Passionate. Jaargang 5
(1998)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
[pagina 17]
| |
Harry ging laat naar bed. Tot twee uur had hij met Barbara in een restaurant gezeten. Toen, nadat ze na hun thuiskomst nog een haif uur, zeker niet minder, in het liefdesspel hadden gestoken en hij eindelijk, om beter uit te kunnen slapen, de hitsige en onverzadigbare roodharige Barbara in de slaapkamer had achtergelaten en zich in zijn werkkamer had uitgestrekt, toen ging de telefoon. Die hem wegrukte uit de zoete diepten van de eerste slaap. In de hoorn klonk de stem van zijn moeder. Hij herkende die stem meteen. Eerst begreep hij absoluut niet waarom ze snikte. Ze huilde, steunde en snotterde daar in haar koopflat in Fort Lauderdale, Florida, en Harry moest het allemaal aanhoren, nog niet helemaal bijgekomen uit zijn slaap, aan het andere eind van Amerika, in Cleveland. Eindelijk maakte hij uit moeders gekreun op dat Fira dood was. ‘Fira wie?’ ‘Herinner je je Fira niet? Je tante! Mijn oudste zus Fira!’ Ja, inderdaad, zo'n zus had zijn moeder gehad. Harry had haar voor het laatst gezien toen hij nog een klein jongetje was en herinnerde zich niet eens meer hoe ze er uitzag. Ze was de enige van moeders zusters zonder kinderen, meende hij, en dat had de afstand tot de jongere generatie nog groter gemaakt: er was niet de band via neven en nichten. Ze had haar man overleefd en het tot verbazing van de hele familie heel lang, tot haar negentigste bijna, uitgehouden in het kleine stadje in New Jersey, in hetzelfde huis dat haar grootvader nog had gekocht nadat hij vorige eeuw uit Polen naar Amerika was verhuisd. ‘Ik ben er kapot van,’ snikte moeder. ‘Natuurlijk, natuurlijk,’ beaamde Harry, een geeuw onderdrukkend. ‘Maar wat doe je eraan..? Het is de natuurlijke gang van zaken... God geve dat we het net zo lang uithouden als zij.’ ‘Dat haal ik nooit...’ zei moeder. ‘Ze was de gezondste van allemaal. En ik heb drie kinderen grootgebracht, mijn man ten grave gedragen. En zelfs nu heb ik nog geen rust.’ Ze begon weer te huilen. Waardoor moeder zelfs nu, op haar oude dag, nog geen rust had, wist Harry wel. Moeder was maar even weduwe geweest, had na vaders dood diens zaak geliquideerd, was naar Florida verhuisd, om daar, in plaats van een rustige, onbezorgde levensavond aan de warme oceaan te hebben, zonder iemand te raadplegen en zonder haar kinderen in te lichten, in het huwelijksbootje te stappen. Met een Cubaan. Een emigrant. Ene Fernando Gomez, een brunet met witte tanden en een snor, een kwart eeuw jonger dan zij. Ze stak al wat ze had in een restaurant, de Cubaan bestierde alle zaken en leverde in de nachtelijke uren een uitputtingsslag met de oude vrouw die op haar leeftijd opeens ontdekte wat echte seks betekende... En nu klagen dat ze het niet zo lang uithoudt als haar oudste zus Fira. Natuurlijk, mrs. Gomez, dacht Harry zonder het te zeggen, uw leefwijze is niet bevorderlijk voor een lang leven. Als klap op de vuurpijl had zijn moeder de naam van haar man aangenomen en was nu in plaats van mrs. Schwartz mrs. Gomez. Een leuk presentje voor haar man zaliger met wie ze veertig jaar zij aan zij had geleefd. Maar dat wist de overledene niet. Harry had hem reeds bij zijn leven beledigd, en zijn vader had het hem nooit vergeven. Toen hij in zaken ging en zijn eigen bedrijf opzette, veranderde hij zijn op en top joodse naam Schwartz in het angelsaksische Black en werd Harry Black, president van een grote investeringsmaatschappij met hechte contacten | |
[pagina 18]
| |
in Canada, Brazilië en Europa. Toen zijn vader hem het verwijt probeerde te maken dat het geen grote deugd was je te schamen voor je afkomst, had hij een onweerlegbaar argument weten te vinden: ‘En Harry dan? Heb ik dat soms uitgekozen? Ik ben vernoemd naar mijn grootvader zaliger. Maar niet als Herschel maar Harry. En die naam heb jij, mijn vader, uitgekozen. Dus bij een niet-joodse voornaam hoort niet noodzakelijkerwijs een joodse achternaam.’ Zijn moeder was toen ook al moderner geweest dan zijn vader. ‘Of het nu Schwartz is of Black,’ zei ze lachend, ‘veel kleurrijker worden we er niet van.’ Moeder, mrs. Gomez, de verjongde oude mevrouw met donkerrood geverfd en toch doorzichtig donshaar, snifte aan het andere eind van de lijn. ‘Wanneer is de begrafenis?’ vroeg Harry om maar iets te zeggen. ‘Dat wilde ik je nu net vragen, lieverd. Ik kan niet met het vliegtuig. Alsof de duivel ermee speelt, tob ik net met een hevige ischias en kan ik al geen drie dagen recht overeind komen. En ik schaam me dood als geen van ons naar de begrafenis gaat.’ ‘Wie?’ vroeg Harry, klaarwakker nu, en hij kreeg een vieze wrange smaak in zijn mond van de mengelmoes van wijn en whisky die hij die avond had gedronken. ‘Jij bent mijn enige hoop,’ zei moeder en ze begon weer te huilen. ‘Je broer is er niet, dat weet je, en Susan kan echt niet. Ik heb haar gebeld. Waar laat ze de kinderen? Doe het voor mij... ik smeek je... iedereen komt... en van ons moet er ook iemand zijn... de arme Fira... ze was zo gek met je... je was nog een hummeltje... toen hebben we je twee maanden bij haar gebracht... toen je vader en ik naar Europa zijn geweest. Harry... Het is mijn laatste verzoek... Want nog even en ik ga Fira achterna.’ Toen kwamen er zoveel tranen dat er voor Harry niets anders op zat dan toe te stemmen. Zijn humeur was verpest. Zo'n roteind vliegen, kostbare tijd verspelen, een heleboel zakelijke besprekingen afzeggen, en alleen om rond te lummelen tussen familie die je nauwelijks kende, die uit heel Amerika samenstroomde in dat armetierige stadje vanwaar hun geslacht drie generaties geleden over Amerika was uitgezwermd, schijnheilig te zuchten en een droevig gezicht te trekken, holle maar voor de gelegenheid gepaste woorden te bezigen en de complimenten en opzichtige geestdrift aan te horen naar aanleiding van de glanzende carrière - afkloppen! - van hem, Harry Black. De rest van de nacht sliep hij slecht en de volgende morgen bestelde hij een dagticket New York. Niet één, maar twee. De roodharige Barbara, zijn minnares met haar weelderige lerse lijf, wit en onder de sproeten, had geen zin om alleen thuis te blijven. Ze woonde al meer dan een maand bij Harry. Hij had haar meegenomen uit Los Angeles waar ze had gedebuteerd in een film die was gefinancierd door zijn, Harry's, company. Niet zij had gedebuteerd, maar haar lijf. In de film was Barbara meestal naakt in beeld en in de seksscènes was ze zo lenig en uitdagend dat er prompt nog een paar scenario's van hetzelfde genre waren besteld, speciaal voor haar dit keer, om het commerciële succes dat met de eerste film was behaald, te continueren. Nog voor de opnames begonnen zat Barbara al in Cleveland en sindsdien was het bijna iedere avond drinken zonder uitslapen. Bij zijn joodse familie met Barbara komen aanzetten, die menigeen misschien in de film had gezien en daardoor wist hoe ze er zonder kleren | |
[pagina 19]
| |
uitzag, was een beetje pijnlijk en natuurlijk niet helemaal passend bij de droeve gelegenheid die de verwanten bijeen had gebracht. Daarbij waren er die Christina kenden, Harry's vrouw, met wie hij al drie jaar in scheiding lag, en die zich ongetwijfeld zijn kinderen herinnerden die nu met hun stiefvader in Californië woonden. Dat gaf allemaal bevreemde blikken, niet gestelde vragen, joodse schouderophalingen en gekonkel achter zijn rug. ‘ik ben nog nooit op een joodse begrafenis geweest,’ zei Barbara aan het ontbijt, terwijl ze haar rode manen met koperen gloed over haar naakte sproetenschouders drapeerde. ‘Leuk.’ Harry kon haar er niet van overtuigen dat ze beter in Cleveland kon blijven en wachten op zijn terugkomst. Barbara hield voet bij stuk. En het enige waarin ze hem tegemoet kwam, was dat ze geen dikke lagen verf op haar gezicht en haar wimpers aanbracht, waardoor ze er in het vliegtuig een beetje verfomfaaid en onuitgeslapen uitzag. Het stadje waar tante Fira was overleden leek totaal niet te zijn veranderd sinds Harry er als klein jongetje eens een zomer had doorgebracht. Hij herkende zelfs het huis, een beetje ouderwets geval van rode baksteen en zonder de gebruikelijke garage. De overledene had geen auto gereden. Alleen de bomen voor het huis, dikke beuken, waren ongelooflijk groot geworden en de onderste takken leunden zwaar op het dak. Eens was deze straat, en ook alle aanliggende, uitsluitend door joden bewoond. Nu was de bevolking compleet veranderd: voor de ramen en op de trottoirs flitsten louter zwarte gezichten voorbij. Tante Fira was de laatste jodin en de laatste blanke in de wijde omgeving geweest. De joden waren sterk en rijk geworden en naar betere wijken verhuisd, en hun uitgewoonde huizen werden betrokken door andere sloebers: negers en Portoricanen. Zelfs de synagoge, twee blokken bij tante Fira vandaan, was opgegeven en er werd nu psalmgezongen door zwarte baptisten terwijl zespuntige davidssterren de muren sierden. Daarom werd de hele religieuze kant van de begrafenis een paar mijl verderop afgehandeld, in een luxe joodse wijk, één en al park, met een nieuwe, eigentijdse synagoge uit glas en beton. Rimpelig, klein als een kind, lag tante Fira in haar prachtig gemaakte, lang niet goedkope kist. De jonge, weldoorvoede rabbijn sprak vele prijzende woorden over haar deugdzame leven en stelde de overledene ten voorbeeld aan de toehoorders in de banken van het rouwcentrum, goed geklede, goed verzorgde joden en jodinnen waar het gezin Black perfect tussen paste. Zelfs Barbara viel niet helemaal uit de toon. In de banken zag je wel vergelijkbare gezichten van angelsaksische blondines. Naar alle waarschijnlijkheid vrouwen van joden die bij hun huwelijk tot het jodendom waren overgegaan. In de kamers van tante Fira heerste de verwaarlozing van oude mensen die niet meer uit de voeten kunnen. Ook de meubels en de schilderijen aan de muren waren oud en sleets, grootvader had ze neergezet en opgehangen toen hij hier uit Polen aankwam en sindsdien had niemand ze van hun plaats gehaald. Op een commode met afgebladderde zijkanten, in een kooi met groen uitgeslagen koperen spijlen, zat een oude, versomberde papegaai op een stok, met een rode vlek boven zijn snavel en met zijn lange staart in een berg uitwerpselen - de kooi was in geen tijden schoongemaakt. Er lag een roze vel over de ogen van de papegaai en het leek of hij sliep in het oorverdovende lawaai van het bomvolle huis. Slechts af en toe schoof het vlies van de ronde ogen, ging de snavel een klein stukje open en | |
[pagina 20]
| |
slaakte de papegaai een zucht, zoals alleen een oude jood die kan slaken als hij ergens bedroefd over is: ‘Ajajajajaj.’ En iedereen in de kamer keek verschrikt op en een enkeling glimlachte zelfs. Een oud wijfje, een van de mensen die wel eens over de vloer kwam bij de overledene, legde de aanwezigen uit dat die papegaai jarenlang de enige gespreksgenoot van tante Fira was geweest en al haar manieren en gewoontes had overgenomen. Tante Fira was op haar oude dag het Engels bijna vergeten en praatte in zichzelf de taal van haar voorouders: Jiddisch. De papegaai bauwde haar na. Het was zo'n slimme vogel! Hij leerde zelfs brauwen, precies zoals de joden uit de Poolse stetls. ‘Weet je,’ zei het oudje, knipperend met haar roze oogleden, net als bij de papegaai zonder wimpers, ‘in heel onze stad waren zij de enige twee die Jiddisch praatten. De rest was het vergeten. Zelfs ik herinner het me nauwelijks.’ Ze draaide haar rimpelige gezichtje naar de papegaai en zei een paar onverstaanbare woorden. Jiddisch, begrepen ze allemaal en iedereen ging op het puntje van zijn stoel zitten, in de hoop dat de papegaai iets zou terugzeggen. Op echt joodse manier, met het leed van de wereld in zijn ronde ogen, keek hij hen aan en schoof zonder iets te zeggen de roze vliezen voor zijn ogen, als gordijnen. Harry bladerde in een oud album in een band van frambozenrood fluweel, met kale plekken van vingers. De roodharige Barbara keek over zijn schouder mee naar de vergeelde en gebarsten foto's. Grootvader was er, met zijn baard, met zijn zwarte kleppet die toentertijd in het Russische rijk werd gedragen, en opoe met haar zwarte hoofddoek, op boerenwijze onder haar kin vastgeknoopt. En Harry's moeder, de huidige mrs. Gomez, een klein, mollig ding met blonde lokken en een klokrok, dat toentertijd nog geen flauw benul had van een ziekte als ischias. De overledene had haar hele hebben en houden aan de joodse gemeenschap vermaakt maar aangezien het hoofdzakelijk rommel betrof, werd besloten emigranten uit de USSR uit te nodigen, die naar hartelust mochten uitzoeken. De familie vond het goed een kleinigheid mee te nemen, ter nagedachtenis. Als souvenir. Harry liet zijn keus vallen op een koperen menorakandelaar waar je met Chanoeka acht kaarsen in zette en er elke dag eentje aanstak. De menora was uit de vorige eeuw, uit Oost-Europa. Uit grootvaders bagage. Iedereen nam iets. En Barbara wilde ook iets. ‘Mag ik de papegaai?’ vroeg ze Harry met misplaatste glimoogjes. Hij grinnikte en haalde zijn schouders op. ‘Heb je nog niet genoeg aan je hoofd? Neem mee.’ En zijn gedachten dwaalden af naar zijn zaken thuis, naar de aanstaande besprekingen met investeerders uit Toronto wier komst hij vanwege de begrafenis een dag had opgeschoven. Hoe de papegaai de vlucht van New York naar Cleveland had ervaren, wisten ze niet: hij vloog in zijn eigen kooi in de bagageafdeling van het vliegtuig. Bij Harry Black thuis kwam de kooi in de zitkamer, tussen de stereotoren en de staande schemerlamp: Barbara maakte de kooi schoon, zette schoon water neer, poetste elk koperen spijltje op, en de kooi blonk weer als een brandklok. De menora met de acht lege kaarskelkjes kwam in de tegenoverliggende hoek waar Harry een verzameling souvenirs van zijn verre zakenrei- | |
[pagina 21]
| |
zen had aangelegd. Aan de muur grijnsden zwarte rituele maskers uit Afrika. Op de vloer zat, met zijn ronde knieën wijd uit elkaar, een vadsige bronzen boeddha uit Bangkok. Boven hem, smartelijk toekijkend van zijn kruis, hing een vastgenagelde houten Christus met een lang, verbaasd gezicht, die Harry in Polen op de kop had getikt. Een donkere Russische icoon glansde met het doffe bladgoud van haar beslag. De kleine menora verzoop gewoon in deze verzameling. Het was een grote, ruime zitkamer met veel licht en de lucht was zuiver en koel, gefilterd door de air-conditioning. Maar de oude papegaai stikte zowat. Hij miste de rommel, de krapte, de vertrouwde medicijnlucht, de stofjes die in een bundel zonlicht speelden, de takken van de beuk die tegen het wazige, in geen tijden gelapte raam sloegen. 's Avonds kregen ze gasten. Harry's Canadese partner uit Toronto, Sam Winston, net zo'n lange, een buikje krijgende jood als Harry. Hij een Winston? lachte Harry in zijn vuistje. Die heeft ook zijn naam veranderd om voor een WASP door te gaan. Zijn vader heet vast Katz, of Rabinovich. Sam had zijn secretaresse meegebracht, Jeanette, een Franse Canadese. Niet zo vulgair als Barbara maar ook niet zo'n explosieve lading seks. En nog een stel. De Clevelandse advocaat Bruce Morton en zijn vriendin, een collegaatje van kantoor, de ongetrouwde Maira Kipnis. Allebei joods. Eerst gingen ze uit eten in een club buiten de stad. 's Avonds vielen ze bij Harry binnen, volgegeten en klemgezopen. En begonnen te dansen met de stereo op volle kracht. De papegaai zat te trillen in zijn kooi, hij plukte aan zijn vleugels, trok zijn hoofd tussen zijn schouders, zodat alleen zijn kromme, gele snavel naar buiten stak, als de slagtand van een olifant. Met haar dronken kop en haar dubbele tong vertelde Barbara de gasten van de papegaai. Ze probeerden een praatje met hem te maken. Hij gaf geen antwoord. Jeanette vroeg iets in het Frans. ‘Mafkezen!’ schoot Barbara te binnen. ‘Hij kent maar één taal...joods.’ ‘Hebreeuws?’ vroeg Sam. ‘Nee, Jiddisch,’ antwoordde Harry. ‘Dat was de enige taal die mijn tante zaliger gebruikte als ze het tegen haar papegaai had. Na tante's dood is de papegaai de laatste der Mohikanen die Jiddisch kent.’ Iedereen moest lachen om de kwinkslag van de heer des huizes. De donkerharige Maira verzuchtte: ‘Ik ken het ook een beetje. Eerlijk. Mijn opa en oma gebruikten het als ze iets voor mij verborgen wilden houden.’ ‘Zeg eens iets in het Jiddisch,’ zei Barbara vol vuur. ‘Dat kan ik niet. Iets zeggen kan ik niet. Alleen een beetje verstaan.’ Ze lieten de papegaai met rust. Aan het eind van de avond waren de gasten ladderzat. De vrouwen waren moegedanst, stikten van de hitte en begonnen zich te ontkleden, tot ze op het laatst zowat poedelnaakt waren. Barbara trok zelfs haar slipje uit en ging languit en wijdbeens op het kleed liggen, waarmee ze aantoonde dat het allemaal echt was, ook die weelderige haardos was van haarzelf en niet geverfd: op de venusheuvel onder haar puntbuikje stond een krullende bos rood haar. Naast Barbara zat Sam Winston een beetje te suffen. Zonder colbert en overhemd maar met zijn broek aan. In zijn ene hand hield hij een glas met smeltende blokjes ijs en met zijn andere kneedde hij Barbara's platgezakte borsten. Aan het andere eind kuste Harry de secretaresse van Sam, Jeanette, die zich nog niet helemaal had uitgekleed. Bruce en Maira zaten dicht | |
[pagina 22]
| |
tegen elkaar op de bank. Het hoofd van Bruce rustte op haar knieën, met de ogen dicht, terwijl het hoofd van Maira tegen de rugleuning van de bank lag en haar ogen op het plafond gericht waren. De stereoherrie zweeg abrupt, de plaat was afgelopen en de mechanische hendel was krakend bezig de andere kant op te zetten. Terwijl het ongewoon stil was, klonk er opeens een knerpende, smartelijke zucht: ‘Ajajajajaj...’ Alsof een jood zo oud als de wereld over zijn lot wilde klagen. Barbara, Sam, Harry, Jeanette, Bruce en Maira draaiden zich om naar de papegaai. De oude groene vogel stampte met zijn grijze haakpoten op zijn stok en sprak luid en duidelijk: ‘Weh is mir! Wos hot geworn mit di jidn!’ ‘Wat? Wat zegt hij?’ zei de naakte Barbara, en ze ging op haar handen en voeten zitten. ‘Hij spreekt Jiddisch,’ zei Maira slaperig vanaf de bank. ‘En als ik hem goed heb verstaan, had hij weinig vleiende woorden voor ons.’
Efraim Sevela vertaling: Arie van der Ent | |
[pagina 23]
| |
GEEN DADEN MAAR WOORDEN 1998 / Henk Houthoff
|
|