Passionate. Jaargang 3
(1996)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
[pagina 29]
| |
After the event Later die nacht vind ik hem in de salon, in het halfduister, huilend bij ‘Wishful Thinking’. Ik schenk mezelf een whisky in, nadat hij eindelijk de fles uit handen geeft.
ooooo
Een dag eerder kom ik hem voor het eerst weer tegen. Sinds jaren. Ik heb hem zien zitten in het publiek in ‘homovriendelijk’ Grand-Café Navratilova waar ik een discussieforum moet leiden. Onderwerp is de te volgen koers van belangenvereniging RubberSoul. De discussie begint met de unanieme overtuiging dat er nog veel werk te verrichten is maar ontaardt al gauw in veel gekrijs, waarbij de meest private gegevens van de bestuursleden over de spreektafel gaan. Tot hilariteit van het publiek uiteraard. Meneer A kan het onmogelijk eens zijn met meneer B, omdat meneer B meneer A met een hoge hypotheek heeft achtergelaten voor meneer C. Maar meneer C is juist uitgekeken op meneer B en deze middag is natuurlijk een uitgelezen moment om dat op discrete wijze bekend te maken. Waarop meneer D, oude maar loyale vlam van meneer B, haarfijn uit de doeken doet hoe meneer C zijn vakanties pleegt te vieren. Meneer C reageert hier weer op door zijn beide wijsvingers op een onderlinge afstand van hooguit twaalf, dertien centimeter te houden. Deze nonverbale repliek is genoeg om meneer D met schaamrood het zwijgen op te leggen. Uiteindelijk blijkt men het maar over drie dingen eens te zijn deze middag. Bij de start van de discussie vond iedereen dat RubberSoul nog altijd hard nodig was. Tijdens de discussie blijkt het volledige bestuur er onverwacht over eens te zijn dat meneer B sexueel onverzadigbaar is. Zelfs de heren A, C en D als ook meneer B zelf moeten dat beamen. En uit het gejoel van het publiek op te maken, kan iedereen zich in deze stelling vinden. Aan het einde van de middag mag ik de discussie eindigen met de conclusie dat RubberSoul op een terminaal ziekbed ligt. Uiteindelijk mag ik, met de goedkeuring van een ieder, met een laatste hamerslag een einde maken aan ruim negen jaar RubberSoul.
Je zou zeggen dat het café na afloop van zo'n gênante vertoning direct leeg loopt. Je zou zeggen dat iedereen zich zo gauw mogelijk terug trekt, met het hoofd diep in de kraag. Maar dan ken je het type RubberSoul-soldaat niet. Je kunt je voorstellen dat ik, als onafhankelijke derde ingehuurd om die absurde discussie te leiden, zo snel mogelijk weg wil uit dat klotencafé met al die leipo's. Maar ook ik borrel nog ‘gezellig’ na, want het is, zoals ik al zei, jaren geleden dat ik Geert voor het laatst gezien heb.
Hij heeft niet stilgezeten. Eindredacteur is-ie van het tijdschrift PROP! Ik moet tot mijn spijt bekennen dat ik er nog nooit van gehoord heb. ‘Het bestaat nog niet zo lang. Volgende week komt het derde nummer uit,’ lacht hij verlegen. Hoe is het mogelijk dat zijn lach al die jaren stand heeft kunnen houden? Niets zo | |
[pagina 30]
| |
vergankelijk als een verlegen lach, zou je zeggen. Bij nadere bestudering blijken zelfs zijn ogen nog onschuldig te glimmen. Opmerkingen met persoonlijke lading worden nog altijd ingeluid met een korte blik naar beneden. Alsof-ie de codes nog niet heeft gekraakt. Ook die trieste hondenblik is-ie nog niet kwijt. Ik had niet anders verwacht. ‘PROP! is het nederlandstalige nichtje van het Engelse X'Outing. Misschien ken je dat?’ Dat ken ik. Ik ben een glossy-freak: van bijna alle nederlands- of engelstalige glimbladen heb ik wel een paar exemplaren gekocht. X'Outing is het zoveelste obscure probeersel: een trendy tijdschrift voor de jonge, zelfbewuste homo. Ik moet zeggen dat ik dat pas bij het tweede nummer doorhad. Ik dacht gewoon een zoveelste Esquire, GQ of ARENA te lezen. Ik heb het blad daarna niet meer gekocht. ‘Loopt het een beetje? Een paar keer per maand pluis ik de schappen in de kiosk van La Vie uit, maar PROP! ben ik er nog niet tegengekomen.’ ‘Niet? Dan moeten anderen je voor zijn geweest! De Bijenkorf verkoopt ze echt hoor.’ Tja. Geert zet zijn bierglas op de bar en laat zijn armen hangen. Zijn schouders zakken naar voren. Ik besef dat dit zijn natuurlijke houding is. Het hele gesprek heeft hij zijn schouders naar achteren gedrukt. Om mij? Ik was het helemaal niet van plan maar opeens voel ik de drang te flirten. Hij knijpt zichzelf in beide schouders. ‘Heb je pijn in je schouders?’ ‘Het zeurt, dat is alles.’ ‘Eindredacteur, is dat zo'n stressbaan als het lijkt?’ Weer die verontschuldigende glimlach. Ik ken die lach. Hij hoort bij dat jongetje dat over zijn poes Miepje zong in dat programma Kinderen voor Kinderen. Ik neem mij voor toch maar niet te flirten. ‘Je hebt gezien welke dwazen er bij RubberSoul zitten-’ ‘... zaten-’ ‘... zaten. Op de PROP! redactie is het zo mogelijk nog erger. Zet een groep flikkers met toekomstvisies bij elkaar en wat je krijgt is pandemonium.’ Hij wacht op mijn ‘O ja joh?’ maar in plaats daarvan kus ik hem vol op de mond. Meteen duwt hij zijn tong naar binnen; geen moment van verbazing, geen bezinning. Het is jaren geleden dat ik een mannentong heb gevoeld. En dat was ook nog eens dezelfde tong.
ooooo
Er wordt lacherig over gedaan. Vrijdag gaan wij naar Gay Palace, dè homodisco van Rotterdam. Ik zit nu in 1986. Niet dat iemand van ons pot of poot is, maar Frits werkt er vrijdags als discjockey. Frits is ook geen homo, Frits is al jaren de vriend van Sylvia. Vooral mij nemen ze op de hak. In mij zien ze namelijk een latente homo. Ik weet het niet. Ik verbaas me erover dat ik zo gespannen ben. Alsof straks in Gay Palace opeens mijn ware aard tevoorschijn zal komen. Dat ik mij opeens tegen een halfnaakte jongen gedrukt weet en dat ik bemerk dat ik daarvan geniet. Of misschien heb ik het zelf niet eens door, sta ik onbekommerd te | |
[pagina 31]
| |
[advertentie] | |
[pagina 32]
| |
[pagina 33]
| |
O ja, we hebben ze gekend
het vertrouwde, de gezelligheid
samen zagen wij in die eeuw
het knuppelpad veranderen in keien
in een stompe kerk vol kraaien
baden wij mee om Zwitserse reuzen
bier, brood, geheime plakkaten
houten gezichten zwegen ons weg
twee pestbranden noteerden wij
wat processies met lelies
we telden de zweren op onze enkels
de karkassen van hun huisvee
laten we verder reizen vrienden
een lager land dan dit
ik geloof niet dat het bestaat
eerder nog stolt het snot
in hun benepen neuzen.
Henk Houthoff | |
[pagina 34]
| |
[advertentie] | |
[pagina 35]
| |
dansen, mij er niet van bewust dat mijn vrienden mij lachend gade slaan: ‘wat heb ik je gezegd, 100% homo die Marc.’ En zij weten het eerder dan ik zelf. Dat kan, ik heb het vaker gehoord. Het is het gesprek van de week op school. Alsof we elkaar moed inpraten, zo vaak houden we een voorbeschouwing van ons bezoek aan dat sodom Gay Palace. Met als gevolg dat de groep groeit tot tien man. Ik blijf zo veel mogelijk bij Bianca in de buurt. Bianca is mijn alibi. Bianca zou uit de praktijk moeten weten dat ik hetero ben, haar insinuaties zijn daarom des te stekeliger. Volgens mij glundert Bianca bij de gedachte dat haar beste vriend en minnaar bi of homo zou kunnen zijn. Ik ben alvast niet van plan haar dat plezier te gunnen. Ik dans met Bianca op de muziek van de Jackson 5. ‘En, hoe vind je het?’ vraagt ze hoopvol. ‘Het valt me reuze mee. Het is hier minder opdringerig dan in normale disco's. Verder zie ik eigenlijk geen verschil.’ De muziek staat niet zo hard, ik hoef niet te schreeuwen. ‘Breng een bezoekje aan de darkroom en zoek de zeven verschillen,’ lacht ze alsof ze de eigenaresse van deze tent zelf is. Naar de darkroom ga ik niet. Wèl volg ik Sylvia en Bianca naar de bar op de eerste verdieping. Een verademing: hier wordt zwoele nachtclubmuzak gedraaid. De meisjes wandelen op een eenzame jongen aan de bar af. Zoals anderen kunstmatig bruin kunnen zijn, lijkt hij kunstmatig wit. Jeans en coltrui zijn zwart, dat spreekt. Hoewel hij van mijn leeftijd is, zie ik dat zijn kortgeknipte blonde haar zich al op zijn schedel begint terug te trekken. Maar dat schijnt homo's eigen te zijn. Ik erger me aan de uitbundigheid waarmee Bianca hem begroet. Haar poging hem heftig te knuffelen faalt: daarvoor komt hij onvoldoende van zijn barkruk los. Daarna worden wij aan elkaar voorgesteld. ‘Geert was die buurjongen in Middelharnis waar ik je weleens van heb verteld.’ ‘O ja,’ zeg ik. Ik weet zeker dat Bianca het nog nooit over haar buren in Middelharnis heeft gehad. Ik ben er ook van overtuigd dat Bianca dat zelf ook drommels goed weet. En verder vermoed ik dat hier geen sprake is van een toevallige ontmoeting. Langzaam, ik heb een pilsje of zes op, begint mij te dagen dat we er op een onbewaakt moment tussenuit geslopen zijn, Bianca, Sylvia en ik. De rest bevindt zich nog beneden op of rond de dansvloer. Geert zegt niets als hem niets gevraagd wordt. Om gênante stiltes te voorkomen, neem ik steeds het initiatief. Niet om die doortrapte meiden een plezier te doen, maar vanwege die verloren blik van Geert. Het lijkt erop alsof-ie hele belangwekkende, wie weet wel allesomvattende gedachten met zich meedraagt maar dat-ie al tijden bezig is er de juiste woorden bij te vinden. En zolang die gedachtenprop er niet uit is, lukt het hem niet gewone gesprekken te voeren. Misschien is het wel een trucje, het past in ieder geval goed bij de rest van zijn rol: de bleke, in 't zwart gehulde denker. Trucje of niet, Geert intrigeert mij. I remember | |
[pagina 36]
| |
your head?’ Daar zitten we in onze onderbroeken op de bank. Ik hoor al vogels in de tuin. Het is nog niet licht maar lang kan het niet duren. Tussen ons in staat de whiskyfles fier overeind. Na China Crisis komt The Cure. Ik heb het nog niet in de gaten. Pas bij het derde nummer (dat zwijgend bereikt wordt), One Year Of Love van Queen schiet het mij te binnen: hij heeft de vaarweltape gevonden, het cassettebandje dat hij speciaal voor onze laatste avond samen had opgenomen. Hij heeft moeite moeten doen deze tape weer boven water te halen. Hij moet op de bodem van een van mijn cassettekisten hebben gelegen. Het spijt mij voor hem dat hij de tape niet op een prominentere, meer courante plaats vond. Het is niet anders.
ooooo
Geert blijkt net als ik geïnteresseerd te zijn in de engelstalige literatuur. Hij is zo hongerig naar mijn opvattingen dat mijn woorden bijna over elkaar tuimelen zo veel wil ik kwijt over de expats in Parijs, waaraan ik momenteel een scriptie wijd. Ook vertel ik hem van een aantal recente spraakmakende debuten en hij reageert zo enthousiast dat ik, zodra Sylvia en Bianca in een eigen gesprek verwikkeld zijn, met hem afspreek voor de volgende dag, zaterdagmiddag in het bibliotheekcafé aan de Hoogstraat. Nu die verlenging zeker gesteld is, kan ik wat rustiger praten. Een beginnende hoofdpijn wordt afgewend.
ooooo
‘Ga je mee?’ ‘Is dat een vraag of een uitnodiging?’ ‘Een uitnodiging Geert, een uitnodiging.’ ‘Raoul, Raoul... Als je begrijpt wat ik bedoel,’ lacht hij. Ik moet ook lachen, ondanks de spontaan zware kaken. Onderweg naar huis haal ik twee maaltijden bij traiteur DaDo in de Nachtegaalstraat. ‘Heb je nog steeds kookangst,’ vraagt hij en hij geeft me een por, tam genoeg om mij niet te hinderen bij het autorijden. ‘Sinds ik weer alleen woon, heb ik hooguit tien keer gekookt. Meestal eet ik buiten de deur, bij vrienden of in restaurants.’ ‘Hoelang is ze eigenlijk al weg?’ Ik bewonder de neutraliteit die hij in zijn stem weet te bewaren. ‘Zo'n anderhalf jaar.’ Nu bewonder ik mijn eigen neutraliteit. Een jaar, vijf maanden en vier dagen, had ik ook kunnen antwoorden. Daarna zeggen we een volle minuut niets. Een minuut die korte metten maakt met die zogenaamde wederzijdse neutraliteit.
Tijdens het eten en de koffie toe wordt net genoeg gekeuveld om niet door verslagenheid overmand te worden. Onvermijdelijk is niettemin het besef dat deze zogenaamde hernieuwde kennismaking weinig wegheeft van de scenario's die ik door de jaren heen geschreven en herschreven heb. Het ontbeert de hopeloze passie van de positieve en het verstikkende wrange van de negatieve varianten. In geen van mijn scenario's heb ik rekening gehouden met deze... gevoelloosheid. Geert is amusant gezelschap, zoals ene Karin dat afgelopen | |
[pagina 37]
| |
dinsdag was, Peter woensdag, Simone, Peter en Maaike donderdag en Björn en Nel dat vrijdagavond waren. Als ik mij erop concentreer voel ik de teleurstelling, maar zoals gezegd: het gesprek loopt net vlot genoeg om deze situatie niet dood te beschouwen. Maar waar blijven de vlammen; waar blijven de verwijten of waar blijven zijn armen? En als hij nu zijn armen om mij heenslaat, hoe veel zal ik toestaan? We zitten in de voorkamer, Sylvia noemde haar nogal chic ‘de rookkamer’ als tegenhanger van de ‘salon’ aan de achterzijde van het huis. Sylvia noch ik hebben ooit gerookt en de salon was gewoon de woonkamer. Het huis was te groot voor ons tweeën en al helemaal te groot voor mij alleen; voor alle mogelijke huiselijke bezigheden is een kamer ingericht. De meeste kamers zijn nog niet aangevuld sinds Sylvia's vertrek. Zo ook deze voorkamer (rookkamer): twee schemerlampen, een dressoir, drie fauteuils en een bank (eind 18e eeuwse Chippendale's), een santo-domingo mahoniehouten salontafel en twee schilderijen van een oude huisvriend aan de zalmroze muren met witte plinten. Alles wat niet van mijn grootpapa was, heeft Sylvia meegenomen. Geert weet niet hoe het huis eruit zag toen Sylvia nog hier was. Geert ziet het huis van mijn opa en ziet waarschijnlijk niet in wat het voor me betekent om niets aan de inrichting te veranderen. Niets wezenlijks, niets fundamenteels. Geert zal, als hij er al bij stilstaat, vermoeden dat het gemakzucht is. Want zo laat ik het graag doorschemeren, zo is het het makkelijkste. Het zijn comfortabele fauteuils, inderdaad om weldadig sigaren in te roken, maar Geert zit niet op zijn gemak. Hij weet de juiste houding maar niet te vinden. Ondertussen geeft hij een chronologisch overzicht van voorbije romances. Alsof ik zijn afgelopen tien jaar in één uur ingehaald moet hebben om hier en nu met hem samen te kunnen zijn. Het is een kille, ongeïnspireerde opsomming van namen en slechte eigenschappen. (‘Nou, en toen kwam... maar ook dat duurde niet lang, want... En zeg nou zelf... Toen heeft Edward mij enorm geholpen, echt... Dat heeft me nog het meeste pijn gedaan, juist hij, juist Edward, die... En nu is er Lars, nou ja 't is nog pril.’) Deze manier van spreken past niet bij hem. Ik denk dat hij nerveus is. Wat-ie zegt, zegt feitelijk niets over zijn leven van de afgelopen tien jaar. Toch krijg ik een indruk, een beeld van afgewaaide takken, ik proef... verzuring? Ik laat het me aanreiken door zijn ogen, die aantrekkelijke wanhopige ogen. Ogen, die nooit ontspannen, boven een smalle mond, die praat maar weinig prijsgeeft, in een verder bewegingloos bleek gezicht. Doordat zijn gezicht niet meepraat, lijkt het of mond en ogen ieder een eigen gesprek voeren. Soms vul ik zijn woorden aan of knik instemmend, aanmoedigend naar de ontboezemingen van zijn ogen. Ik ken maar één antwoord op alletwee zijn verhalen: ik ben geen homo, ik weet het zeker - toch stap ik uit mijn fauteuil, val op mijn knieën voor zijn rookstoel en kus hem weer vol op de mond. Zoals in één van de scenario's. Met een kort trekje sleur ik hem uit zijn stoel en trek hem over me heen als ik languit op mijn rug lig, in een ongemakkelijke boog langs de salontafel. Hij heeft zijn handen langs mijn hoofd op mijn oren gedrukt en sleept zijn mond rond mijn lippen, ik knijp afwisselend in zijn schouders en in zijn billen. Te veel gehinderd door | |
[pagina 38]
| |
zijn jeans (portemonnee in achterzak) en zijn kolbert (met schoudervulling). Hij gaat rechtop zitten, worstelt zich uit zijn kolbert, zijn bleke gezicht is rood van opwinding, de spanning op zijn ogen is zo mogelijk nog toegenomen: zalige wanhoop... Ik trek hem weer naar me toe. ‘Zo hoort het, zo hoort het,’ denk of fluister ik terwijl ik mij bovenop hem rol. Glazen vallen aan de andere kant van de salontafel.
ooooo
Het is als een lost weekend, mijn homotijd; vijf maanden Geert met zo nu en dan een tussendoortje. Ik heb immers veel in te halen. Vooral de eerste weken dring ik er bij Geert op aan zo veel mogelijk te gaan stappen. Eerst laat ik mij door hem leiden langs de homoreca van Rotterdam; al gauw zijn de rollen omgedraaid: zo vaak als mogelijk sleep ik Geert mee naar Amsterdam. We zijn jong, we zijn nieuw; ik ben mooi, Geert heeft charisma: we maken snel vrienden. Geert heeft een huis in een zijstraat van de Bergweg. Dat maakt de zaken er zeker makkelijker op. Ook op het hoogtepunt van onze romance beschouw ik mij als gelegenheidshomo, een voorbijgaande gril. Daarom vind ik het niet verstandig mijn familie in te lichten. Volgens Geert is dat een uitvlucht: ‘darling, you're as gay as a daffodil,’ citeert hij graag zijn held Freddie Mercury. ‘Maar als jij je ware gevoelens wilt negeren, als je dat kunt en je voelt je er fijner bij, ga gerust je gang,’ voegt hij er steevast aan toe. Volgens mij vindt Geert de gedachte een hetero verschalkt te hebben wel zo opwindend. Ook daarom blijf ik erop hameren dat ik in de eerste plaats hetero ben. Om dat te bewijzen beland ik nog geregeld in het bed van Bianca. Al moet ik wel toegeven dat haar lichaam mij minder doet dan het bleke gespierde lijf van Geert. Billen als van Geert ben ik bij geen enkele vrouw tegengekomen. De ouders van Geert weten wel van zijn voorkeur. Zijn biecht moet niet minder moeilijk geweest zijn dan mijn biecht, zou ik daartoe overgaan. Ik heb met een familie van industrilen van doen, de zogenaamde hogere middenklasse; zijn familie is zwaar gereformeerd. Zijn ouders accepteren het nog steeds niet maar berusten er in. Ze ontkennen het gewoon. Geert heeft het er moeilijk mee, voor mij is het een uitkomst: een bezoek aan het ouderlijk huis in Middelharnis is uitgesloten. Hij is nog wel welkom, maar zijn zonden komen het huis niet in.
We hebben nieuwe helden: hij heeft David Leavitt, die dat jaar debuteerde met Family Dancing. Ik zweer bij een andere ‘literaire sensatie’: Less Than Zero van Brett Easton Ellis. In mijn herinnering dragen we die boeken de hele zomer met ons mee. Binnen onze kennissenkring, die al snel dezelfde is - het wereldje is klein, krijg ik meer Ellis-adepten, hoe zeer hij ook met zijn Leavitt leurt. Ik kan er niet genoeg van krijgen: hoe hij Family Dancing aanprijst en fragmenten voorleest - die perfecte, wat lome uitspraak van het Engels. Soms lezen we elkaar voor, 's nachts in het huis in Rotterdam-Noord. We liggen op een afstandje van elkaar op het tweepersoonsmatras op de planken vloer en ik kijk en luister naar hem, hoe | |
[pagina 39]
| |
hij enthousiast (zo bevrijd als hij alleen in bed lijkt te kunnen zijn) voordraagt uit Radiation, omdat dat mijn lievelingsverhaal uit de bundel is. Wat valt alles dan op zijn plaats! Geert hoort het liefste de scène in Du-par's in Studio City waar Clay Blair, Alana en Kim ontmoet. Het is voornamelijk een gesprek tussen de drie meisjes over jongens. Geert moet lachen om mijn imitaties van de verveelde, verbazing veinzende eastcoast-stemmen. Dit vindt Geert hilarisch: ‘If Cliff slept with Didi, then he must have slept with... Raoul.’ ‘Who's Raoul?’ Alana and Kim ask at the same time. I open my menu and pretend to read it, wondering if I slept with Raoul. Name seems familiar. ‘Didi's other boyfriend. She was always getting into these disgusting threesomes. They were ridiculous,’ Blair says, closing her menu. ‘Didi is ridiculous,’ says Alana. ‘Raoul is black, isn't he?’ Kim asks after a while. I haven't slept with Raoul. Die laatste zinnen (‘Raoul is black, isn't he? I haven't slept with Raoul.’) worden een stopwoordje, eerst van Geert, daarna van mij. Later ging ook Bianca het gebruiken.
We gaan naar een concert van Queen in Leiden. Bianca, Frits en Sylvia gaan mee. Onderweg er naartoe is Geert spraakzamer dan ooit. Als een kind zo zenuwachtig is-ie: La Mercury, de rockdiva, heeft een belangrijke betekenis gehad in zijn jeugd op de eilanden. Geert voorziet ons van een stroom aan anekdotes van het Mercurymens: hij neemt ons mee naar Pemba, Zanzibar naar Bombay naar Londen naar München. Het is niet moeilijk een vergelijkbare weg te zien in het leven van Geert, het leven zoals hij dat voor ogen heeft: van de Zuidhollandse eilanden naar Rotterdam naar Amsterdam, waar we nu al vaak naartoe gaan en waar hij straks gaat studeren. Maar nu gaan we naar de Groenoordhallen in Leiden, waar Geert halverwege het concert in de verdrukking komt en flauwvalt. Thuis op de veranda legt hij zijn arm om me heen en fluistert, schor van het meezingen: ‘kom mee naar binnen, dan mag je alles met me doen wat je wilt.’ Later heb ik die twaalfde juni altijd gezien als een mijlpaal in onze relatie. We hadden het hoogste punt bereikt. Daarna begon de afdaling.
ooooo
We liggen in mijn bed. Niets dan liggen. We liggen in dezelfde houding: op onze linkerzij, met onze benen een beetje opgetrokken. Vanaf mijn bovenbenen tot aan mijn borst lig ik tegen Geert aan. Als ik mijn tong uitsteek, raak ik zijn blonde stekeltjes haar. Op zijn achterhoofd groeit namelijk nog gewoon haar. Mijn rechterhand leunt op zijn dij. We hebben elkaar gezoend en gestreeld. We hebben geen sex gehad. Ik ben geen homo. Niet meer. Nooit geweest. In ieder geval nu niet meer. Ik erger me aan de non-verbale codes van lonkende flikkers op terras of straat of in 't café. Die walgelijk geile glimoogjes, waarom richten ze die op mij? Ik val in slaap. Ik word wakker en Geert ligt niet | |
[pagina 40]
| |
meer in bed. Ik zie zijn kleren nergens liggen en begin te zweten. Belachelijke nervositeit. Wat maakt het uit als Geert vertrokken is en ik hem nooit meer zie? Dan schiet me te binnen dat we ons in de voorkamer ontkleed hadden. Alleen ons ondergoed hielden we aan. Ik stap het bed uit en ga op zoek naar hem. Uiteindelijk vind ik hem in de woonkamer, de salon.
We brengen een kwartier lang zwijgend door. Inmiddels rust zijn kalende hoofd op mijn schouder. ‘Ik stel me aan. Geloof me of niet, maar eigenlijk is er niets aan de hand. Ik snap zelf ook niet waarom ik moet huilen.’ ‘Misschien is het de schrik. Het is ook onverwacht, allemaal,’ zeg ik en pulk aan de blonde haartjes van zijn bovenbeen. Hij is nog steeds verliefd op me en dat doet me goed. Toch zal ik niet op een vervolgontmoeting aansturen. ‘Wat voel jij nu?’ vraagt hij. ‘Onmacht. Ik wil geen schuld hebben aan jouw verdriet. Je weet hoe vals ik ben geweest. Het is het niet waard.’ ‘Ik ben niet verdrietig. Ik weet gewoon niet waarom ik huil. Misschien ben ik juist blij, ik weet het niet. Het komt niet duidelijk door,’ zegt de eind-redacteur van homo-glossy PROP! (‘met uitroepteken’). ‘Weet jij wat er aan gevoelens vooraf gaat?’ gaat hij verder. Ik begrijp hem niet. Dan komt er één van Geerts befaamde gedachtenproppen los. In razende vaart gooit-ie zijn gedachten eruit. Net als vroeger schrik ik er nu weer van; het is ook zo'n contrast met de anders zo zwijgzame, gedecideerde Geert. Nu lijkt het of hij bloed ophoest. Zijn theorie komt in het kort hier op neer. Volgens hem hebben schijnbaar tegengestelde emoties meer met elkaar gemeen dan op het eerste gezicht lijkt. Hij gelooft niet in een gezegde als ‘een verschil van dag en nacht’. Want dag en nacht verschillen juist niet zo veel van elkaar: het zijn beide dagdelen die samen één etmaal vormen. Als voorbeeld geeft hij de uitdrukking: ‘Tegenover Liefde staat niet Haat maar Onverschilligheid.’ Emoties zijn emoties. En volgens hem is ‘emotie’ (op welke wijze ook) een uiting van iets wat daaraan vooraf gaat. En dan bedoelt hij niet de gebeurtenis die de emotie oproept zelf, maar een chemische reactie ergens in het lijf, die door deze gebeurtenis wordt opgeroepen en die zijn weg vindt in een emotie. ‘Wat het is, weet ik niet; ik probeer spirituele termen te ontwijken; maar vaststaat dat nog vòòr de emotie een richting heeft gekozen (geluk, leed, angst, twijfel, haat, afgunst), is het al voorzien van een motor: noem het “energie” of (maar dan in objectieve zin) “opwinding”. Doordat de oorsprong tussen Geluk en Ellende eender is, kan de ene emotie de andere zonder moeilijke omzettingen aanvullen, versterken. We luisteren nu naar treurige muziek. Treurig bedoeld althans-’ Op de vaarweltape schreeuwt Bob Geldof zijn angsten weg. ‘Het is me al vaak overkomen dat ik op hele gelukkige momenten in mijn leven het liefste luisterde naar de beklemmende nummers van Bob Geldof of The Cure. De angst van Geldof | |
[pagina 41]
| |
levert brandstof aan de motor die mijn geluk aandrijft. Snap je wat ik bedoel?’ De wanhoop is uit zijn ogen verdwenen, ze zijn helder van opwinding. Geert zit op het puntje van de bank en slingert met zijn armen. Gek gezicht: zo'n gesticulerende Geert in zijn bijna-nakie. ‘En daarom weet je niet waarom je huilt. “Dat wat aan gevoelens vooraf gaat” heeft nog geen duidelijke richting gekozen?’ ‘Juist,’ zucht hij. De prop is eruit, hij valt weer tegen me aan. Ik denk dat-ie bedoelt dat-ie weer verliefd op me dreigt te worden.
ooooo
‘Jongen, die vriend van jou is slecht gezelschap.’ ‘Wie bedoelt u opa? Geert?’ ‘Ik heb gehoord dat hij van de herenliefde is.’ Ik kan mijn opa nu vragen wie hem dat heeft verteld, hij zal dan zeggen dat een zakelijke relatie dat in het volste vertrouwen heeft toegefluisterd. In werkelijkheid heeft hij bewust Geerts gangen nagetrokken. Dat doet opa met meer vrienden en vriendinnen van mij. Opa weet dus ook dat Geert en ik een verhouding hebben. Maar het is zijn noch mijn bedoeling hierop in te gaan. Van welke details zal mijn opa op de hoogte zijn? Ik neem aan dat Geert en ik ook in Amsterdam zijn geschaduwd. Ik kijk hem aan en vermoed dat mijn opa op het ogenblik aan dezelfde uitspattingen denkt als ik. Ik durf hem niet langer aan te kijken. Het gesprek is alweer afgelopen. Een onderhoud met mijn opa duurt nooit langer dan twee minuten, daar zorgt-ie wel voor. Door mij, zoals nu, even apart te nemen op een receptie. We wisselen drie zinnen uit boven een schaal paling. De strekking is duidelijk: breken met Geert. Ik ben opgelucht. In mijn opa heb ik een medestander gevonden. Hij heeft me een extra argument aangereikt om de romance te beëindigen. Ik wil geen homo meer zijn; het is alle moeite niet waard. Het is een voortdurende strijd geweest tussen verbergen en overdrijven. De vanzelfsprekendheid der dingen, die heb ik de afgelopen maanden zo gemist. Het is het niet meer waard. Geert is het niet meer waard, hij verveelt me. Ik erger me aan zijn zwijgzaamheid en aan zijn bewegingloosheid. Alleen als hij bevangen wordt door geestdrift, weet hij me nog te boeien, maar die momenten zijn zo spaarzaam. Te spaarzaam voor alle opofferingen. ‘Wat is er? Waar denk je aan? Wat had je opa te melden?’ Sylvia komt naast me staan en streelt mijn zij. Ik heb Sylvia meegenomen naar de receptie. Sinds een week hebben Sylvia en ik een clandestiene intieme relatie. Eindelijk. Ik heb altijd al the hots voor haar gehad. Sylvia is al jaren de beste vriendin van mijn gelegenheidsscharrel Bianca. Sylvia is ook nog steeds de fiancee van Frits. Ik heb Sylvia verteld van de homo-praktijken die haar Frits erop nahoudt. Bijna verontschuldigend heb ik het haar opgebiecht. Liever had ik het haar bespaard en zo maar ik was zo verontwaardigd over de spelletjes die Geert en Frits samen spelen... Het is waar dat Frits omgang heeft met mannen; het verhaal over Frits en Geert samen heb ik verzonnen om Sylvia voor me te winnen. Als slachtoffers van | |
[pagina 42]
| |
dezelfde misdaad vinden we nu troost bij elkaar. Partners in revenge, zo noemt Sylvia ons. Ja, mijn opa huist ook in mij. Nu is onze verhouding nog stiekem, maar anders dan met Bianca zou ik met Sylvia wel een serieuze relatie willen beginnen, mocht het die kant op gaan. Sylvia komt uit een betere familie, dat telt ook. Ik geef Sylvia een letterlijke weergave van het gesprek met mijn grootvader. Veel tijd kost dat niet. Daarna leg ik haar uit wat mijn opa eigenlijk bedoelt. Daarvoor moet ik haar eerst inwijden in de voor buitenstaanders zo griezelige maar binnen onze familie vanzelfsprekende machinaties van mijn opa. Opa regeert zijn familie zoals hij zijn bedrijven heeft geleid en achter de schermen nog steeds leidt. Om geen verkeerde indruk van hem te geven: ik ben erg op mijn opa gesteld. Wie hij onder zijn vleugels toelaat, komt in het veiligst denkbare nest terecht. Hij is streng en afstandelijk maar met een klein gebaar weet hij zo veel genegenheid over te brengen. Hij speelt het zo dat ik het gevoel heb dat ik hem begrijp, dat er tussen ons iets speciaals is, dat alles wat-ie doet in dienst staat van die speciale band. Ik vergeef hem graag al zijn vuile methodes. En eerlijk: ik houd van mijn opa. Als ik trekjes van hem bij mij herken, ben ik soms bang zoals mijn opa te zijn, soms ook trots.
Exploring hands encounter no defence;
His vanity requires no response,
And makes a welcome of indifference.
De vaarweltape is afgelopen. Met de afstandsbediening zet ik de ceedee-speler in werking; er zit een ceedee in van Caetano Veloso, een Braziliaanse muzikant die ik onlangs heb ontdekt. ‘We zijn negen, bijna tien jaar verder, Geert.’ ‘Jij bent tien jaar verder, Marc. Jij bent misschien wel dertig jaar verder, zoals jij hier woont, volledig gesettled in een huis vol tradities. Ik ben geen steek verder.’ Ik moet lachen om zijn onbedoelde grap: ik zou verder ontwikkeld zijn omdat ik te midden van tradities leef. ‘Je lult maar wat. Jij hebt een academische graad gehaald in de Engelse taal- en letterkunde, of-hoe-heet-'t, je bent eindredacteur van een tijdschrift, je staat midden in het culturele leven. Je doet 't juist fantastisch.’ Ik schenk nog twee whisky's in. Highland Park. Ik herinner me dat we vroeger Jack Daniels dronken. Verdomd, ik heb het Geert nog leren drinken. Hoezo, geen steek verder? ‘Ik ontwikkel niet. Niet zoals jij. Ik zie het wel maar kan het niet aanraken.’ ‘Geert jongen, er blijft altijd meer het zelfde dan er verandert. Ontwikkelingen zijn marginaal, het is maquillage. Akkoord, je wordt wijzer, je leert nieuwe gewoonten aan, je begeeft je in een ander gezelschap, maar in essentie-’ ‘Het zijn juist die veranderingen die ik bedoel. Jij bent zo veel verder dan ik. Als er een film van onze levens gemaakt zou worden, kan ik zelf de rol van zeventien-, van 27- en waarschijnlijk ook die van 37-jarige spelen. Voor jou zullen ze voor ieder decennium een andere acteur moeten vragen.’ Ik maak geen grapje over zijn kapsel. Ik knik alleen, maar ik weet: juist ik heb mij niet | |
[pagina 43]
| |
ontwikkeld. Geert kent mij alleen van mijn homomaanden in 1986. Dat was ‘Marc’ voor hem; voor mij was het slechts een rol. Wat ik werkelijk ben, weet ik niet, maar veel meer dan Marc'86 ben ik dit: deze meubels in de salon. Die was ik al vòòr 1986 en snel weer erna. Geert vergelijkt mij met het beeld van mijn lost weekend. Ik zou hem dat kunnen uitleggen. Maar ik wil niet dat hij dat beeld verliest. Niet voor hem, niet voor mij. Mijn eigen stilstand hoeft toch niet als troost te fungeren?
‘Waarom heb je nooit iets ondernomen toen ik er met Sylvia vandoor ging? Je had Sylvia ervan kunnen overtuigen dat ik de verhouding tussen jou en Frits verzonnen had.’ ‘Zouden wij weer bij elkaar zijn gekomen als het met Sylvia niets geworden was, denk je?’ ‘Misschien nog even.’ ‘Misschien...’ ‘Nu is het laat.’ ‘Natuurlijk.’ ‘De herenliefde heeft voorgoed afgedaan voor mij.’ ‘Natuurlijk.’ ‘Je gelooft me niet.’ ‘Nee.’
My friend, blood shaking heart
The awful daring of a moment's surrender
Which an age of prudence can never retract
By this, and this only, we have existed
Which is not to be found in our obituaries.
ooooo Fragmenten uit T.S. Eliot: The Waste Land en Brett Easton Ellis: Less Than Zero Richard Dekker |
|