Passionate. Jaargang 3
(1996)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
[pagina 61]
| |
Harold Brodkey's laatste boek is verschenen. In This wild darkness - the story of my death beschrijft hij zijn gedachten en herinneringen terwijl zijn lichaam wegkwijnt door AIDS. Tot op de dag van zijn dood in januari '96, heeft Brodkey aan het boek gewerkt. Wat doet een dodelijke ziekte met je? Dat is de belangrijkste vraag die Brodkey zichzelf stelt in This Wild Darkness. Hij beschrijft zichzelf als een man die leefde zonder woede. Iemand die op een terras aan het water zit en kijkt, iemand die conversatie hoger acht dan wat ook. ‘Journalistieke opwinding’ was nooit iets voor hem. Een evenwichtige man voor wie volgens sommigen niets er werkelijk toe deed. Die op jonge leeftijd besloot dat hij een schrijver was. Die in zijn leven vier boeken produceerde en - en dat zijn mijn woorden - kalm maar zonder hapering werkte aan een oeuvre dat schaamteloos persoonlijk was. Dat een aanslag was op ieders intellect maar ook ongekend sensueel. Iemand die met Proust en Joyce werd vergeleken maar ook een charlatan genoemd werd. Die briljante korte verhalen schreef maar zijn levenswerk, de ruim 800 pagina's dikke roman The Runaway Soul, door velen neergesabeld zag. Het gevoel van miskenning valt op diverse plaatsen terug te vinden in This Wild Darkness. Brodkey beschrijft de jaloezie in New York's literaire kringen. Steeds de discussie aangaan, het zich verdedigen voor de eigen pretenties - hij heeft zich er te vaak toe laten verleiden. Maar het weerhield hem niet zijn boeken te schrijven zoals hij het wilde. Op het moment dat zijn ziekte zich manifesteerde, veranderde alles. De oude evenwichtigheid verdween, de veranderende fysieke werkelijkheid was allesoverheersend. Tintelend bloed, hoge koorts, koud zweet, ademnood, bortsvliesontsteking, het leven dat over begon te gaan in dood. ‘Alles was verstikking en het oordeel van de dood, de luizige democratie en chemische vlagen van malaise en hitte, trekkende koorts en het luie maar drukke sudderen van de ziekte in mij.’ Er kwam geen openbaring, geen diepere betekenis werd onthuld, er was alleen nog ademhaling en het besef dat enkel dat nog telde. Geluksgevoelens gaf het hem, bij vlagen. Na jaren van hard werken, zegt Brodkey, voelde hij ineens dat hij leefde, completer en echter dan hij lange tijd gedaan had. Het ontbreken daarbij van zingeving, de stilte van God zoals hij het noemt, is geen teleurstelling. Nooit zocht hij immers naar een vaste betekenis van leven of dood, hij verlangde alleen naar meer of minder ervan. Hij accepteerde het voorbijgaan van dingen; betekenis verschijnt, gaat weg, en keert terug in onzuivere versies ervan. Het leven in het nu, sterker dan ooit tijdens zijn ziekte, was voor Brodkey geen probleem. Maar voor de Amerikaanse cultuur waarin hij leefde was het wel een probleem. Het is een land van ‘how to’, waar voor ieder probleem handboeken geschreven worden, want voor alles moet er een oplossing zijn. Waar men niet aan iets werkt maar voor iets: het utopische ideaal, het dwangmatig optimisme, ‘the forward-looking thing’. Maar hoe kun je optimistisch zijn voor het moment, zonder hoop? | |
[pagina 62]
| |
Daarom hield Brodkey zijn ziekte lang verborgen. Een dergelijke werkelijkheid, zegt hij, is verboden in zijn land. Maakt hij het openbaar, dan maakt men hem tot een anekdote. Men onderkent niet, maar heeft opinies en denkt dat men zo de waarheid spreekt. Jezelf doen gelden, iets vinden van iets is van groot belang, liefst door het te verkondigen in het openbaar, op feesten of in de krant. Daarom is de Amerikaanse cultuur verdeeld in groepen, minderheden die allen om aandacht schreeuwen. Alles wordt ingedeeld. Een getrouwd schrijver die AIDS heeft schept in zo'n cultuur teveel verwarring; niet een groep zou zich met Brodkey identificeren, wist hij, of zelfs zijn homoseksuele kant erkennen. Bovendien is men in Amerika bang voor seks. Het is, net als alles, een anekdote, een mening, ‘het paradijs voor de nachtmerrie, een obsessie, of een idylle van hitte of wat dan ook.’ Maar een fact of life is het niet. Toch besloot hij uiteindelijk de waarheid te spreken - hij wilde niet zijn zoals de mensen om hem heen. Wat Brodkey gevreesd had gebeurde, maar het deerde hem steeds minder. Er was alleen nog hij, zijn vrouw en zijn ziekte. Ik wil geen solidariteit meer, zegt hij zelfs tegen het einde. Ik doe wat ik doe en naar de hel met de rest. Jullie zijn niets meer dan mythes in mijn hoofd, rollenspelers op een toneel dat mij niet meer interesseert. Niettemin is het einde slopend, want het lichaam is op. Herinneringen vervagen, het gevoel van identiteit neemt af. Identiteit is niet meer dan een spel in het aangezicht van de dood. Natuur neemt het over, rekent af met de gewichtigdoenerij van mensen over hun leven en wat ze betekenen. Brodkey verwacht niet meer begrepen te worden, maar hij houdt van zijn boeken. Je kunt moe zijn van de wereld, maar toch naar werkelijkheid blijven verlangen. Daarnaar heeft hij gestreefd, ook in zijn werk. Het laatste beeld: Brodkey staat op een vlot, net in evenwicht op een woelige rivier. De schokken in zijn lichaam voelt hij in zijn hoofd. ‘Vrede? Dat was er nooit in de wereld. Maar in het buigzame water, onder de hemel, los van de oever, reis ik nu en hoor mezelf lachen, eerst gespannen en dan met verwondering. Het is overal om me heen.’
Erik Brus | |
[pagina 63]
| |
[pagina 64]
| |
[advertentie] | |
[pagina 65]
| |
________________________________________ | |
[pagina 66]
| |
|