Passionate. Jaargang 3
(1996)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
[pagina 47]
| |
Ter nagedachtenis aan Bob den Uyl (1930-1992)
Paula was niet veranderd, of nauwelijks. Ze was magerder geworden, taniger. Maar haar ogen straalden als vroeger en haar glimlach overbrugde een periode van dertig jaar. Ze had me een kaartje gestuurd: Paula M. nodigt je uit samen met familie en vrienden haar 50ste verjaardag te vieren. Ze woonde in een stille buitenwijk in A. Met de trein en de bus was ik er in anderhalf uur. Anderhalf uur woonde ze bij mij vandaan! Er zijn mensen die dagelijks twee keer anderhalf uur heen en weer reizen tussen hun huis en werk. Zo forensde ik op een warme dag in september naar de liefde van mijn jeugd. Het feest was al in volle gang toen ik de straat inliep. Al van ver hoorde ik het gebonk van de muziek. De deur stond open. In de gang stonden de gasten elkaar te verdringen. Veel zwart en grijs en parelkettingen en vlinderdasjes. ‘Dag Paula,’ zei ik, op een toon alsof ik haar gisteren nog had gezien. ‘Rudolf! Je bent niet veranderd!’ ‘Jij ook niet. Hoe heb je me gevonden?’ ‘Gewoon, in het telefoonboek. Zelfs de postcode staat tegenwoordig in het telefoonboek.’ Paula. Er was een tijd dat wij elkaar de kleren van het lijf rukten, nu bood zij mij zedig haar wang. Ze was getrouwd, en ze had twee zoons. De jongste was de bleke slungel die zich ophield bij de geluidsinstallatie. Haar man, een blozende vijftiger met grijs stoppeltjeshaar, stond bij de tafel met drank en ontkurkte de wijnflessen. Hij moedigde iedereen aan zichzelf te bedienen. Ook de hapjes en de kazen. ‘Er is genoeg hoor. En Paula wordt maar één keer vijftig.’ ‘We zien elkaar straks nog, als het wat rustiger is,’ zei Paula. Ze legde mijn bloemen op een tafeltje en begroette nieuwe gasten. Ik stortte me op de wodka en weerde de ijsblokjes af die Paula's man me wilde aansmeren. Het huis van Paula was mooi en groot. Ik dwaalde door onbekende kamers vol mensen die ik niet kende. Ik probeerde iets van vroeger te herkennen, iets dat ik mij van haar kon herinneren uit mijn jeugd. Wij hadden elkaar hevig bemind op het gymnasium. Het was zo'n stormachtige liefde die je maar een keer in je leven meemaakt, als je jong bent en de liefde nog moet leren kennen. Ik vulde mijn glas bij. Nog steeds stroomden er nieuwe gasten binnen. Ik belandde in een slaapkamer met een bed dat vol lag met jassen. Ook hier stonden feestgangers te praten met een glas in de hand. Op het nachtkastje stonden ingelijste foto's van vreemden. Er was een foto van Paula bij, die me een schok van herkenning bezorgde. De foto was gemaakt in een tuin, Paula zat in de schaduw van een boom. Ze droeg een strohoed en omvatte met beide handen een theeglas. Haar stralende lach. Het was mijn enige houvast in deze vreemde omgeving. In een opwelling stopte ik de foto in mijn broekzak. Ik zocht de tafel met drank weer op, vulde mijn glas bij en ging op een leren design-bank zitten in de woonkamer, naast een meisje dat op Paula leek - zo van opzij gezien. Hetzelfde smalle gezicht. Lang blond haar, net als de Paula van | |
[pagina 48]
| |
toen (Paula's haar was nu kortgeknipt). Een dochter? Ze had alleen maar gesproken over haar twee zoons. ‘Hoe heet je?’ vroeg ik. ‘Evelien,’ zei het meisje. ‘Wat is jouw relatie met de gastvrouw van vanavond?’ ‘Mijn ouders kennen Paula en Ton van de tennisclub. Ze spelen vaak dubbel.’ Ton! Die man van haar heette Ton! Hij deed zijn naam eer aan. Ton mocht weleens wat beter op zijn gewicht letten. Dat tennissen hielp niet veel. Volgens mij keilde Ton na de wedstrijd veel te veel pilsjes naar binnen. Ik had medelijden met Paula als ik mij voorstelde dat zij onder hem lag tijdens de geslachtsdaad. Hij kreunend bovenop haar, zij kreunend onder zijn gewicht. Geslachtsdaad, wat een vies woord was dat als je daarbij aan Ton dacht. De alcohol gonsde door mijn hoofd. Mijn glas was leeg. Ik vroeg aan Evelien of ik voor haar iets kon meenemen. ‘Een jus graag.’ Ze had mijn plaats op de bank vrijgehouden. Ik ging weer zitten en legde mijn arm op de rugleuning achter haar. Ik vroeg of ik mijn hand op haar borst mocht leggen. ‘Je bent dronken,’ zei ze en duwde mijn hand weg. ‘Paula en ik,’ zei ik - en ik hield een korte adempauze - ‘hielden heel veel van elkaar. We zaten op dezelfde school, in de dezelfde klas. Het begon met samen huiswerk maken. En het eindigde met samen neuken. We deden het overal. We wandelden door de duinen en ze vroeg of ik haar wilde nemen achter een bunker uit de Tweede Wereldoorlog. We gingen naar het strand en deden het in zee. We wandelden in een bos en je raadt het al. Op een avond bracht ik haar naar huis, we waren naar de bioscoop geweest. We konden niet wachten tot we op haar kamer waren en deden het op de trap, terwijl haar ouders in de huiskamer televisie zaten te kijken. Televisie was toen nog iets bijzonders moet je weten. Lang niet iedereen had televisie in die tijd.’ Evelien sipte aan haar jus. Mijn verhaal maakte geen indruk. Onwillekeurig kwam mijn hand weer op haar borst terecht. Ze duwde hem weer weg, maar minder ver dan daarnet leek het. ‘We hebben toch allebei ons eindexamen gehaald,’ ging ik verder, ‘wonder boven wonder. Na het examen ben ik gaan varen, ik wilde iets van de wereld zien. Overal ben ik geweest. Zuid-Amerika, Singapore, Taiwan. Ze schreef me een brief dat ze op me wachtte. Later schreef ze nog een brief. Ik heb haar brieven nooit beantwoord.’ Evelien stond op en zette haar glas neer. ‘Hufter,’ zei ze. ‘Je hebt haar laten zitten en daar ben je nog trots op ook.’ ‘Nee, zo is het niet, Evelien. Je begrijpt me verkeerd,’ zei ik, maar ze was al verdwenen in het feestgewoel. Ik voelde een sterke behoefte opkomen aan een nieuw glas. Ton schoof de wodkafles al in mijn richting toen hij me aan zag komen. Ik nam een greep uit de schaal met borrelnootjes en zocht Paula op. Ze stond te praten met twee vrouwen van haar eigen leeftijd. Paula en haar vriendinnen. Drie dezelfde vrouwen, alle drie bruin van de zonnebank. Ik drong me tussen hen in en sloeg mijn armen om Paula heen. Ik drukte haar dicht tegen me aan en begroef mijn neus in haar haar. Zo stonden we | |
[pagina 49]
| |
minutenlang tegen elkaar aangeklemd, als een dertig jaar oud standbeeld. ‘Je ruikt net als vroeger,’ zei ik. ‘En jij voelt nog net als vroeger,’ zei ze, terwijl ze zich lachend losmaakte uit mijn omhelzing. ‘Je had toen altijd een rol pepermunt in je broekzak, weet je nog?’ ‘Ja. Nu dit,’ zei ik. Ik haalde het lijstje met Paula's foto tevoorschijn. ‘Gevonden in de slaapkamer. Ik was op zoek naar jou.’ Ik trok haar aan haar mouw en voerde haar mee, buiten gehoorsafstand van de vriendinnen. De foto zette ik op een tafeltje achter haar. ‘Paula, ga met me mee. We gaan er samen vandoor. Laten we een nieuw leven beginnen, jij en ik. Laten we de vergissing uit onze jeugd goedmaken.’ ‘Rudolf, wanneer word je eindelijk eens volwassen.’ ‘Nooit! Nooit! Ik bel je volgende week, Paula. We gaan naar een hotel. We bestellen champagne. Laten we nog één keer gelukkig zijn.’ ‘Maar Rudolf, ik bèn gelukkig.’ ‘Niet zoals toen met mij.’ ‘Sorry.’ Paula moest zich weer met haar gasten bemoeien. Een ouder echtpaar kwam afscheid nemen. Ze bedankten Paula voor de leuke avond. Paula had gelijk, ze was gelukkig. Als ze het haar gasten naar de zin kon maken was ze gelukkig. Ik moest ook maar weer eens opstappen. Ik had teveel op. Ik moest ophouden met mijn rare praatjes. ‘Ik smeer 'm, Paula.’ Ze legde haar hand op mijn arm. ‘Kom een keer eten, Rudolf. Ton zal dat leuk vinden. Neem je vrouw mee.’ ‘Ik ben gescheiden.’ ‘Neem dan je vriendin mee.’ ‘Hoe weet je dat ik een vriendin heb?’ ‘Ik raadde het. Ik ken je Rudolf. O ik ken je zo goed.’ Nog een omhelzing. ‘O ja, nog iets,’ zei Paula, nadat ze zich voorzichtig uit mijn armen had losgemaakt. Ik verwachtte dat ze een bekentenis zou doen, dat ze zou meedelen dat ik de vader was van haar oudste zoon of zoiets. Maar het ging over het openbaar vervoer. Paula vertelde dat er op dit uur in A. geen gemeentelijke bussen of trams meer reden. Uit bezuiningsoverwegingen had de gemeente het openbaar vervoer 's avonds na acht uur uitbesteed aan particuliere busondernemingen. Er reden allerlei bussen en busjes rond die hun diensten aan de nietsvermoedende passagiers aanboden. Ze stopten op verzoek en volgden de vreemdste routes door de stad. Daar moest ik rekening mee houden. Er reden ook illegale taxi's, maar een taxi kon ik beter niet nemen, want die vroegen woekerprijzen. ‘Ik kom wel bij het centraal station,’ zei ik. Beneveld door drank en weemoed liep ik naar de bushalte. Met een beetje geluk zou ik de trein van kwart over elf naar R. nog kunnen halen. Het was een zachte avond. Bij de bushalte stond een groepje mensen te wachten. Na tien minuten stopte er een bus. Centraal station, stond er op het verlichte bord boven de voorruit. En op de zijkant van de bus stond in grote witte letters: Jacob's Plezierbus. Ik stapte als laatste in. | |
[pagina 50]
| |
Achter het stuur zat een vrouwelijke chauffeur met hoog opgestoken blond haar. Ze droeg een te krap chauffeursjasje en was bezig haar lippen te stiften in de achteruitkijkspiegel. We werden welkom geheten door de conducteur. Zijn pet stond jolig op zijn achterhoofd. Hij droeg zo'n ouderwetse leren geldtas op zijn buik. Het was Jacob zelf, Jacob van Jacob's Plezierbus. Hij had een microfoon in zijn hand en praatte als een echte reisleider. ‘Kom boven, kom boven. Onze chauffeur van vanavond is Ada. Ada zeg eens dag tegen de mensen.’ De blonde chauffeur keek achterom en zwaaide naar ons. Toen ik mijn strippenkaart tevoorschijn haalde woof Jacob die weg. ‘De strippenkaart geldt niet op deze bus. Betalen doet u straks maar, aan het einde van de rit. Dan maken wij de balans op van de gemaakte kosten.’ Jacob dirigeerde de binnengekomen passagiers naar hun plaats in de bus. ‘Gaat u daar maar zitten, naast die mevrouw. Vindt die mevrouw best gezellig, niet waar mevrouw?’ Jacob had mij naast een meisje geplaatst met grijze ogen en een smal bleek gezicht. Ze zat een boek te lezen. Ze had lang blond haar en droeg een zwarte lakjas. Ze leek een beetje op Paula. Dezelfde ogen, dezelfde lijn van haar neus. Ach, onzin. Ik wilde in elke vrouw die ik tegenkwam mijn liefde van vroeger herkennen. De bus was half vol. Echtparen na een avondje uit, en een aantal alleenreizende mannen en vrouwen. De mannen die instapten werden door Jacob naast een van de vrouwen gezet. En de vrouwen naast een man. Achter mij zat een echtpaar van middelbare leeftijd met boodschappentassen op hun schoot. We stopten. Twee oude dametjes hesen zich de bus in. ‘Centraal station, conducteur?’ ‘Jazeker dames, kom maar boven.’ ‘Duurt het nog lang? We moeten de trein halen.’ ‘Na elke trein komt er een volgende trein,’ zei Jacob filosofisch. Hij plaatste de oude dametjes op de bank voor me. Druk pratend liep Jacob heen en weer op het middenpad. Af en toe praatte hij over zichzelf in de derde persoon, als een acteur die ook de regie-aanwijzingen uitspreekt. ‘Jacob loopt nu naar voren om tegen Ada te zeggen dat we verder gaan. Zit iedereen lekker? Ja? Ada karren maar.’ Met een zucht gingen de portieren dicht. Ik keek naar het meisje naast me. Ze zat te lezen en keek niet op of om. Toen de bus optrok raakte ik met mijn knie even haar lakjas aan. Ze keek op, glimlachte flauwtjes en verdiepte zich weer in haar boek. De bus maakte weer een bocht en ze raakte mij weer aan, nu met haar schouder. Ze leunde zo ver opzij dat ik de titel van het boek kon lezen. Maanlicht op het water. In een cirkel op het omslag waren een man en een vrouw getekend die elkaar vurig omhelsden. Ik keek naar het meisje. Naar haar blanke hals, die in de kraag van de lakjas verdween. Mijn fantasie sloeg weer op hol. Wat zou ze aan hebben onder die lakjas? Niks misschien wel. Ik herinnerde me een avond, lang geleden. Paula en | |
[pagina 51]
| |
ik zaten in de bioscoop. In de pauze ging ze naar het toilet. Ze kwam terug met twee ijsjes. Toen de zaal donker werd frommelde ze me iets in mijn hand. Het bleek haar zwarte slipje te zijn. Ik heb het maandenlang meegedragen in mijn jaszak. Als een trofee. Veel tijd om verder te fantaseren had ik niet, want Jacob eiste weer alle aandacht op van de passagiers. ‘We maken er een leuke rit van vanavond. Links van u ziet u een oude jeneverstokerij. Daar stoken ze al jenever vanaf de zestiende eeuw, volgens een oud familierecept. Ik heb trouwens best trek in een borrel.’ Onze reisleider opende het koelkastje naast de bestuurdersplaats en haalde een kruik jenever en een handvol glaasjes tevoorschijn. Hij deed er alles aan om het zijn passagiers naar de zin te maken. ‘Ome Joop?’ riep hij tegen een oudere man met een kaal hoofd die vooraan zat in de bus. Hij hield de kruik omhoog. ‘Als dat zou kunnen,’ antwoordde ome Joop. ‘Hier pak an.’ Jacob zelf nam ook een flinke slok. ‘Nog meer liefhebbers?’ Zwaaiend met de kruik en de glaasjes liep Jacob door de bus. Hier en daar stak iemand een vinger op, waarop Jacob zonder een druppel te morsen een glas volschonk. ‘Heb je ook wodka, Jacob?’ vroeg ik, toen hij bij mij in de buurt kwam. ‘Wodka? Nee. Wel bessen of een citroentje.’ ‘Doe maar een spa,’ zei ik. ‘En doe er een tik in.’ Daar kwam Jacob al weer aan met mijn glas. Wat een service kreeg je tegenwoordig als buspassagier in A. Ik nam een slok. Het meisje naast me keek niet op of om. Ze leek me meer het type voor rode wijn. En dat had Jacob niet in de aanbieding. We reden weer. ‘Rechts van u ziet u een loodgietersbedrijf,’ zei Jacob, naar buiten wijzend. ‘Dit was vroeger een bordeel. Prins Hendrik was hier in zijn tijd kind aan huis.’ ‘We gaan toch wel naar het centraal station conducteur?’ vroeg een van de oude dametjes voor me. Ze keek op haar horloge. ‘Over een kwartier vertrekt onze trein.’ ‘Geduld, mevrouw,’ zei Jacob. ‘Kan ik u ook van dienst zijn met een glaasje? Bessen misschien? Of een citroentje?’ De dames keken elkaar geschokt aan en zwegen. Ada draaide geroutineerd aan het stuur. We reden over een kade langs donker water. In de verte was een zee van lichtjes. ‘We gaan richting haven mensen,’ riep Jacob opeens. ‘De haven bij nacht, dat zie je niet elke dag. Elke dag, haha, hoor mij nou.’ ‘Conducteur, we hebben haast,’ zei een van de oude dametjes. Jacob ging gehurkt naast hen zitten. ‘Haast? Waarom? Waarom hebben zulke lieve oude dametjes als jullie haast op een avond als deze? Geniet toch van het uitzicht. De lichtjes, de haven bij nacht.’ ‘We moeten onze trein halen.’ ‘Dan nemen jullie toch de volgende trein?’ ‘U bent een brutale vlegel.’ Jacob stond op. ‘Ada, stop es even. De dames willen eruit.’ De bus kwam gierend tot stilstand. Jacob maakte een gebaar naar de uitgang, maar de | |
[pagina 52]
| |
dames bleven zitten. Het was stikdonker buiten. De desolate omgeving nodigde niet bepaald uit om uit te stappen en op een andere bus te wachten. Die kon nog weleens lang op zich laten wachten. Net toen Ada weer wilde optrekken werd er tegen een van de ramen van de bus getikt. De portieren zwaaiden open en er kwamen twee vrouwen binnen. Ze wankelden op hoge hakken. De een was blond, de ander donker. Jacob riep zijn bekende groet. De vrouwen stonden uit te hijgen. Ze hadden hard moeten hollen om de bus te halen. Jacob hield een van hen zijn microfoon voor. ‘Welkom in Jacob's Plezierbus. Hoe heet je?’ ‘Jolanda.’ ‘Jolanda, wat een mooie naam. Jolanda wat zijn je hobby's.’ Het leek wel zo'n goedkope quiz van Veronica. ‘Nou eh... koken. En winkelen,’ zei Jolanda. ‘En wat nog meer?’ drong Jacob aan. Jolanda fluisterde hem iets in het oor. ‘Weet u wat ze zei?’ riep Jacob tegen niemand in het bijzonder. ‘Knuffelen. Jolanda houdt van knuffelen. Nou, die meneer houdt vast en zeker ook van knuffelen, hè meneer. Hij dropte Jolanda naast een dikke man in een regenjas ergens in het midden van de bus. De man sloeg meteen zijn arm om haar schouder. ‘En jij, hoe heet jij?’ vroeg Jacob aan het andere meisje. ‘Patricia,’ zei ze verlegen. ‘Patricia. Patries, zeg eens, wat is jouw hobby.’ ‘Zingen.’ ‘Zingen, maar dat is leuk! Mensen, Patries gaat iets voor ons zingen. Ada, zet eens een bandje op.’ Ada stopte een bandje in de cassetterecorder in het dashboard en de bus was opeens vol muziek. Patricia pakte de microfoon van Jacob over. Ze begon een liedje te zingen van Marylin Monroe. I wanna be kissed by you, by you and nobody else but you, klonk het door de luidsprekers. Heupwiegend liep Patricia over het middenpad en onder het zingen zoende ze de microfoon. Het leek net echt, maar het was playback. Af en toe gaf ze een van de passagiers een tikje op de wang. Iedereen keek geamuseerd toe, behalve de twee oude dametjes. Ze zaten demonstratief op hun horloge te kijken. Ik had me er al bij neergelegd dat we de trein van kwart over elf naar R. niet meer zouden halen. Ongetwijfeld reed er nog een nachttrein. Toen het liedje uit was klapten we in onze handen. Ada wierp kushandjes. De bus was intussen steeds verder het havengebied ingereden, en dat was niet in de richting van het centraal station. Op een open plek aan de waterkant stopten we. Ik had geen haltebord gezien en er stapten ook geen nieuwe passagiers in. Ada zette de motor uit. Het zag er naar uit dat we hier voorlopig zouden blijven staan. ‘Jacob's Plezierbus maakt een plezierstop, mensen,’ riep Jacob. ‘Ome Joop gaat met Ada naar buiten om een wandelingetje te maken, niet waar ome Joop?’ En inderdaad, de man voorin de bus die Jacob ome Joop had genoemd liep naar de uitgang, met onze chauffeur Ada in zijn kielzog. Ome Joop stopte Jacob een biljet in zijn handen, dat snel in de leren tas verdween. Ada en ome Joop | |
[pagina 53]
| |
liepen hand in hand over de onverlichte kade naar een trap aan de waterkant, die naar beneden leidde. Ze verdwenen achter een stenen balustrade in het donker. ‘Wie volgt,’ riep Jacob. ‘Niet allemaal tegelijk.’ Een man en een vrouw een paar banken voor mij stonden op. Weer zag ik een biljet in Jacob's knuist verdwijnen. Ik begon het te begrijpen. Dit was geen gewone bus, dit was een rijdend bordeel, een hoerenbus die 's avonds door de stad reed om overal klanten op te pikken. We waren blijkbaar gestopt bij een afwerkplek. Ongetwijfeld aangelegd met subsidie van de gemeente. A. had een internationale reputatie hoog te houden op seksgebied en dit was de nieuwste ontwikkeling. Een afwerkplek voor buspassagiers. De buitenlandse kranten konden er weer naar hartelust op losschrijven. Dutch Pleasure Bus Brings Passengers to... wat was afwerkplek eigenlijk in het Engels? Ik keek opzij. Het meisje naast me zat naar buiten te kijken. In de weerspiegeling van de ruit zag ik haar bleke gezicht. Het boek lag dichtgeklapt op haar schoot. Zij was natuurlijk een gewone passagier, argeloos ingestapt net als ikzelf en de twee dametjes voor ons. ‘Conducteur?’ riep een van hen weer tegen beter weten in. ‘Onze trein!’ ‘Sorry dames, oponthoud.’ Bijna iedereen had de bus nu verlaten. Ik vroeg me af waar al die paartjes naar toe gingen. Ze waren via de stenen trap naar beneden gegaan. Ik stond op en verliet de bus. Het was aardedonker op de kade. De verlichte bus verspreidde een zacht schijnsel over het trottoir. In de verte gingen lichtjes voorbij van passerende schepen. Ik liep naar de balustrade en keek naar beneden. De trap leidde naar een steiger. Aan de houten palen in het water hingen autobanden. Er lagen geen schepen afgemeerd. In de stenen muur onder aan de balustrade was een rij klapdeurtjes, zoals in een zwembad. Sommige deurtjes stonden open, andere waren dicht. Ik hoorde verrukte kreetjes. Onder aan de trap stonden een man en een vrouw. Ik herkende Jolanda en de man in de regenjas die zijn arm om haar schouder had gelegd. ‘Wat doen we,’ hoorde ik Jolanda zeggen. ‘Binnen of buiten?’ ‘Buiten lijkt me wel wat,’ zei de man. ‘Het is er warm genoeg voor.’ ‘'s Zomers ga ik nooit naar binnen,’ zei Jolanda. ‘Het is zo benauwd in die hokjes.’ Ze opende een van de klapdeurtjes en trok een rubber matras tevoorschijn. Jolanda en de man begonnen zich uit te kleden. In het nachtelijk duister ontwaarde ik steeds meer bleke lichaamsdelen. De kleren lagen in twee donkere stapeltjes naast de matras. ‘Verrek, die lui zijn buiten aan het vozen,’ hoorde ik een mannenstem zeggen. ‘Ze trekken zich tegenwoordig ook nergens meer wat van aan.’ Het echtpaar met de boodschappentassen, dat achter mij in de bus had gezeten, stond naast me. Beiden keken geboeid naar het tafereel beneden ons. Je kon er niet veel van zien, maar je kon je er wel een hoop bij voorstellen. | |
[pagina 54]
| |
‘In de open lucht,’ zei de vrouw. ‘Kom mee, Piet. Dat wil ik ook. Zoiets hebben we nou nog nooit gedaan.’ Ze liepen haastig de trap af. Jacob zat op de treeplank en bouwde een sjekkie. Er kwam iemand naar boven. Het was ome Joop. Ada hoorde of zag ik nergens. Ik voelde een hand op mijn arm. Naast me stond het meisje met de lakjas. Ze boog zich over de balustrade en keek naar beneden. ‘Hebben ze elkaar al?’ vroeg ik. Ze keek me vragend aan. Haar bleke gezicht glansde in het licht van de bus. ‘Je boek,’ verduidelijkte ik. ‘Ik heb het nog niet uit.’ ‘Hoe heet je?’ vroeg ik. ‘Sst.’ Ze legde haar wijsvinger op haar lippen. De lakjas viel open en ik wist dat ook wij naar beneden zouden gaan.
Rob Scherjon | |
[pagina 55]
| |
[advertentie] |
|