Passionate. Jaargang 5
(1998)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
[pagina 25]
| |
Literair Tijdschrift Supplement; jaargang 15 nr. 6 | |
1. InleidingDat je iets niet ziet, wil nog niet zeggen dat het er niet is. Spinoza wees ons er reeds op in zijn Ethica: al wat gedacht kan worden, is; hetgeen verwijst naar de macht van de verborgenheid, en de aanwezigheid van de verborgenheid. Zo wist ook Hamlet al dat ‘there are more things in heaven and earth, Horatio, than are dreamt of in your philosophy.’ En Horatio had het maar voor kennisgeving aan te nemen. De discussie die op dit moment het cultuurdebat bepaalt gaat, en het zal u moeilijk vallen het in dit opzicht met mij oneens te zijn, om ‘de vraag naar de (on)verborgenheid’. Op welke manieren legt de kunst deze verborgenheid bloot? Is er een principe dat hierop van toepassing is, wordt er een methode gehanteerd, of gaat het langs, over, via wegen die ons telkens weer duister zullen blijven? Geeft die onverborgenheid zich slechts bloot wanneer zij dat wil? Vragen die antwoorden naar zich toetrekken, aanvankelijk langzaam, dan steeds sneller, tot het punt waarop het antwoord wordt opgegeten door de vraag zelf... helaas! Opnieuw is de vraag ons voor geweest. Iets soortgelijks leek zich ook voor te doen tijdens het laatste forumdebat in de zaal van De Unie. Thema: de verborgenheid; inzet van het betoog: ‘De verborgenheid - grondtoon of accenten?’; sprekers: Martin Matglas (schrijver van Opwekkingen in de Kunst, essays over inspiratie en uitvoering), Naziem K. (rap-poetry, dj, vj, multimedia mediator en essayist, publiceerde onder meer in De Groene Amsterdammer het controversiële essay ‘Waarom negers niet kunnen schrijven’ - over discriminatie in de kunstwereld), en Margaretha M.T. Tofmeijer (directeur van de Stedelijke Kunstraad en schrijver van het rapport ‘Wat We Willen Zien En Wat We Zouden Moeten Zien In De Cosmopool’); forumleiding: Mark Roelofs. Er zaten vijf mensen in de zaal. De discussie ging helaas over de hoofden van het merendeel der aanwezigen heen. Roelofs besloot het forum dan ook met te opteren voor een tweede avond die eraan vastgeknoopt moest worden om de draden die tot een onordentelijke bol waren geknoopt weer één voor één uit elkaar te halen. Vervolgens verontschuldigde hij zich - hij moest de trein halen.
Dit nummer van Supplement wil die tweede avond zijn, een tegenwicht vormen voor de discussie die naar ons idee te veel aandacht van het werkelijke doel afleidt en het doel zelf niet definieert. Supplement hanteert niet de botte bijl van het deconstructivisme: wij willen de balans herwinnen, en geen onnodige verstoring veroorzaken. Voor deze taak, en dat is bepaald geen sinecure, werd een aantal schrijvers, dichters, denkers en kunstenaars benaderd met als inzet de vraag of zij hun licht - of dat nou schel, diffuus of overbelicht is - zouden willen laten schijnen op de volgende vraag: is er nog een verborgenheid, en zo ja, wordt die niet te veel afgezet tegen de onverborgenheid zelf (m.a.w.: is de verborgenheid alleen verborgen wanneer zij onverborgen is?) en zo nee, weik pad dienen we dan te bewandelen om te komen tot de ware versluiering? Waarvan hierna het resultaat. | |
[pagina 26]
| |
2. EssayMet alle respect voor de zorgvuldig opgestelde vraagstelling, waarop ik door de redactie uitgedaagd werd te reageren, maar ik vind het hele gepiel en gewauwel rond die schijnverborgenheid ronduit een farce, één grote hap-klaar-brokken-in-emmertje, waar de honden geen brood van lusten, en ik al helemaal niet! De hele discussie wordt sowieso vanuit een verkeerde inzet - nu we toch over inzetten en afzetten te spreken zijn gekomen - ingezet. De vraag zou bij uitstek ‘modern’ zijn en passen bij een stad als Rotterdam, die met zijn maximale opstelling voor maximale openheid - de stad als een 24 uur per dag geopende informatiewinkel, waar alles te krijgen is wat gedacht kan worden (zie inleiding van Naziem K.: Spinoza) de informatie (in welke vorm dan ook, of het nu digitaal, beeld, geluid, poëtisch, essayistisch of formulerend is) zo heeft uitgehold dat er nog maar één vraag overblijft: wat nu nog te doen? Met als antwoord: zoeken naar het verborgene, naar datgene wat tussen stoeprand en voordeur hangt... Ja, ja, excuseert u mij bij voorbaat, de redactie vroeg me geen gebruik te maken van deconstructivistische technieken, geen pastiches, geen ironie, geen trivialisering, maar dan had ze mij als rasechte nietzscheaan nooit de kans moeten geven met mijn geliefde botte bijl te hakken. En nu ik die kans gekregen heb zullen er spaanders vallen ook.
De discussie is oud. De informatie zit op dit moment niet aan haar bovengrens, zijn maximale openheid, dat is mijns inziens niet nieuw. Het is continu, informatie is er of is er niet. Bij ‘er zijn’: maximale openheid - bij afwezigheid: niks, nul, niente. Einde discussie. Maar dan klinkt er de wedervraag: waar komt die nieuwe informatie dan vandaan, de informatie die er eerst niet was? Hier kan ik niet anders op antwoorden dan dat er ook hier geen sprake is van nieuwe informatie. Mochten we ooit een zesde zintuig verwerven - het schijnt ergens in het neustussenschotje te hangen, door sommigen onder u al lang weggesnoven - dan zal blijken hoeveel nieuwe informatie dit zal opleveren, pas dán zullen we waarlijk kunnen spreken van iets nieuws. Maar tot die dag is het: niets nieuws uit het westen noch uit een van de overige windstreken. Punt.
Naziem K. | |
3. PoëzieDichters denken niet. Dat is tot de volgende ochtend dat ik op zal staan mijn adagium principe. Nu is het tegenovergestelde van denken: wachten. Wachten, waarop? Op wat komen gaat, dunkt me, op wat me toe komt waaien. In plaats van denken dus, doet de dichter niets anders dan wachten, wachten op de verzen die (naar) hem zullen toekomen. Soms dalen de verzen op mij neer als warme, tropische regen, gevormd door een vluchtige depressie. Soms ook vallen de verzen mij toe als poedersneeuw, die aan mij blijft kleven als een vlieg aan het vliegenpapier. Soms treffen de verzen mij als in een hoos: snel-snel-snel en overdreven onaangepast. Soms val ik in een cycloop, of in het nul-ogige monster der Natuur, en word ik opgetild en omgedraaid, benen boven, ogen onder, en klamp ik mij vast aan... lucht. Een enkele keer valt er helemaal niets (dan | |
[pagina 27]
| |
is er blijkbaar even niets te vallen). Het is wellicht wat ongepast om dit hier in Supplement te vermelden, maar het ‘niets’ kan van een ongelooflijke schoonheid zijn. Is dit misschien wat uw redactie bedoelde met de verborgenheid waar Hamlet naar verwees - er zijn nog meer dingen tussen hemel en aarde dan die gedacht in jouw filosofie? Als dat zo is, dan is mij niet de hoos, niet de sneeuw, noch de depressieregen het liefst, maar het niets zelve. Het niets is zo mooi! zo zacht...! zo tederlijk... ...de nachten waarin zij, o onverwachte verrassing, tegen je aankruipt, zich vormt naar je lichaam en zich met haar vederen huid tegen je aandrukt... het niets doet geen concessies - het is niet...
Ik zou willen besluiten met een drietal gedichten uit mijn bundel Controverzen (Uitgeverij Schlemagel, Zwijndrecht, 1993), waarmee u blijkbaar nog niet bekend bent. | |
1.zo zou ik het aanwijzen
als je me terugbrengt
wat ik verloren heb
lengte diepte breedte
gewicht en inhoudsmaat
lijnen balken overdwars
ik zou het voor je uittekenen, in echt en perspectief
ik zou dus willen vragen: breng terug wat ik verloren heb
breng terug wat ik verloren heb, zodat ik het aanwijzen kan
| |
2.Dit gedicht werd geschreven in opdracht van De Bijenkorf en werd tijdens de kerstperiode door de straatkrantverkopers rondom het waren huis uitgedeeld - met gulle hand. Met gulle hand
In opdracht van de Korf - heb ik het geweten - begon - pechvogel
die ik ben - bleef dagen zweten
verstaanbaar open instructief en een twee merknamen - 1
huismerk s.v.p. - mooi meegenomen a.u.b.
wordt uitgedeeld door straatkrant, geen proleten, verdienen
wat bij, moeten ook eten en
gedicht moet heten
: Hongerloon
| |
3.Het volgende gedicht werd opgedragen aan een vriend die verdacht wordt van mensensmokkel (ook wel: mokkelsmokkel). Ik weet dat het niet waar is. Hij is onschuldig. Mijn vriend was eerder een liefhebber van de mokkeltokkel. | |
[pagina 28]
| |
Vriend,
sinds je in de gevangenis zit
kom ik je niet meer tegen
je wilt me niet zien
verborg onze wegen
die ooit zo synchroon liepen
ik omhoog en jij omlaag
jij naar morgen
ik vandaag
Maar waarom wil je me dan niet zien? Heb ik iets verkeerds gedaan?
Haat je me? Ik heb je toch niets misdaan? Ik heb heus niet staan joelen
toen je veroordeeld werd! Ik blijf je brieven schrijven, oké?
Afgesproken?
Ik hoop dat het een en ander heeft verhelderd.
Jaap Schlemagel, Zwijndrecht 1998 | |
4. ProzaHoe je het ook wendt of keert, op een dag val je in de val van het conceptualisme, het denken in gedachten, het denken in ideeën, fenomenen, al wat de dag van vandaag anders maken kan. Dat is dan ook de reden dat ik voorlopig geen tijd weet vrij te maken om mijn conceptualisme los te laten op de onverborgenheid, zoals verzocht. Past gewoon op dit moment niet binnen de dwang van de Idee waar ik mee bezig ben. Wat natuurlijk niet wil zeggen dat ik niet blijf schrijven, wat ik natuurlijk wel doe. Het concept dat me op dit moment het meest in de ban heeft is het onderscheid tussen licht en donker. En hoe van het een het ander kan komen. Het is intrigerend en vermoeiend. Maar hier dan het beloofde verhaaltje, getiteld ‘De ballast móet mee!’ | |
De ballast móet mee!Meneertje B. was bijna aan het einde van zijn moeizame en netelige gang door de tunnel gekomen. En zowaar! Aan het einde van de tunnel scheen het licht werkelijk te schijnen. Wel bleef het nog even een benarde klim. Hij had het zichzelf niet gemakkelijk gemaakt - paraplu onder de rechterarm, rundlederen aktetas op zijn rug gebonden, en de linkerhand krampachtig de bolhoed op zijn hoofd in bedwang houdend. Zijn rechterarm (waaronder steevast de paraplu) restte hem om datgene te doen wat hij nog kon doen: graven, duwen proberen vooruit te komen. Maar hij vorderde maar langzaam en het was vermoeiend. Welnu, waarom ontdeed Meneertje B. zich niet van aktetas, bolhoed en paraplu om sneller boven te kunnen zijn, in het licht - hij had toch haast? Zijn tong plakte tegen zijn verhemelte en zijn dorst was grenzeloos. Trek had hij ook: in knapperige croutons drijvend op een warm bord kippensoep, gevolgd door een carpaggio van kalfsvlees, met als sluitstuk zijn lievelingskostje: een goedgevuld bord spareribs (van het lam, welteverstaan: voor varkensvlees paste hij - stel je voor dat hij nog eens biggevlees kreeg voorgeschoteld! Was zijn grootste ondroom niet dat hij wakker werd als biggetje, door de boer onder de arm genomen werd en jammerlijk aan zijn | |
[pagina 29]
| |
einde kwam in het slachthuis, piepend en gillend ten onder ging? Nee, hij zwoer bij spareribs van het lam, met veel friet en verse groenten.) Maar zover was het nog niet. Hoewel hij veel eerder boven had kunnen zijn als hij zich maar van bolhoed en paraplu had ontdaan. ‘Je bent maar een mal meneertje, meneertje B.,’ fluisterde een wijsneuzig stemmetje - niet geheel ten onrechte - hem in. ‘Heb je dan niet in de gaten hoe moeilijk je het jezelf maakt met al die overtollige ballast? Je wilt zeker nergens van weten, hè? Maar hoeveel moeite kost het nou om je gewoon, doodgewoon te ontdoen van hoed en tas? Laat die paraplu maar zitten, misschien stortregent het daarbuiten wel, weet jij veel, maar die andere attributen doen helemaal niet terzake, die kun je net zo goed achterlaten - misschien doe je er een ander nog wel een plezier mee. Hé, meneertje B., hoor je me? Hóór je me...?!’ Zo ging het geneuzel van het grootmoederlijk geweten nog wel even door. Maar meneertje B. luisterde al niet meer. Ik heb maar één ding te doen, dacht hij, en dat is deze tunnel uitkomen, waar of niet? En het zal me gaan lukken ook: mét aktetas, mét paraplu, mét bolhoed. Niemand die me die afneemt.
Meneertje B.
Nawoord van de redactie:
Naziem K., zelf vrucht van een Creools-Javaanse en Hindoestaans-Indiaanse kruisbestuiving, werd na publicatie, via e-mail, postbode, telefoon en Internet bedolven onder de aantijgingen, fulminaties en bedreigingen. Zijn postmoderne spel met ‘de parole’ had toch niet helemaal de uitwerking waarop hij het had voorzien. K. heeft tijdelijk zijn woning in de Bijlmer moeten onderverhuren en resideert nu in Den Haag, Indische Buurt.
A.B. te L. |
|