Burroughs, heroïnejunk in Tanger. Het visionaire ‘Howl’, duidelijk geschreven onder invloed van William Blake en Walt Whitman, luidde het begin in van de zogenaamde San Francisco Renaissance. Een nieuwe, vrije poëzie verspreidde zich razendsnel, en dichters over de hele wereld werden erdoor beïnvloed. ‘Howl’, overigens, werd in eigen beheer uitgegeven, waarop de politie een verbod instelde, en de uitgevers arresteerde wegens obsceniteit (zij werden na een lang proces vrijgesproken). Het is nu het bekendse Amerikaanse gedicht sinds ‘The Waste Land’ (1922) van T.S. Eliot.
Ginsberg - joods, homoseksueel, boeddhist, voorstander van vrije seks en drugs, mensenrechtenactivist - heeft in de jaren die volgden op zijn optreden in de Six Gallery tegen heel wat conservatieve Amerikaanse haren ingestreken. Hij belichaamde de veelzijdigheid van de vele subculturen die ontstonden nadat de Beats het voorbeeld hadden gegeven. Ginsberg was net zo goed thuis in undergroundkringen als in de gay rights movement. Hij nam deel aan protesten tegen Vietnam, en werkte samen met popgroepen als The Clash en U2. Hij verkeerde als boeddhist tussen Indiase goeroes, en trad als dichter overal ter wereld op. En uiteindelijk werd hij een deel van de gevestigde literatuur: hij begon te doceren aan universiteiten, won in 1973 de National Book Award, en werd zelfs door meneer Mooij van Poetry International naar Rotterdam gehaald.
Wat vaak vergeten wordt, maar wel belangrijk is, is dat Ginsberg een cruciale rol speelde in de loopbaan van een andere Amerikaanse pionier, de al genoemde William Burroughs. Burroughs was in wezen veel tegendraadser dan Ginsberg en in het geheel niet bereid het spel van het schrijven om den brode te spelen. Zeker in zijn jongere jaren spendeerde Burroughs zijn tijd vooral aan het wereldwijd najagen van jongens en drugs, en het tegen zich in het harnas jagen van plaatselijke autoriteiten. Maar het was Ginsberg die hem aanmoedigde te schrijven, de rol van agent voor hem vervulde en uitgevers vond voor zijn weinig commerciële geschriften. In 1956 zat Burroughs in Tanger, en begon voor het eerst in zijn leven fulltime te schrijven. Uren achter elkaar zat hij achter zijn typemachine en tikte met hoge snelheid. Als hij een pagina voltooid had, gooide Burroughs die op de vloer. Paul Bowles, nog zo'n expatriate schrijver, kwam er eens op bezoek en herinnerde zich later het beeld van ‘honderden vergeelde pagina's over de gehele vloer, met voetafdrukken erop, uitwerpselen van ratten, broodresten, en sardientjes. Het was smerig.’ Het is moeilijk voor te stellen dat dit later The Naked Lunch zou worden, alom erkend als Burroughs' meesterwerk. Het was Ginsberg die naar Tanger kwam, de pagina's ordende, er een min of meer samenhangend geheel van maakte, interpunctie en paragrafering toevoegde, en het geheel bij een uitgever in Parijs bezorgde, met de opmerking ‘ik heb hier het boek van de eeuw in mijn handen’. De rest, zoals dat heet, is geschiedenis.
Vorig jaar zomer bracht ik door in het huis van Eileen Myles, een New Yorkse dichteres die veel met Ginsberg heeft samengewerkt (iets verderop stond het huis waar Ginsberg in 1953 woonde en Burroughs begon aan te moedigen tot schrijven). Hier vond ik allerlei oude, krakende lp's waarop Ginsberg met zijn donkere, sonore stemgeluid voordroeg. Hier ook vond ik een videoband met een interview met Ginsberg uit 1995. Hij vertelde over zijn dierbaarste gedicht ‘Father death blues’, geschreven na de dood van zijn vader in 1974. Aan het eind van het interview zong hij het gedicht, zichzelf begeleidend op een harmonium:
Dat was twee jaar voordat hij zelf stierf, op 5 april 1997.
Erik Brus