toch lekker,” steun ik, en ik druk me tegen Ischa aan en zeg dat het toch fantastisch is, het verloop van zo'n gesprek, waarin ik misschien voor het eerst vormgeef aan een gedachte of een inzicht.’
Soms is ze zo goed haar blik op de buitenwereld te richten. Tijdens een van hun reisjes ziet het stel in een restaurant elke ochtend een jongeman van zo'n tweehonderd kilo iedere ochtend een immens ontbijt naar binnen werken. Paniek verschijnt in zijn ogen wanneer zijn bord leeg begint te raken. Palmen richt zich tot haar geliefde: ‘Voedsel is voor hem gezelschap, en die paniek komt voort uit de angst om de dag in te moeten gaan zonder voortdurend te mogen verkeren in dit gezelschap.’ Meijer is onder de indruk van haar analyse. Hij voelt ‘verbijstering en bewondering voor de onvermoeibaarheid’ waarmee ze het wezen der dingen onderzoekt. Vol liefde staren ze elkaar in de ogen. ‘Wat heb jij toch een genadeloos filerende geest,’ observeert Meijer. Terwijl de jongen onverstoorbaar blijft eten, antwoordt Palmen: ‘Hoe meer ik begrijp, hoe minder ik lijd.’
Waar ze allebei een enorme hekel aan hebben, is burgertruttigheid. Daarom houden ze, al gaan ze er op vakantie, niet van Frankrijk, met zijn kazen, wijnen, pittoreske pleintjes en jeu-de-boulende mannen. Zij houden niet van dat bekrompene, maar willen groots leven.
Zo gaan zij dan ook met elkaar om. Omdat Meijer aan zijn column moet werken, zegt hij op een gegeven moment dat Palmen anderhalf uur weg mag blijven, maar dan moet ze terug zijn, want dan wil hij met haar de stad in. Haar uitstapje loopt echter uit tot een uur en veertig minuten. Hij is woedend. ‘Rampzalige trut,’ zegt hij. ‘Als je nog een keer te laat komt sla ik je tot bloedpap.’ Verder heeft hij de gewoonte haar vele malen per dag op te bellen, waar hij ook is, om te vragen wat ze aan het doen is. Als hij dit nalaat, wordt zij zenuwachtig.
Er is nog een andere reden waarom het stel niet van Frankrijk houdt. Ze worden zelfs daar regelmatig herkend - zo beroemd zijn ze. Beroemd-zijn in Nederland en omliggende landen is niet prettig, want er heerst een heiligen-cultus. Iedereen die de aandacht op zichzelf vestigt wordt, al dan niet bewust, gezien als een godslasteraar. Sterren worden gezien als concurrenten van de heiligen, en oogsten daarom niet alleen bewondering maar ook afgunst en verwijten. Daarom houdt het stel veel meer van Amerika. In Amerika hebben de sterren de plaats ingenomen van de heiligen. Daar krijgen ze wat ze verdienen: bewondering en adoratie.
Het stel spiegelt zich dan ook graag aan Amerikaanse sterren. Ze lijken zelfs aan verregaande identificatie te lijden. Als er eentje dood gaat, wie dan ook, zijn ze erg ontdaan. Tijdens een verblijf in New York horen ze dat schrijver Jerzy Kosinsky zelfmoord heeft gepleegd. Palmen wordt er 's nachts misselijk van wakker en moet overgeven. Later horen ze van de dood van Bonanza-acteur Michael Landon. Huilend tettert Palmen de Bonanza-tune. Ook door de dood van schrijver Harold Brodkey is ze diep ontdaan. Zelfs over de dood van John F. Kennedy beweert ze verdriet gehad te hebben. Want al op haar zevende was ze zo wijs dat ze besefte dat er iets verschrikkelijks gebeurd was.
Dan is er nog de Amerikaanse ster O.J. Simpson. Toevallig is het stel weer in Amerika als ze op de televisie de rechtstreekse uitzending van zijn vlucht voor de politie zien. Palmen had op eigen houtje al het inzicht verworven dat feit en fictie in het moderne leven nauwelijks meer te scheiden zijn. ‘Het is alsof hij wil ontsnappen aan de fictie,’ zegt ze tegen Meijer, ‘alsof hij wil wegrijden aan de film waarin hij beland is.’ Haar inzicht wordt door de uitzending bevestigd. Dat er twee moorden gepleegd zijn is bijzaak. ‘Om de zoveel tijd krijs ik van genot om wat wij hier zien en meemaken.’
Helaas moeten ze terug naar Nederland. Daar sterft Meijer plotseling, en volgens Palmen staat heel het land op zijn kop. Zij vergelijkt dit in I.M. in alle ernst met de schok die door Amerika ging bij de dood van John F. Kennedy. Nog op dezelfde dag, schrijft Palmen, schieten haar twee woorden te binnen: ‘boek’ en ‘schrijven’. Er zat niets anders op: I.M. moest er komen.
Het interview loopt op zijn eind. ‘Eigenlijk heb ik er een hekel aan mijn boek op de televisie te moeten aanprijzen,’ zegt ze, en haalt haar hand nog eens door het zorgvuldig gecoiffeerde haar.
Erik Brus