Passionate. Jaargang 5
(1998)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
[pagina 43]
| |
Voor mij persoonlijk is de herfst al begonnen op 28 augustus 1997. Mijn zestigste verjaardag diende zich aan. Vandezomer had ik een soort grote vakantie, leek een gepensioneerde of in de Vut, kwam nergens toe, voelde mij in de steek gelaten door hebzuchtige turkse minnaar die uiteindelijk vier maanden lang in zijn vaderland is gebleven, zodat mijn enige liefhebberij (de anale variant) op de waakvlam raakte wegens algemeen heersende virusbesmettingsvrees, bekrachtigd op één der extreem-tropische zomerdagen met in de namiddag onverwacht een verkoelend opstekende wind, zodat ik per fiets naar Kralingen koerste. Door het bos fietsend, trachtte ik de ontmoetingsplek voor manspersonen te vinden. Plots zag ik een zevental kerels een paviljoen in de verte afbreken of juist bouwen, dat was nog niet duidelijk voor me waar te nemen. Ik had nogal dorst en hoopte aldaar iets te kunnen drinken. Er vlakbij gefietst zijnde bleek dat de kerels eenmalig bezig waren namens de GGD propaganda voor veilige seks te maken. Ik kon op een klapstoeltje aan een tafel plaatsnemen en kreeg aldra een glas cola te drinken. Eerst meende ik een lange smalle doos met kapotjes overhandigd te krijgen, doch bij inspectie bleek het een keurig verpakt gastendoekje met Safe Sex erop geborduurd te zijn. Verder werd ik nog een anuscondoom rijker gemaakt. Volgens een woordvoerder hadden de rondlopende personen drempelvrees om zich bij ons te voegen. Het begon te schemeren. Er werd een kleine dildo op tafel geplaatst om mij aan te leren hoe ook in het donker een kapotje over een stijve indringer gestroopt moest worden. Ik vertelde nog een vaste partner te hebben en dat wij nooit condooms gebruikten. Nadat ik de waakvlamafgezanten had verlaten, genoot ik in de ondertussen donkere koelte van wijds uitzicht over de kralingse plas. Thuis wachtten de vijf katten mij op. Precies als de rotterdamse pikonttreksters kon ik weer eens ongeneukt naar bed. Langzaamaan kom ik dan eindelijk weer terug in mijn vakgebied op zondagavond de zevende september binnen tuinkamer. Een dag eerder was de vaste partner eindelijk verschenen. Ik werd platgeneukt, gebeten en gelikt. Onze samenvoeging speelde zich af terwijl bekant de ganse wereldbevolking via de buis gelegenheid geboden kreeg de begrafenis van hun mediamadonna te overkiekelen, om maar niet met hun eigen al of niet dagschotelachtige besognes geconfronteerd te hoeven worden. Tegen vitrage- en gordijnloze tuinkamerruit met erachter de overwegend zwarte avond heb ik rechts de knaapjeskontfoto en links de door een kennis enige tijd terug gekiekt achterwerk van ogenschijnlijk een jongeman geplaatst, pervers zo bestringslipt (lichtblauw), dus minder gaaf-stevig, weliswaar zonder verzakking doch wel enkele plooien onderaan zitvlees. Maar ik weet zeker dat het een begin-zestiger betreft, want ben 't zelf die binnen kokende huiskamer langdurig heeft geposeerd in een roes van voordegekhouwerij mezelf als topnaaktmodel presenterend aan de arbeidende fotograaf, iemand die net nog iets gekker dan ik blijkt te zijn, maar even gedreven vakkundig minstens. Toch kreeg ik ondanks de gruwelijke hitte van augustus de kans om aan het familiegraf bospolder te ontkomen voor een tijdje. Goed, ik kijk vaak op mijn horloge en veelvuldig in de spiegel naar tweede nog jeugdige gezicht, doch 't meest controleer ik de thermometer. Zodra het boven de 25 graden Celcius wordt, pas ik voor alles. Dan ben ik 't liefst dood. Maar de zesde augustus telefoneerde Vallentgoed: of ik op de amsterdamse Parade in een woonwagen wou voorlezen. De volgende dag reisde ik af naar Leiden om de boel nader te regelen met de literaire | |
[pagina 44]
| |
baron. De vijf tropische dagen achtereen moesten nog volgen, maar het bleek al tamelijk warm. De bolle rekende voor wat de handel kon opleveren. Wij moesten het van de recette hebben. Hij zou als spreekstalmeester het publiek binnenlullen. Van de negende tot de zestiende augustus moest de bradende pret gaan duren. De onverwachte uithuizigheid beviel mij best. Smiddags rond vier uur die zaterdag waren wij per taxi vanaf spoorstation Rai na een voorspoedige treinreis ter plekke. Ik snoof zowel gras als circusgeur op. De kermisklanten dienden zo vroeg al aanwezig te zijn, waar er nog heel wat te regelen was. Dat kon ik gerust aan de ander overlaten trouwens. Daar gingen we dan om acht uur van start. Achterin de woonwagen zat ik op een verhoginkje gereed voor de eerste beurt, in minirok en hoogbehakt. De in tropenkostuum geklede Vallentgoed deed zijn best, maar er kwam niemand naar binnen. Om negen uur zouden wij het opnieuw proberen. De verdere twee voorstellingen konden wij totaal op twintig bezoekers rekenen. Ik meen dat Vallentgoed een dertigtal klapstoeltjes had geplaatst in de woonwagen. We zouden het de volgende dag nogmaals proberen. Dat werd dus zondag de tiende augustus. Omdat wij vanwege treinontregeling elkaar te Leiden hadden misgelopen arriveerde ik alleen bij de woonwagen. Een voor de ingang bevestigd gordijn deed mij vermoeden dat de bolle besloten had toch maar te stoppen. Doch in de eettent naar hem vragend omtrent tien over acht, kwam hij achter mij aan gelopen. Bezijden mijn werkplek stond inmiddels een door Vallentgoed meegebrachte ventilator. Dat scheelde wel een beetje binnen benauwde ruimte. Daar gingen wij weer van start om negen uur. In minirok en hoogbehakt zat ik weer gereed. De spreekstalmeester deed reusachtig zijn best mij aan te prijzen. Mijn naam schalde regelmatig aanbevelend door een luidspreker. Vergeefs, niemand, nop. Hij besloot te stoppen met onze schnabbel. Voor de Leidse Courant zou de bolle er een kolom aan overhouden. Zelf keerde ik barstensvol indrukken huiswaarts. In elk geval was ik uit de dagelijkse bospoldersleur gehaald.
A. Moonen |
|