Passionate. Jaargang 3
(1996)– [tijdschrift] Passionate– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
[pagina 13]
| |
‘Een zenuwarts in een oude stadswijk is net zoiets als glasblazen in de botsauto's,’ dacht Paalsteker toen hij halt hield bij een vitrine waarvoor vergeelde gordijntjes waren gehangen die, zoniet het einde der tijden dan toch minstens groot onheil voorspelden. ‘Dr. Bruinkool, zenuwarts’ vermeldde een wit bordje met zwarte letters rechtsonder in de vitrine, waarvan de vensterbank bezaaid was met muggen, vliegen en andere reeds lang verdroogde vliegmonsters. Paalsteker haalde zijn schouders op en zuchtte diep. Erger dan het was kon het toch niet worden, dus waarom zou hij niet naar binnen gaan. Met een brede zwaai gooide hij een grote glimmende ketting om de dichtstbijzijnde lantaarnpaal en zette zijn nieuwste trapaanwinst vast. Een fiets voor vijfentwintig gulden, het plezier van het leven zat in de kleine dingen. Het karretje had hem gisteravond slechts vijf gulden gekost. ‘Psssst, hè, fiets, fiets? Tientje.’ Gewoon doorlopen deed de prijs wonderbaarlijk snel zakken naar zevenenhalf. Nog even doorlopen en dan op het juiste moment omdraaien. ‘Vijf gulden.’ Fietssloten, dàt was booming business. Een fietsenmaker op de Binnenweg had hem overtuigd. ‘Dat materiaal van tegenwoordig is gewoon ontbijtkoek mijnheer. En ze hebben allemaal een betonschaar bij zich. Maar dit slot... Dat is dan negentienvijfennegentig.’ Geen pand zo rot of er zit wel een deurbel aan de post. Terwijl hij wachtte probeerde Paalsteker vliegensvlug de omtrek van de deur waar hij voor stond te berekenen. Twee maal de basis plus twee maal de hoogte. Hij moest er wel uit zijn voordat de deur zou opengaan, anders liep het slecht met hem af. Zou hij ook nog even snel de oppervlakte berekenen of was dat de goden verzoeken? Nee, maar niet doen. Daar was de zoem-klik die elke zichzelf respecterende instantie laat inbouwen, met geen ander doel dan de klant in te prenten dat wachten een indicatie is voor kwaliteit en betrouwbaarheid; een teken dat de procedures zorgvuldig in acht genomen worden, dat iedereen altijd en overal moet wachten en voor niets de zon opgaat. Wie voor een dubbeltje op de eerste rang wilde zitten en dacht dat alles gemakkelijk ging, was hier duidelijk aan het verkeerde adres. De elektrische zoem-klikinstallatie werd bediend door een donkerkleurig popperig vrouwtje die Paalsteker met haar ogen uitnodigde vooral verder te komen. Ze stond achter een provisorisch getimmerd loket waarin scheef gemonteerde opengeschoven raampjes hingen. Paalsteker liep door een kale ruimte naar het loket en wilde zich voorstellen, maar de pop was hem voor. ‘Gaat u maar even in de wachtkamer zitten. Dr. Bruinkool komt zo.’ Hij keek om zich heen en richtte zijn blik toen weer op de dreumes achter het loket. Ze strekte haar poppenhuisarmpje uit naar de kale ruimte achter hem en lachte enkele scheve tanden bloot. Paalsteker ging op een van de plastic stoelen zitten die langs een muur waren geplaatst en staarde naar de grond. Dit was dus de wachtkamer. Veel was er niet gedaan om de patiënten een beetje op hun gemak te stellen. Nergens een tafeltje met jaren oude tijdschriften, geen poster of schilderij aan de wanden. Wel lagen er veel uitgetrapte peuken | |
[pagina 14]
| |
op de vloer, kenmerk van elke zenuwlijder. Het pand moest vroeger dienst gedaan hebben als winkel, een andere verklaring voor de zinloos lege etalage was er niet. Het moest minstens drie compartimenten tellen. Naast de wachtkamer en de receptie moest er immers ook nog een ruimte zijn waar Dr. Bruinkool zijn toverkunsten vertoonde. Want dat het toverkunsten waren, daar hoefde niet meer aan getwijfeld te worden. Niets was hier met liefde gemaakt. De schrootjes en schotjes, alles was even scheef tegen de wanden gesmakt. Het was als het leven zelf: geconstrueerd door een timmerman met een lui oog.
In tegenstelling tot zijn kantoor zag Dr. Bruinkool er keurig uit in zijn grijze driedelige pak met bijpassende stropdas. Het was een kleine, dikke man die merkwaardig genoeg smalle schouders en een klein hoofd had, en zodoende in een punt leek te eindigen. Paalsteker vond dat Bruinkool veel weg had van een kegel en besloot meteen bij benadering Bruinkools oppervlakte te berekenen. Eens kijken, straal grondvlak gedeeld door apothema, uitkomst maal driehonderdzestig graden en... ‘Goed mijnheer Paalsteker, vertelt u eens, wat scheelt eraan.’ Paalsteker zuchtte nog maar eens diep en keek Dr. Bruinkool diep in de ogen. ‘Het is allemaal niet zo eenvoudig.’ Bruinkool stond op en liep naar een groot aquarium dat zich achter zijn bureau bevond. ‘Eenvoudig is het nooit,’ zei hij afwezig en tikte tegen het glas waarachter felgekleurde tropische vissen zwommen. ‘Begint u toch maar. Vertel het maar in uw eigen woorden, zoals u vroeger moest doen bij een spreekbeurt op school.’ ‘Daar heeft het nu juist alles mee te maken, met die school.’ ‘Mmmmm,’ was alles dat Bruinkool uitbracht, druk als hij was met het voeren van zijn visjes. Een minutenlange stilte volgde. ‘Ze worden al goed vet,’ zei Bruinkool terwijl hij naar het aquarium bleef staren. ‘Maar goed, daar komt u niet voor. Ach mijnheer Paalsteker, het heeft toch altijd met dezelfde dingen te maken. Is het niet de school, dan zijn het de ouders of de buurt of die ene vreselijke oom die niet van zijn neefjes af kon blijven. Of al deze dingen bij elkaar. Alle troep ligt altijd in jeugdervaringen besloten, maar wat kopen we daar voor? Belangrijker is dat u mij vertelt waar u mee zit, dan kan ik bekijken hoe ik u ervan af help.’ Paalsteker liet het hele verhaal van Bruinkool in zijn hoofd nog eens de revue passeren. Hoeveel woorden had de man gesproken. Achtentachtig woorden maal zijn eigen woorden. Eens kijken, achtentachtig maal achttien. Jezus, kon er niet iets tegen elkaar weggestreept worden? Bruinkool was weer achter zijn bureau gaan zitten. ‘U moet wel een keer gaan praten hoor, mijnheer Paalsteker. Zo komen we nergens.’ ‘Het zijn die dromen,’ begon Paalsteker. ‘Het begon enkele jaren geleden. Zo eens in de twee maanden droom ik dat ik weer in de klas zit bij wiskunde. U moet weten dat ik vroeger vreselijk slecht was in dat vak. Of eigenlijk bang, bang dat ik het niet zou begrijpen, met als gevolg...’ ‘Dat u het op zeker moment niet meer | |
[pagina 15]
| |
begreep,’ onderbrak Bruinkool hem. ‘Eh, ja daar komt het wel op neer.’ ‘Mmmmm, gaat u verder mijnheer Paalsteker.’ ‘Nou eh, ik dacht dat het allemaal heel erg moeilijk was, een soort geheimtaal alleen bestemd voor ingewijden. Wie erbuiten stond begreep niets van het leven.’ ‘Wat heeft het leven met wiskunde te maken?’ vroeg Bruinkool. ‘Alles natuurlijk, hoe kunt u dat nou vragen. Neem bijvoorbeeld een getallenlijn. In het midden zet u een nul, dat noem ik het heden. Links van die nul bevindt zich het verleden, dat zijn de negatieve getallen. Rechts van de nul is de toekomst, de positieve getallen. Elk negatief getal afgetrokken van de nul vormt een positief getal.’ ‘Ja, en wat dan?’ reageerde Bruinkool stoïcijns. Paalsteker schudde het hoofd over zoveel onwetendheid. ‘Heden min verleden is toekomst.’ Bruinkool pakte een potlood en tekende op een kladblaadje een lijn. In het midden zette hij een streep en schreef er een nul bij. Links zette hij op een willekeurige plaats een streep met een acht. Daaronder: ‘0 - (-8) = 8. Heden min verleden is toekomst.’ Vervolgens schoof hij het vel naar Paalsteker toe. ‘Dit bedoelt u?’ Paalsteker knikte, blij dat de man hem begreep. Bruinkool maakte wat klakkende geluiden met zijn tong, stond op en liep weer naar zijn aquarium waar hij een grote gestreepte vis bestudeerde. Wat was dat toch steeds met die vissen? Paalsteker berekende de inhoud van het aquarium en probeerde tevens te berekenen hoeveel gestreepte vissen er maximaal in pasten als je de beesten liet opdrogen en op zou stapelen. ‘Mijnheer Paalsteker, vertelt u mij eens, wat gebeurt er als u het positieve getal acht aftrekt van nul?’ Hij keek naar Bruinkool, wiens blik tijdens het stellen van de vraag voortdurend op de gestreepte vis bleef gericht. ‘Maakt u de som maar even op het blaadje.’ Paalsteker trok een lijn, zette ergens een nul neer en kwam na aftrek van het getal acht bij min acht. ‘En wat is heden min verleden nu, mijnheer Paalsteker?’ Paalsteker keek nog eens naar het vel, herhaalde de berekening en kwam weer bij min acht uit. Een gevoel van paniek begon greep op hem te krijgen. Hoe kon Bruinkool, die zich alleen voor zijn vissen leek te interesseren, zomaar een streep halen door een theorie waarover zo lang was nagedacht. Hiermee was toch wel aangetoond dat de man een tovenaar was. Ineens ging Paalsteker een licht op. ‘Ik heb u door mijnheer Bruinkool. Maar toegegeven, het is een goede truc. Ik was er bijna ingestonken. Wat u doet is heden min toekomst, dat is verleden.’ Trots schreef Paalsteker de twee sommetjes naast elkaar en schoof het vel terug naar Bruinkool: 0 - (-8) = 8 en 0 - 8 = -8. Bruinkool bekeek de sommen. ‘Wat is nu eigenlijk echt uw probleem, mijnheer Paalsteker? Toch niet dat u de tijd op een getallenlijn laat koorddansen? Kom, voor de draad ermee.’ Paalsteker staarde naar Bruinkool die weer was gaan zitten en nu druk in de weer was met een zakmes een scherpe punt aan een tak te snijden. ‘Wat bent u toch aan het doen. Ik vertel u mijn | |
[pagina 16]
| |
problemen en u doet niets anders dan...’ ‘Noemt u dat vertellen? Mijnheer Paalsteker, u heeft nog nauwelijks iets verteld. Waar bent u toch bang voor, dat ik u gek vind? Ik heb de afgelopen twintig jaar alles voorbij zien trekken, van de eenvoudige kattenfobie van een huisvrouw tot de professor, die er geen been in zag hier te komen verklaren dat zelfdenkende stofzuigers de wereld zouden veroveren en we, om ons te beschermen, allemaal met een stofzak over ons hoofd moesten gaan lopen. Uw verhaal moet wel héél kras zijn als u denkt daar nog overheen te kunnen.’ Bruinkool legde zijn wijsvinger op de punt die hij aan de tak had gesneden en leek tevreden met zijn werk. Hij stond op en begon, de tak onder zijn arm geklemd houdend, met kleine, bedachtzame passen om zijn bureau en zijn cliënt te lopen. ‘En nu is het afgelopen!’ schreeuwde Paalsteker. ‘Is het soms niet erg genoeg dat ik in de supermarkt moet berekenen hoeveel suikerklontjes alle dozen bij elkaar bevatten? En dat terwijl ik alleen maar even suiker wil kopen. Het aantal tegels in een straat, de bladeren van een boom, de hoeveelheid grassprieten in het Feyenoordstadion, ja zelfs de totale hoeveelheid haar van de wereldbevolking, ik moet het allemaal berekenen. God nog an toe, hoe gek moet je zijn om bij u nog enigszins indruk te maken?’ ‘Hebbes!’ Aan de tak spartelde in doodsnood een vis. ‘U denkt dus dat u gek bent?’ Paalsteker kon geen woord uitbrengen. ‘We zullen zien, mijnheer Paalsteker, we zullen zien.’ Bruinkool trok de vis, als betrof het een stuk vlees aan een barbecue-pen, van de tak en schrokte het beest naar binnen.
Weer op straat constateerde Paalsteker dat zijn dure fietsslot gestolen was. De fiets stond er nog, alsof de meesterkraker, geïmponeerd door de schoonheid van de kluis, de kluis had meegenomen zonder zich te bekommeren om de inhoud. Paalsteker was al bijna de straat uit toen hij iemand zijn naam hoorde gillen. Het was Bruinkools assistente die met een gele kaart stond te zwaaien. Paalsteker remde, draaide de fiets, maar bleef staan waar hij was omgedraaid. Met zijn ogen half dichtgeknepen probeerde hij de afstand te schatten tot de dwerg die daar in de verte stond te springen en schreeuwen. Honderdvijftig meter, meer kon het niet zijn. Hij schatte het springpopje zelf hoogstens op 1.50 m. De afstand tot en de hoogte van de assistente waren rechthoekszijden. Hij kon de denkbeeldige derde zijde, die bij zijn tenen begon en in haar kruin eindigde, dus uitrekenen. Een voldane glimlach verscheen op zijn gezicht toen hij de fiets weer in beweging zette. Hij moest de derde zijde berekend hebben voordat hij de dreumes bereikt had, er was geen tijd te verliezen. ‘Een meter vijftig in het kwadraat plus honderdvijftig meter in het kwadraat,’ profeteerde hij hardop. Dat was twee en een kwart plus tweeëntwintigduizendvijfhonderd. Paalsteker was nog zo'n vijfenzeventig meter van de vrouw met de kaart verwijderd. Een enorme paniek overviel hem. En niet alleen | |
[pagina 17]
| |
omdat hij ontdekte dat hij uit de som nog de wortel moest trekken, wat zelfs bij eenvoudiger getallen in vijfenzeventig meter al niet mee viel. Nee, wat hij ontdekt had was veel erger. De rechthoekszijde waarlangs hij fietste was constant aan verandering onderhevig. Sterker, als ab2 + bc2 inderdaad ac2 was, dan ging de hele rechthoek er tijdens zijn rit anders uitzien. Hij moest die berekening maar laten zitten. Op de pedalen! Het was zaak nu alles op alles te zetten, want die derde zijde werd, door het afnemen van een van de rechthoekszijden, steeds steiler. Er was eigenlijk nog maar een redding mogelijk en wel wanneer de vrouw haar zeer bescheiden lengte zou weten terug te brengen tot het formaat van een luciferdoosje. De kans dat de vrouw voor zijn ogen in minder dan geen tijd tot een dergelijk formaat zou verschrompelen, achtte Paalsteker gering. Steeds sneller ging het. Paalsteker bereikte het punt waar geen sprake meer was van rechthoekszijde of schuine zijde. De straat was op zijn kant gezet. Recht naar boven ging het nu. Voetgangers kleefden aan het trottoir als vliegen die tegen de muur oplopen, lantaarnpalen hingen als keilbouten horizontaal in het zwerk. ‘Remmen mijnheer Paalsteker!’ Een ijzingwekkende klap volgde. De voordeuren in de straat werden opengerukt. Als dolgedraaide vogels die hun koekoeksklok ontvlucht zijn snelden de mensen de straat op, blij dat er eens iets gebeurde. Veel bewoners werden acuut misselijk van wat ze zagen en renden, lijkwit, in paniek terug naar hun woning. ‘Een ambulance, laat iemand snel bellen,’ gilde een vrouw. Paalsteker lag op zijn rug en kon zich niet bewegen. Hij had het warm en voelde zijn krachten nu snel afnemen. Kwam door dat fietsen natuurlijk. Maar hij moest niet opgeven, hij was er bijna. Met een gelukzalige glimlach staarde hij naar de hemel die hem, door de druppels bloed die in zijn ogen liepen, aan een mooie zomerse zonsondergang deed denken. De bezemwagen van Pythagoras kwam met gillende sirene de straat in. Dikke druppels zweet rolden van Paalstekers voorhoofd. Hij zag een oude man met een stopwatch bij de finish staan. Was het zijn wiskundeleraar? Het werd drukker langs de weg. Zangkoren, confetti, ja zelfs een feestband. En dat allemaal om hem over die laatste meters heen te helpen. Er werd gezongen van infuus en drukverband. Paalsteker werd de ambulance ingeschoven. De assistente van Bruinkool gaf de gele kaart met Paalstekers persoonlijke gegevens aan een van de broeders, waarna de ziekenwagen met hoge snelheid verdween. Paalstekers borst ging als een razende op en neer. De kap die over zijn mond en neus was geplaatst bracht geen verlichting. Hij probeerde de broeder bij zijn jas te grijpen, maar kwam niet verder dan een graaiende beweging in de richting van zijn hartstreek. In een geweldige eindsprint ging hij de finish over.
Paul van der Schoor |
|