij een lijkbleke Brus arriveerden. Vermoeid door de inspanning zakte ik onderuit op een van de stoelen op het kantoor. Een populair tijdschrift maken waar iedereen in wil staan is fantastisch. Maar dit was nooit de bedoeling geweest. Ik ga me dan ook terugtrekken als hoofdredacteur.
Giel van Strien